Uitspraak 201801128/2/R3


Volledige tekst

201801128/2/R3.
Datum uitspraak: 14 november 2018

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen onder meer:

[verzoeker] en andere (hierna tezamen en in enkelvoud: [verzoeker]), gevestigd te Deventer,
verzoekers,

en

de raad van de gemeente Deventer,
verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 20 december 2017 heeft de raad het bestemmingsplan "Leisurestrook Holterweg" vastgesteld.

Tegen dit besluit heeft onder meer [verzoeker] beroep ingesteld.

De raad heeft een verweerschrift ingediend.

[verzoeker] heeft de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.

[verzoeker] heeft nadere stukken ingediend.

De voorzieningenrechter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 6 november 2018, waar [verzoeker], vertegenwoordigd door mr. F.J.M. Kobossen, advocaat te Apeldoorn, en [verzoeker], en de raad, vertegenwoordigd door mr. T.E.P.A. Lam, advocaat te Nijmegen, mr. R. Keim en ir. W.E.M. Berkers, zijn verschenen. Voorts is McDonald’s Nederland B.V., vertegenwoordigd door mr. ing. L.J. Wildeboer, advocaat te Amsterdam, en [gemachtigde], als partij gehoord.

Overwegingen

1. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.

2. Het plan biedt ruimte aan voorzieningen voor cultuur en ontspanning, waaronder een zelfstandig (fastfood)restaurant ter plaatse van de gronden met de aanduiding "specifieke vorm van horeca - restaurant", aan een strook grond ten westen van het sport- en belevingscentrum De Scheg aan de Holterweg te Deventer.

[verzoeker] exploiteert horecavestigingen in Deventer. Haar beroep richt zich tegen de genoemde aanduiding.

Fair play en willekeur

3. [verzoeker] betoogt dat het plan op onzorgvuldige wijze tot stand is gekomen en dat daarbij is gehandeld in strijd met de algemene beginselen van behoorlijk bestuur. Volgens haar heeft het gemeentebestuur reeds in het voortraject van het plan de betrokken locatie aan McDonald’s gegund zonder dat zij zelf in de gelegenheid is gesteld om naar deze locatie mee te dingen. Volgens [verzoeker] heeft de raad daarom bij de vaststelling van het plan in strijd gehandeld met het beginsel van fair play en het verbod van willekeur.

3.1. De voorzieningenrechter stelt vast dat de raad in de "Reactienota Zienswijzen Bestemmingsplan en Beeldkwaliteitplan ‘Leisurestrook Holterweg’ (hierna: de nota van zienswijzen) op dit betoog is ingegaan. Gelet op de inhoud van die reactie en de inhoud van de door [verzoeker] overgelegde stukken is er naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter geen aanleiding voor het oordeel dat het plan in strijd met het beginsel van fair play en het verbod van willekeur tot stand is gekomen.

Voorzieningenniveau

4. [verzoeker] voert aan dat onvoldoende onderzoek is gedaan naar de gevolgen van de komst van een fastfoodrestaurant voor het voorzieningenniveau in de regio Deventer. Zij is in dat kader van mening dat het rapport "Deventer, Ladder onderbouwing McDonald’s te Scheg" van 16 juni 2016 (hierna: het rapport) niet bij de totstandkoming van het plan betrokken had mogen worden, omdat dit een onjuist en gedateerd onderzoek is, dat in opdracht van McDonald’s is opgesteld.

4.1. De raad heeft in de nota van zienswijzen gesteld dat in de toelichting bij het plan systematisch is beschreven waarom er behoefte is aan één zelfstandig restaurant. De voorzieningenrechter stelt vast dat deze beschrijving is opgenomen onder paragraaf 4.3.3.4 van de plantoelichting. Daarin is geconcludeerd dat er voldoende kwantitatieve en kwalitatieve regionale behoefte is aan een nieuw (fastfood)restaurant op de betrokken locatie. Verder is in het rapport vermeld dat een modern fastfoodrestaurant in de Schegzone conform de planvorming niet zal leiden tot extra leegstand in de regio en dat de effecten op de ruimtelijk-economische structuur van Deventer en in de regio per saldo positief zijn.

Voor zover [verzoeker] stelt dat het rapport niet aan het plan ten grondslag had mogen worden gelegd, heeft de raad terecht erop gewezen dat een gemeenteraad bij de totstandkoming van een bestemmingsplan gebruik mag maken van onderzoeken die zijn opgesteld in opdracht van de initiatiefnemer. [verzoeker] heeft naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter niet aannemelijk gemaakt dat het rapport zodanige gebreken of leemten in kennis vertoont dat de raad dit onderzoek niet aan zijn besluitvorming ten grondslag heeft mogen leggen. Verder geeft het aangevoerde naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter geen aanleiding om te twijfelen aan hetgeen in de plantoelichting over de behoefte aan een restaurant is opgenomen.

Gelet op het voorgaande heeft de raad zich naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat er behoefte is aan het in het plan voorziene (fastfood)restaurant en dat de komst van dit restaurant niet zal leiden tot negatieve gevolgen voor het voorzieningenniveau in de regio Deventer.

Omzetdaling

5. [verzoeker] voert aan dat de komst van McDonald’s zal leiden tot een aanzienlijke omzetdaling van haar eigen horecavestigingen.

5.1. Zoals hiervoor is overwogen heeft de raad zich naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter op het standpunt kunnen stellen dat behoefte bestaat aan het in het plan voorziene (fastfood)restaurant. Voor zover [verzoeker] vreest voor een toename van concurrentie, overweegt de voorzieningenrechter dat de Wet ruimtelijke ordening er niet toe strekt bedrijven tegen de vestiging van concurrerende bedrijven in hun verzorgingsgebied te beschermen. Concurrentieverhoudingen vormen immers bij een planologische belangenafweging geen in aanmerking te nemen belang. Het betoog van [verzoeker] dat de komst van de McDonald’s ten koste zal gaan van het bezoek aan haar horecavestigingen en tot omzetverlies zal leiden geeft vooralsnog dan ook geen aanleiding voor het oordeel dat de raad niet in redelijkheid de bestreden aanduiding aan de betrokken locatie heeft kunnen toekennen.

Overige

6. Ook in het overige dat is aangevoerd ziet de voorzieningenrechter, na afweging van de betrokken belangen, geen aanleiding voor het oordeel dat in afwachting van de behandeling van de bodemprocedure een voorlopige voorziening dient te worden getroffen.

Conclusie

7. Gelet op het voorgaande dient het verzoek te worden afgewezen.

Proceskosten

8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

wijst het verzoek af.

Aldus vastgesteld door mr. J.C. Kranenburg, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. A. Bijleveld, griffier.

w.g. Kranenburg w.g. Bijleveld
voorzieningenrechter griffier

Uitgesproken in het openbaar op 14 november 2018

433.