Uitspraak 201709851/1/A1


Volledige tekst

201709851/1/A1.
Datum uitspraak: 7 november 2018

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

[appellant], wonend te [woonplaats],
appellant,

tegen de uitspraak van de rechtbank Limburg van 7 november 2017 in zaak nr. 17/1423 in het geding tussen:

[appellant]

en

het college van burgemeester en wethouders van Peel en Maas.

Procesverloop

Bij besluit van 2 november 2016 heeft het college aan [vergunninghouder] een omgevingsvergunning verleend voor het in strijd met het bestemmingsplan bouwen van een gebouw op het perceel aan de [locatie A] in Baarlo (hierna: het perceel).

Bij besluit van 18 april 2017 heeft het college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 7 november 2017 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.

Het college en [vergunninghouder] hebben een schriftelijke uiteenzetting gegeven.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 2 oktober 2018, waar [appellant], bijgestaan door [gemachtigde], en het college, vertegenwoordigd door mr. F.M.H. Merx, zijn verschenen. Verder zijn ter zitting [persoon] en [vergunninghouder], bijgestaan door mr. R.A.M. Verkoijen, advocaat in Deurne, gehoord.

Overwegingen

1. [vergunninghouder] woont op het perceel. Achter de woning ligt een tuin, die in een L-vorm doorloopt achter de woningen van de buren aan de [locatie B], [locatie C] en [locatie D]. [vergunninghouder] heeft vergunning gevraagd voor de bouw van een gebouw dat gebruikt zal worden als schuur en autoberging (hierna: de schuur). De schuur zal worden gebouwd op het perceel, recht achter de woning van [appellant] aan de [locatie B].

Het bouwplan is in strijd met het ter plaatse geldende bestemmingsplan "Kern Baarlo". Het desbetreffende gedeelte van het perceel heeft zowel de bestemming "Wonen" als de bestemming "Waterstaat - Waterbergend rivierbed". Het bouwplan is in strijd met de bestemming "Wonen" omdat de maximale bouwhoogte van bijbehorende bouwwerken met 0,6 m wordt overschreden. Het bouwplan is in strijd met de bestemming "Waterstaat - Waterbergend rivierbed" omdat die bestemming bouwen verbiedt. Het college heeft de gevraagde vergunning verleend met toepassing van artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: de Wabo) in samenhang met artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a en onder c, aanhef en onder ˚2, van de Wabo en artikel 4, aanhef en eerste lid, van bijlage II van het Besluit omgevingsrecht (hierna: het Bor). Artikel 4, aanhef en eerste lid, van bijlage II van het Bor ziet op vergunningverlening voor bijbehorende bouwwerken.

2. [appellant] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat het college de schuur ten onrechte heeft aangemerkt als bijbehorend bouwwerk. [appellant] wijst erop dat een bouwwerk slechts kan worden aangemerkt als een bijbehorend bouwwerk als het op hetzelfde perceel ligt als het hoofdgebouw. Dat is hier volgens [appellant] niet het geval, omdat het kadastrale perceel waar de woning van [vergunninghouder] op ligt, door een beek wordt afgesneden van het kadastrale perceel waar de schuur op zal worden gebouwd. De beek is bovendien in eigendom van het waterschap Peel en Maasvallei. [vergunninghouder] wijst er verder op dat aan weerszijden van de beek een strook grond ligt die in eigendom is van de gemeente.

2.1. Artikel 2.1, eerste lid, van de Wabo, luidt:

"Het is verboden zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren, voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit:

a. het bouwen van een bouwwerk,

[…]

c. het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met een bestemmingsplan […]"

Artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, aanhef en onder ˚2, luidt:

"Voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, kan de omgevingsvergunning slechts worden verleend indien de activiteit niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening en indien de activiteit in strijd is met het bestemmingsplan of de beheersverordening, in de bij algemene maatregel van bestuur aangewezen gevallen."

Artikel 4, aanhef en eerste lid, van bijlage II, van het Bor, luidt:

"Voor verlening van een omgevingsvergunning voor een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, van de wet waarbij met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 2°, van de wet van het bestemmingsplan of de beheersverordening wordt afgeweken, komen in aanmerking een bijbehorend bouwwerk of uitbreiding daarvan […]."

Artikel 1, van bijlage II, definieert een ‘bijbehorend bouwwerk’ als: "Een uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd gebouw, of ander bouwwerk, met een dak."

2.2. Een gebouw kan, gelet op de definitiebepaling in artikel 1 van bijlage II van het Bor, alleen worden aangemerkt als een bijbehorend bouwwerk als het zich op hetzelfde perceel bevindt als het hoofdgebouw. Het begrip ‘perceel’ is niet gedefinieerd in het Bor. Het hoofdgebouw - de woning aan de [locatie A] - staat op kadastrale perceel 4578. De schuur is voorzien op het kadastrale perceel 5165. Beide kadastrale percelen worden gescheiden door een smalle beek die door de tuinen van de woningen aan de Bosbeeklaan stroomt.

Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen, zie de uitspraak van 28 maart 2018, ECLI:NL:RVS:2018:1039, is, voor beantwoording van de vraag of kadastrale percelen als één perceel in de zin van het Bor moeten worden aangemerkt, de feitelijke actuele situatie van belang, waaronder de inrichting en wijze van gebruik van de gronden. Dat de kadastrale percelen niet eenzelfde bestemming hebben is daarbij niet bepalend. Ook is niet bepalend dat de beek en de stroken grond aan weerszijden daarvan niet in eigendom zijn van [vergunninghouder] maar van het waterschap respectievelijk de gemeente.

De kadastrale percelen worden tezamen als tuin bij de woning [locatie A] gebruikt. Perceel 5165 is bereikbaar via een voetbrug over de beek. De beek, de aan weerszijden daarvan gelegen stroken grond en de voetbrug maken visueel onderdeel uit van de tuin. De grootte en situering van de beek zijn niet zodanig dat niettemin moet worden gesproken van twee verschillende percelen in de zin van het Bor. Gelet op het voorgaande heeft de rechtbank terecht geoordeeld dat de schuur en hoofgebouw op hetzelfde perceel, als bedoeld in het Bor, zijn gelegen. De rechtbank heeft daarom in hetgeen [appellant] heeft aangevoerd terecht geen aanleiding gezien voor het oordeel dat de schuur niet kan worden aangemerkt als een bijbehorend bouwwerk als bedoeld in artikel 4, aanhef en eerste lid, van bijlage II van het Bor.

Het betoog faalt.

3. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.

4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

bevestigt de aangevallen uitspraak.

Aldus vastgesteld door mr. R. Uylenburg, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. F.B. van der Maesen de Sombreff, griffier.

w.g. Uylenburg w.g. Van der Maesen de Sombreff
lid van de enkelvoudige kamer griffier

Uitgesproken in het openbaar op 7 november 2018

190-811.