Uitspraak 201802014/1/A1


Volledige tekst

201802014/1/A1.
Datum uitspraak: 24 oktober 2018

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

International Bike Group B.V., gevestigd te Amsterdam,
appellante,

tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Zeeland-West-Brabant (hierna: de rechtbank) van 25 januari 2018 in zaak nrs. 17/7689 en 17/7690 in het geding tussen:

International Bike Group

en

het college van burgemeester en wethouders van Tilburg.

Procesverloop

Bij besluit van 16 maart 2017 heeft het college aan International Bike Group een omgevingsvergunning verleend voor het realiseren van een fietsenhandel in strijd met het bestemmingsplan op het perceel Bosscheweg 255-01 te Tilburg.

Bij besluit van 10 november 2017 heeft het college het door [belanghebbende] handelend onder de naam Fietswereld daartegen gemaakte bezwaar gegrond verklaard, dat besluit ingetrokken en alsnog de gevraagde omgevingsvergunning geweigerd.

Bij uitspraak van 25 januari 2018 heeft de rechtbank, voor zover hier van belang, het door International Bike Group daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft International Bike Group hoger beroep ingesteld.

Het college en [belanghebbende] hebben een schriftelijke uiteenzetting gegeven.

International Bike Group heeft nadere stukken ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 21 augustus 2018, waar International Bike Group, vertegenwoordigd door [gemachtigde], bijgestaan door mr. M.P. Wolf en mr. E.C.J. Wouters, beiden advocaat te Breda, en het college, vertegenwoordigd door mr. drs. M.J. Hümmels, zijn verschenen. Voorts is ter zitting [belanghebbende], bijgestaan door mr. J.G.A. Linssen, advocaat te Tilburg, gehoord.

Overwegingen

Inleiding

1. Het bouwplan voorziet in de realisering van een filiaal van Fietsenwinkel.nl (hierna: Fietsenwinkel) met een vloeroppervlakte van 640 m². Het college heeft zich op het standpunt gesteld dat het bouwplan in strijd is met het ter plaatse geldende bestemmingsplan "Theresia-Loven-Besterd 2016", waarin het perceel is bestemd voor "Gemengd - Grootschalig" met de functieaanduiding "detailhandel perifeer". Nadat het college aanvankelijk een omgevingsvergunning had verleend voor het bouwplan, heeft het college de omgevingsvergunning bij het besluit op bezwaar alsnog geweigerd naar aanleiding van het door [belanghebbende] ingediende bezwaar. [belanghebbende] is de eigenaar en exploitant van Fietswereld, een fietsenwinkel die is gevestigd op Bosscheweg 271 te Tilburg. International Bike Group is het niet eens met het besluit op bezwaar van het college en stelt zich op het standpunt dat de vergunning had moeten worden verleend.

Belanghebbendheid

2. International Bike Group betoogt dat de rechtbank niet heeft onderkend dat [belanghebbende] geen belanghebbende is in de zin van artikel 1:2, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb). Volgens International Bike Group is [belanghebbende] niet werkzaam in hetzelfde marktsegment en ook niet in hetzelfde verzorgingsgebied. Anders dan bij [belanghebbende], is bij Fietsenwinkel de aankoop van tweedehands fietsen niet mogelijk. Ook verkoopt [belanghebbende] andere merken dan Fietsenwinkel. Verder richt Fietsenwinkel zich niet op bewoners uit de directe omgeving van de winkel maar op een veel breder publiek. Volgens International Bike Group is het filiaal van Fietsenwinkel feitelijk een showroom van fietsen, waarbij de verkoop van fietsen hoofdzakelijk plaatsvindt via internet.

2.1. Artikel 1:2, eerste lid, van Awb luidt: "Onder belanghebbende wordt verstaan: degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken."

2.2. De rechtbank heeft onder verwijzing naar vaste jurisprudentie van de Afdeling (bijvoorbeeld de uitspraak van 18 oktober 2017, ECLI:NL:RVS:2017:2783) terecht overwogen dat degene wiens concurrentiebelang rechtstreeks is betrokken bij een besluit belanghebbende is. Volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling (bijvoorbeeld de uitspraak van 5 oktober 2016, ECLI:NL:RVS:2016:2648) heeft een onderneming slechts een concurrentiebelang als zij in hetzelfde verzorgingsgebied en marktsegment bedrijfsactiviteiten ontplooit als waarin de bedrijfsactiviteiten van haar concurrent plaatsvinden.

Naar het oordeel van de Afdeling heeft de rechtbank met juistheid overwogen dat [belanghebbende] met zijn winkel Fietswereld in hetzelfde verzorgingsgebied en marktsegment werkzaam is als International Bike Group met haar filiaal van Fietsenwinkel. De bedrijfsactiviteiten van Fietsenwinkel onderscheiden zich qua doelgroep en diensten niet zodanig van Fietswereld dat kan worden gezegd dat Fietsenwinkel zich op een ander marktsegment richt. Beide winkels verkopen nieuwe fietsen aan particulieren. De omstandigheid dat zij daarbij een ander concept toepassen, heeft de rechtbank terecht niet tot een ander oordeel geleid. Dat klanten bij Fietsenwinkel een fiets kunnen testen die zij daarna - al dan niet in de winkel - online bij Fietsenwinkel bestellen, is niet wezenlijk anders dan de verkoop van fietsen aan particulieren door Fietswereld. Fietsenwinkel handelt immers niet uitsluitend via internet en beide winkels hebben een voorraad fietsen aanwezig in de zaak die kunnen worden bekeken en getest. Dat Fietswereld naast nieuwe fietsen ook tweedehands fietsen aanbiedt, is evenmin een wezenlijk verschil. Aangezien beide winkels zijn gelegen in dezelfde straat op een afstand van hemelsbreed maximaal 100 m, zijn beide winkels in hetzelfde verzorgingsgebied gelegen. Dat Fietsenwinkel vanwege zijn webshop mogelijk een groter verzorgingsgebied bestrijkt dan Fietsenwereld, doet er niet aan af dat beide in hetzelfde verzorgingsgebied werkzaam zijn. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, heeft de rechtbank [belanghebbende] terecht als belanghebbende aangemerkt bij het besluit van het college van 16 maart 2017.

Het betoog faalt.

Strijd met het bestemmingsplan

3. International Bike Group betoogt dat de rechtbank niet heeft onderkend dat het voorziene gebruik van het perceel in overeenstemming is met het bestemmingsplan. Daartoe voert International Bike Group aan dat het voorziene gebruik kan worden aangemerkt als detailhandel die ter plaatse direct is toegestaan op grond van de functieaanduiding "detailhandel-perifeer". Daarnaast voert International Bike Group aan dat Fietsenwinkel kan worden aangemerkt als een postorderbedrijf/internetbedrijf, dat op grond van artikel 9, lid 9.1.1, onderdeel a, van de planregels ter plaatse is toegestaan. Volgens International Bike Group is de winkel feitelijk niet meer dan een showroom en richten de bedrijfsactiviteiten zich met name op de online verkoop.

3.1. Artikel 9, lid 9.1.1, aanhef en onder a, van de planregels luidt: "De voor "Gemengd - Grootschalig" aangewezen gronden zijn bestemd voor: bedrijven behorende tot maximaal categorie 3.1 uit Bijlage 1 Staat van bedrijfsactiviteiten en bedrijven behorende tot maximaal categorie 3.2 uit Bijlage 1 Staat van bedrijfsactiviteiten waarbij in het bestemmingsvlak de maximaal toegestane categorie is weergegeven […]."

Lid 9.1.2, onder a, onderdeel 6, luidt: "Ter plaatse van de aanduiding "detailhandel perifeer" zijn de voor "Gemengd - Grootschalig" aangewezen gronden mede bestemd voor de daarbij weergegeven functie(s) […]."

Lid 9.5.1, aanhef en onder d, luidt: "Tot een gebruik van gronden en bouwwerken strijdig met de bestemming wordt in elk geval gerekend het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van (perifere) detailhandel, anders dan bedoeld in […] 9.1.2."

Lid 9.6.1 luidt: "Het bevoegd gezag kan omgevingsvergunning verlenen voor het binnenplans afwijken van het bepaalde in 9.5.1 voor de nieuwvestiging van een perifere detailhandelsinrichting, indien de inrichting voldoet aan de functie perifere detailhandel zoals omschreven in de begripsbepaling voor "detailhandel perifeer"."

Artikel 1 luidt: "In deze regels wordt verstaan onder:

1.55 "detailhandel": Het bedrijfsmatig te koop aanbieden (waaronder de uitstalling ten verkoop), verkopen, verhuren en leveren van goederen aan personen die de goederen kopen of huren voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit, waaronder grootschalige detailhandel, volumineuze detailhandel, tuincentrum en supermarkten. Tevens dient onder detailhandel te worden verstaan ondersteunende horeca als bijbehorende voorziening. Uitgezonderd zijn: postorderbedrijven, internetbedrijven e.d.

1.56 "detailhandel perifeer": Detailhandel die behoort tot specifieke hierna genoemde branches, waarvan de vestiging behalve binnen gebieden of percelen waarbinnen detailhandel direct is toegestaan (gebieden met de bestemming "Centrum", "Centrum-Binnenstad", "Detailhandel", "Detailhandel-Perifeer" en percelen met de functieaanduiding "detailhandel", dan wel "detailhandel perifeer") ook, na afwijkingsbesluit, is toegestaan binnen aangewezen gebieden op percelen met de bestemmingen "Bedrijventerrein" en "Gemengd - Grootschalig". Het betreft de volgende branches:

1. detailhandel in brandbare en/of gevaarlijke stoffen;

2. detailhandel in motorvoertuigen met een minimale bruto verkoopvloeroppervlak van 1.000m2;

3. detailhandel in keukens met een minimale bruto verkoopvloeroppervlak van 1.000m2;

4. Bouwmarkten / doe het zelf met een minimale bruto verkoopvloeroppervlak van 1.000m2;

5. detailhandel in sanitair met een minimale bruto verkoopvloeroppervlak van 1.000m2;

6. detailhandel in bruin- en witgoed (electra) met een minimale bruto verkoopvloeroppervlak van 1.000m2;

7. detailhandel in woninginrichting met een minimale bruto verkoopvloeroppervlak van 1.000m2;

8. detailhandel in sport en speelgoed met een minimale bruto verkoopvloeroppervlak van 1.000m2;

9. tuincentra met een minimale bruto verkoopvloeroppervlak van 1.000m2;

10. automotive / fietsen met minimale bruto verkoopvloeroppervlak van 1.000m2.

[…].

3.2. Het perceel heeft naast de bestemming "Gemengd - Grootschalig" de aanduiding "detailhandel-perifeer". Uit artikel 9, lid 9.1.1, aanhef en onder a, van de planregels in verbinding gelezen met lid 9.1.2, onder a, onderdeel 6, volgt dan ook dat ter plaatse perifere detailhandel is toegestaan. Uit artikel 1, lid 1.56, van de planregels volgt dat onder perifere detailhandel wordt verstaan detailhandel die behoort tot de daarin genoemde specifieke branches met - afgezien van detailhandel in brandbare en/of gevaarlijke stoffen - een minimaal bruto verkoopvloeroppervlak van 1.000 m². In dit geval gaat het om de branche automotive/fietsen met een minimaal bruto verkoopvloeroppervlak van 1.000 m². Uit artikel 1, lid 1.55 en lid 1.56, van de planregels volgt dat perifere detailhandel niet hetzelfde is als detailhandel. Aangezien ter plaatse blijkens de aanduiding alleen perifere detailhandel is toegestaan, is, anders dan International Bike Group betoogt, detailhandel ter plaatse niet zonder meer toegestaan. Vast staat dat de aanvraag van International Bike Group niet voorziet in een winkel voor de verkoop van fietsen met een bruto verkoopvloeroppervlak van minimaal 1.000 m². De rechtbank heeft daarom terecht geconcludeerd dat de aanvraag niet voorziet in perifere detailhandel als bedoeld in artikel 1.56 van de planregels.

3.3. International Bike Group doet een beroep op de Staat van bedrijfsactiviteiten, waarin is vermeld dat "Detailhandel en reparatie t.b.v. particulieren - postorderbedrijven" een categorie heeft van 3.1 en daarom valt binnen de ingevolge artikel 9, lid 9.1.1, aanhef en onder a, van de planregels ter plaatse toegestane activiteiten. Het filiaal van Fietsenwinkel heeft volgens de bij de aanvraag behorende tekening een oppervlakte van 640 m², bestaande uit een showroom/winkel, een werkplaats, een plek waar orders afgehaald kunnen worden, een kantoor, een keuken/pantry, een portaal en toiletten. Volgens de aanvraag heeft Fietsenwinkel onder meer een functie als servicepunt, afhaalpunt en testcenter.

In het bestemmingsplan is niet gedefinieerd wat onder een postorderbedrijf of een internetbedrijf moet worden verstaan. Daargelaten of ter plaatse naast een postorderbedrijf ook een internetbedrijf is toegestaan, wat daar ook van zij, is de Afdeling van oordeel dat de bedrijfsactiviteiten van Fietsenwinkel niet als zodanig kunnen worden aangemerkt. Daarbij neemt de Afdeling in aanmerking dat in de winkel ongeveer 50 verschillende fietsen kunnen worden uitgeprobeerd, waarna indien gewenst onder begeleiding van een verkoopmedewerker een complete fiets kan worden samengesteld en via internet kan worden besteld. Dat de samengestelde fiets niet direct in de winkel verkrijgbaar is en aan huis kan worden afgeleverd, maakt het bedrijf nog geen postorder- of internetbedrijf. Gelet op de omvang van de winkel en in aanmerking genomen dat de winkel volgens haar website zes dagen per week geopend is voor bezoekers en de daarmee samenhangende ruimtelijke uitstraling van handelsactiviteiten, is de Afdeling van oordeel dat de activiteiten van Fietsenwinkel moeten worden aangemerkt als een vorm van detailhandel en daarom niet kunnen worden aangemerkt als een internetbedrijf. Daarbij is mede van belang dat Fietsenwinkel verschillende vergelijkbare winkels in het land heeft en dat de fietsen die door Fietsenwinkel online worden verkocht niet ter plaatse van de desbetreffende locatie worden opgeslagen.

Concluderend is de Afdeling van oordeel dat de rechtbank terecht heeft overwogen dat de aanvraag in strijd is met het bestemmingsplan.

Het betoog faalt.

4. International Bike Group betoogt dat de planregels die uitsluitend perifere detailhandel op het perceel toestaan in strijd zijn met artikel 15, derde lid, van de Dienstenrichtlijn. Die planregels moeten daarom onverbindend verklaard worden of buiten toepassing gelaten worden. International Bike Group doet in dit verband een beroep op de uitspraak van de Afdeling van 20 juni 2018, ECLI:NL:RVS:2018:2062. Volgens International Bike Group heeft de gemeente niet of onvoldoende gemotiveerd dat de brancheringsregeling voor detailhandel geschikt is om het beoogde doel te bereiken.

4.1. Artikel 15 van de Richtlijn 2006/123/EG van het Europees Parlement en de Raad van 12 december 2006 betreffende diensten op de interne markt (PB 2006, L 376/36 (hierna: de Dienstenrichtlijn) luidt, voor zover hier van belang:

"2. De lidstaten onderzoeken of de toegang tot of de uitoefening van een dienstenactiviteit in hun rechtsstelsel afhankelijk wordt gesteld van de volgende niet-discriminerende eisen:

a) kwantitatieve of territoriale beperkingen, met name in de vorm van beperkingen op basis van de bevolkingsomvang of een geografische minimumafstand tussen de dienstverrichters; […].

3. De lidstaten controleren of de in lid 2 bedoelde eisen aan de volgende voorwaarden voldoen:

a) discriminatieverbod: de eisen maken geen direct of indirect onderscheid naar nationaliteit of, voor vennootschappen, de plaats van hun statutaire zetel;

b) noodzakelijkheid: de eisen zijn gerechtvaardigd om een dwingende reden van algemeen belang;

c) evenredigheid: de eisen moeten geschikt zijn om het nagestreefde doel te bereiken; zij gaan niet verder dan nodig is om dat doel te bereiken en dat doel kan niet met andere, minder beperkende maatregelen worden bereikt."

4.2. In de uitspraak van de Afdeling van 20 juni 2018, ECLI:NL:RVS:2018:2062, over de "brancheringsregels" die de gemeenteraad van Appingedam in het bestemmingsplan "Stad Appingedam" heeft opgenomen, heeft de Afdeling geoordeeld dat nog niet kan worden uitgemaakt of aan de voorwaarde van evenredigheid uit artikel 15, derde lid, van de Dienstenrichtlijn is voldaan. De Afdeling heeft de gemeenteraad van Appingedam daarom de opdracht gegeven om de evenredigheid van de brancheringsregels in het bestemmingsplan alsnog te onderbouwen of om het bestemmingsplan aan te passen.

Anders dan in de hiervoor genoemde uitspraak van 20 juni 2018, is in dit geding geen besluit van de raad tot vaststelling van een bestemmingsplan aan de orde, maar een besluit van het college tot weigering van een omgevingsvergunning om van een vastgesteld bestemmingsplan af te wijken. Het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan waaraan de aanvraag om omgevingsvergunning is getoetst, is onherroepelijk. Het ligt in deze situatie op de weg van International Bike Group om nader te onderbouwen waarom de in de planregels neergelegde eisen over perifere detailhandel in strijd zijn met artikel 15, derde lid, van de Dienstenrichtlijn. Aangezien International Bike Group slechts heeft gesteld dat het bestuursorgaan onvoldoende heeft gemotiveerd waarom de in de planregels neergelegde eisen over perifere detailhandel geschikt zijn om het beoogde doel te bewerkstelligen, heeft zij haar betoog over strijd met de Dienstenrichtlijn onvoldoende geconcretiseerd. De Afdeling ziet in het aangevoerde daarom geen aanleiding om artikel 1.56 en artikel 9, lid 9.1.1 en lid 9.1.2, van de planregels onverbindend te achten.

Het betoog faalt.

Weigering van de omgevingsvergunning

5. International Bike Group betoogt dat de rechtbank niet heeft onderkend dat het college ten onrechte geen vergunning heeft verleend met toepassing van artikel 4 van bijlage II van het Besluit omgevingsrecht (hierna: het Bor). Volgens International Bike Group is het aangevraagde gebruik van het pand in overeenstemming met het gemeentelijke beleid (het "Kruimelgevallenbeleid", de detailhandelsvisie "Perifere en Grootschalige detailhandel" en de "Omgevingsvisie 2040"). Volgens haar is in het beleid niet bepaald dat als uitgangspunt geldt dat reguliere detailhandel zich moet vestigen in daarvoor bestemde panden en dat de mogelijkheid voor vestiging van detailhandel op perifere locaties zoveel mogelijk moet worden beperkt. Met de vestiging van Fietsenwinkel in het pand wordt voorkomen dat het pand leeg staat. Voorheen was in het pand een filiaal van Bruynzeel keukens aanwezig dat ook niet over het vereiste verkoopvloeroppervlak beschikte. Volgens International Bike Group is vanuit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening slechts een zeer geringe afwijking van het bestemmingsplan aan de orde en is de ruimtelijke uitstraling van een winkel met een vloeroppervlakte van 640 m² niet anders dan een winkel met een vloeroppervlakte van 1.000 m². Verder is de motivering van de weigering van de omgevingsvergunning volgens International Bike Group niet deugdelijk. In dat verband stelt zij dat concurrentieverhoudingen eerst dan een rol kunnen spelen indien zich een duurzame ontwrichting van het voorzieningenniveau zou voordoen die niet door dwingende redenen wordt gerechtvaardigd, welke situatie zich hier niet voor doet.

5.1. Bij zijn besluitvorming over de met het bestemmingsplan strijdige aanvraag van International Bike Group heeft het college beleidsruimte. Indien het college van mening is dat het bouwplan in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening, kan het er voor kiezen om zijn bevoegdheid tot afwijking van het bestemmingsplan al dan niet te gebruiken. In dat geval toetst de rechter of het college bij een afweging van de betrokken belangen in redelijkheid tot zijn besluit heeft kunnen komen.

In dit geval heeft het college na heroverweging besloten om niet af te wijken van het bestemmingsplan en om artikel 4 van bijlage II van het Bor niet toe te passen. Volgens het college past een afwijking van het bestemmingsplan niet in de visie van de gemeente waarin het uitgangspunt is dat de ontwikkeling van winkels in de periferie niet ten koste gaat van de bestaande structuur. In het verweerschrift heeft het college nader toegelicht dat het uitgangspunt van het detailhandelsbeleid is dat reguliere detailhandel zich moet vestigen in de daarvoor bestaande panden en dat de realisering van detailhandel op perifere locaties zoveel mogelijk beperkt dient te worden. Daarnaast stelt het college zich op het standpunt dat in de Omgevingsvisie is opgenomen dat de vestiging van nieuwe detailhandel in de Kanaalzone wordt uitgesloten. Het college weegt het belang van een goede ruimtelijke ordening waarin de bestaande structuur niet wordt aangepast door het toelaten van detailhandel in de periferie in dit geval zwaarder dan het belang van International Bike Group om ter plaatse een filiaal van Fietsenwinkel te vestigen.

Het beleid biedt naar het oordeel van de Afdeling voldoende aanknopingspunten voor het door het college ingenomen standpunt dat de realisering van detailhandel op perifere locaties zoveel mogelijk beperkt dient te worden. Daarom vloeit uit het beleid geen verplichting voor het college voort om de gevraagde afwijkingsvergunning te verlenen. Het college handelt naar het oordeel van de Afdeling niet in strijd met het "Kruimelgevallenbeleid", de detailhandelsvisie "Perifere en Grootschalige detailhandel" en de "Omgevingsvisie 2040" door de gevraagde omgevingsvergunning te weigeren.

International Bike Group betoogt op zichzelf terecht dat een fietsenwinkel naar zijn aard niet is aan te merken als een voorziening ten behoeve van de eerste levensbehoeften, zodat zich reeds hierom in dit geval geen duurzame ontwrichting van het voorzieningenniveau kan voordoen. Het college heeft dat standpunt evenwel niet ten grondslag gelegd aan zijn weigering om medewerking te verlenen. Het college wil de bestaande winkelstructuur handhaven en is voor dit perceel alleen bereid een omgevingsvergunning te verlenen voor detailhandel met een bruto verkoopvloeroppervlak van 1.000 m² of meer. Gelet op de beleidsruimte van het college, acht de Afdeling dit standpunt niet onredelijk.

In reactie op het beroep op het gelijkheidsbeginsel heeft het college ter zitting van de Afdeling toegelicht dat Bruynzeel keukens in strijd met het geldende en voorheen geldende bestemmingsplan handelde, omdat niet werd voldaan aan het vereiste verkoopvloeroppervlak. Desgevraagd heeft het college gesteld dat onbekend is waarom het college niet tot handhavend optreden is overgegaan. Nu niet is gebleken of is gesteld dat voor de vestiging van Bruynzeel keukens ter plaatse een vergunning is verleend waarbij is afgeweken van het bestemmingsplan, is reeds daarom geen sprake van situatie die zodanig overeenkomt met de thans aan de orde zijnde situatie, dat het college daarin aanleiding moest zien medewerking te verlenen aan de aanvraag van International Bike Group.

De Afdeling is van oordeel dat de rechtbank terecht heeft overwogen dat het college in redelijkheid heeft kunnen weigeren medewerking te verlenen aan de aanvraag van International Bike Group.

Het betoog faalt.

Slot en conclusie

6. Het hoger beroep is ongegrond. De uitspraak van de rechtbank dient te worden bevestigd, voor zover aangevallen.

7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

bevestigt de uitspraak van de rechtbank, voor zover aangevallen.

Aldus vastgesteld door mr. G.M.H. Hoogvliet, voorzitter, en mr. F.D. van Heijningen en mr. E.J. Daalder, leden, in tegenwoordigheid van mr. L.C.M. Smulders-Wijgerde, griffier.

w.g. Hoogvliet w.g. Smulders-Wijgerde
voorzitter griffier

Uitgesproken in het openbaar op 24 oktober 2018

672.