Uitspraak 201806048/1/A1 en 201806048/4/A1


Volledige tekst

201806048/1/A1 en 201806048/4/A1.
Datum uitspraak: 16 oktober 2018

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) en, met toepassing van artikel 8:86 van die wet, op het beroep, in het geding tussen:

[appellant A] en [appellant B], wonend te 's-Gravenhage,

en

het college van burgemeester en wethouders van Den Haag,
verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 26 juni 2018 heeft het college het plaatsingsplan vastgesteld voor de plaatsing van ondergrondse afvalsorteerstraatjes.

Tegen dit besluit hebben [appellant A] en [appellant B] beroep ingesteld.
[appellant A] en [appellant B] hebben de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.

Het college heeft een verweerschrift ingediend.

De voorzieningenrechter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 27 september 2018, waar [appellant A] en [appellant B], en het college, vertegenwoordigd door S.E. el Boustati en M.J. van Esch, zijn verschenen.

Partijen hebben ter zitting toestemming gegeven onmiddellijk uitspraak te doen in de hoofdzaak.

Overwegingen

1. In dit geval kan nader onderzoek redelijkerwijs niet bijdragen aan de beoordeling van de zaak en bestaat ook overigens geen beletsel om met toepassing van artikel 8:86, eerste lid, van de Awb onmiddellijk uitspraak te doen in de hoofdzaak.

2. Het college heeft bij het bestreden besluit, door vaststelling van het plaatsingsplan, in onder meer de wijk Zeeheldenkwartier de concrete locaties aangewezen waar de afvalsorteerstraatjes worden geplaatst. Ten opzichte van het ontwerp plaatsingsplan is één wijziging aangebracht in het definitieve plaatsingsplan. Het straatje op locatie [locatie 1] is verplaatst naar [locatie 2]. Die locatie is gesitueerd aan de overkant van het [locatie 3], waar [appellant A] en [appellant B] wonen.

3. Naar aanleiding van het verweer van het college overweegt de voorzieningenrechter dat het gaat om een besluit als bedoeld in artikel 1:3 van de Awb waartegen beroep openstaat. Met het aanwijzingsbesluit wordt bepaald waar men huishoudelijke afvalstoffen te weten papier, glas, textiel en PMD kan aanbieden. Anders dan het college stelt is dat een besluit ter uitvoering van artikel 4, tweede lid, van de Afvalstoffenverordening 2010 van de gemeente Den Haag. Dat burgers niet verplicht zijn om daarvan gebruik te maken maakt niet dat de aanwijzing van de locatie geen besluit is in de zin van de Awb.

4. Bij de keuze van een locatie voor ondergrondse afvalsorteerstraatjes dient het college een afweging te maken tussen alle betrokken belangen. Daarbij heeft het college beleidsruimte. Dit betekent dat de voorzieningenrechter aan de hand van de beroepsgronden beoordeelt of het college in redelijkheid tot zijn keuze heeft kunnen komen.

5. [appellant A] en [appellant B] betogen dat de locatie [locatie 2] zich bevindt binnen een beschermd stadsgezicht. Het plaatsen van het afvalsorteerstraatje is daarmee in strijd. Bovendien had het college hierover advies moeten inwinnen.

5.1. Ter motivering van het besluit heeft het college verwezen naar de Nota van antwoord, waarmee is gereageerd op de zienswijzen. Daarin staat dat het college heeft gekozen voor verplaatsing van locatie [locatie 1] naar [locatie 2] omdat de bestaande bekende locatie gehandhaafd blijft en er minder parkeerplaatsen worden ingenomen. Dit komt volgens het college overeen met het advies van de Adviescommissie Openbare Ruimte van 1 november 2017. Ter zitting is dat advies voorgelezen en zijn de daarbij gevoegde foto’s bekeken. Gelet op de foto’s ziet het advies ook op de locatie [locatie 2]. Volgens het advies gaat de adviescommissie akkoord met de 3 locaties. Opgemerkt wordt dat de locatie [locatie 1] ten koste gaat van meer parkeerplaatsen, hetgeen niet het uitgangspunt is van het beleid van het college terzake plaatsing van afvalsorteerstraatjes. De wens bestaat om dat afvalsorteerstraatje te verplaatsen naar de bestaande locatie. Indien verplaatsing niet mogelijk is vanwege kabels en leidingen, hetgeen volgens het college destijds het geval was, wordt alsnog akkoord gegaan met die locatie. Ter zitting heeft het college nader toegelicht dat die locatie de oude locatie [locatie 1] is. Naar aanleiding van de ingediende zienswijze is nader onderzoek gedaan naar de locatie [locatie 2] en is gebleken dat, anders dan het eerdere standpunt van het college kabels en leidingen geen belemmering vormen voor verplaatsing. Gelet op het voorgaande heeft het college aan het feit dat de locatie is gelegen binnen een beschermd stadsgezicht in redelijkheid geen doorslaggevend gewicht hoeven toekennen.

Het betoog faalt.

6. [appellant A] en [appellant B] betogen dat het plaatsen van het afvalsorteerstraatje zal leiden tot een verkeersonveilige situatie. In dit verband voeren zij aan dat op de locatie reeds containers staan die er toe leiden dat de stroming van het verkeer en voetgangers worden belemmerd.

6.1. Ter zitting heeft het college aan de hand van de getoonde foto’s toegelicht dat de gevolgen van het realiseren van het afvalsorteerstraatje voor het verkeer beperkt zijn. De door [appellant A] en [appellant B] gestelde verkeersonveilige situatie, wat daar ook van zij, wordt veroorzaakt door de reeds aanwezige containers en is gelet op de situering van de nieuwe containers niet het gevolg van het plaatsen daarvan. Gelet hierop heeft het college zich terecht op het standpunt gesteld dat het plaatsen van het afvalsorteerstraatje niet zal leiden tot een verkeersonveilige situatie.

Het betoog faalt.

7. Het beroep is ongegrond.

8. Gelet hierop bestaat aanleiding het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening af te wijzen.

9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I. verklaart het beroep ongegrond;

II. wijst het verzoek af.

Aldus vastgesteld door mr. S.F.M. Wortmann, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. S. de Koning, griffier.

w.g. Wortmann w.g. De Koning
voorzieningenrechter griffier

Uitgesproken in het openbaar op 16 oktober 2018

712.