Uitspraak 201807707/2/A1


Volledige tekst

201807707/2/A1.
Datum uitspraak: 17 oktober 2018

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) hangende de hoger beroepen van onder meer:

het college van burgemeester en wethouders van Oldenzaal,
verzoeker,

tegen de uitspraak van de rechtbank Overijssel van 14 augustus 2018 in zaak nr. 18/798 in het geding tussen:

[wederpartij]

en

het college.

Procesverloop

Bij besluit van 1 november 2017 heeft het college aan [belanghebbende] omgevingsvergunning verleend voor het plaatsen van schuilhutten ten behoeve van dieren op het perceel [locatie] te Oldenzaal.

Bij besluit van 14 maart 2018 heeft het college het door [wederpartij] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 14 augustus 2018 heeft de rechtbank het door [wederpartij] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, het besluit van 14 maart 2018 vernietigd en het besluit van 1 november 2017 herroepen en bepaald dat haar uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde bestreden besluit.

Tegen deze uitspraak heeft onder meer het college hoger beroep ingesteld.
Het college heeft de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.

De voorzieningenrechter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 9 oktober 2018, waar het college, vertegenwoordigd door S.A. Vrielink, en [wederpartij], bijgestaan door mr. M.J.M.G. van Gerwen, advocaat te Den Bosch, zijn verschenen. Voorts is [belanghebbende] ter zitting als belanghebbende gehoord.

Overwegingen

1. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.

2. Het college wenst met het verzoek om een voorlopige voorziening te treffen te bereiken dat de voorzieningenrechter alvast een oordeel geeft over enkele gronden die door hem in hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak zijn aangevoerd. Het college beoogt met het door hem gevraagde verzoek, zoals het ter zitting ook heeft toegelicht, niet te bereiken dat de aangevallen uitspraak wordt geschorst, voor zover daaruit voortvloeit dat een nieuw besluit op de aanvraag van [belanghebbende] moet worden genomen. Het is het in zoverre eens met de aangevallen uitspraak, maar niet met enkele overwegingen waarop deze uitspraak rust. Het college heeft ter zitting toegelicht dat het een spoedeisend belang heeft bij de door hem gevraagde voorlopige voorziening, omdat het met het nieuw te nemen besluit aan wettelijke beslistermijnen is gebonden. Bovendien bestaat het spoedeisend belang er uit dat snel een oordeel op het hoger beroep wordt verkregen, zodat het geschil spoedig definitief kan worden beëindigd.

3. Artikel 8:81 van de Awb luidt: De voorzieningenrechter van de bestuursrechter die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, kan op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.

4. Gelet op die bepaling is een voorlopige voorziening in beginsel een tijdelijke maatregel, waardoor wordt voorkomen dat onomkeerbare gevolgen van een bestreden besluit zich voordoen alvorens in de hoofdzaak is beslist of het besluit in stand kan blijven. De voorzieningenrechter kan daarbij zijn verwachtingen inzake de uitkomst van de hoofdzaak alsmede het gewicht van de betrokken belangen betrekken. Voorop staat echter dat een spoedeisend belang vereist dat onverwijld een voorziening wordt getroffen.

5. Het college heeft niet aannemelijk gemaakt dat een spoedeisend belang als bedoeld in artikel 8:81 van de Awb aan de orde is. Het college kan ook zonder dat een voorziening wordt getroffen een nieuw besluit nemen op de aanvraag van [belanghebbende]. Hetgeen het college verzoekt aan de voorzieningenrechter komt er in feite op neer dat het een definitief oordeel over enkele van door hem aangevoerde gronden verzoekt en niet om een voorlopig oordeel. De voorlopige voorzieningsprocedure is gelet op hetgeen onder 4 is overwogen niet bedoeld om met voorrang een definitief oordeel te verkrijgen in de bodemprocedure. Het college kan desgewenst om versnelde behandeling van zijn hoger beroep verzoeken. Het verzoek om een voorlopige voorziening te treffen dient gelet op het voorgaande te worden afgewezen.

6. Voor zover het college met zijn verzoek beoogt te bereiken dat de voorzieningenrechter onmiddellijk uitspraak doet in de hoofdzaak wordt het volgende overwogen.

6.1. De voorzieningenrechter kan ingevolge artikel 8:86 van de Awb onmiddellijk uitspraak doen in de bodemzaak, indien deze van oordeel is dat nader onderzoek redelijkerwijs niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak. Deze situatie doet zich hier, ook gelet op het feit dat het college nog een nieuw besluit wenst te nemen, niet voor. Bovendien is de voorlopige voorzieningsprocedure niet bedoeld om een versnelde behandeling van het beroep in de hoofdzaak te kunnen afdwingen.

7. Gelet hierop bestaat aanleiding het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening af te wijzen.

8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

wijst het verzoek af.

Aldus vastgesteld door mr. P.B.M.J. van der Beek-Gillessen, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. W.D. Kamphorst-Timmer, griffier.

w.g. Van der Beek-Gillessen w.g. Kamphorst-Timmer
voorzieningenrechter griffier

Uitgesproken in het openbaar op 17 oktober 2018

776.