Uitspraak 201804471/2/R2


Volledige tekst

201804471/2/R2.
Datum uitspraak: 12 oktober 2018

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen onder meer:

[verzoekster], gevestigd te Hoogland, gemeente Amersfoort,
verzoekster,

en

de raad van de gemeente Amersfoort,
verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 24 april 2018 heeft de raad het bestemmingsplan "Laan van Duurzaamheid" vastgesteld.

Tegen dit besluit heeft onder meer [verzoekster] beroep ingesteld.
[verzoekster] heeft de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.

De voorzieningenrechter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 2 oktober 2018, waar [verzoekster], vertegenwoordigd door [gemachtigde], bijgestaan door [gemachtigde] en mr. drs. F.K. van den Akker, advocaat te Eindhoven, en de raad, vertegenwoordigd door ing. W.L. Juijn-Dorst en ing. H.J.A. Krooder, zijn verschenen. Voorts is ter zitting [partij], vertegenwoordigd door [gemachtigden], bijgestaan door [persoon], gehoord.

Overwegingen

Inleiding

1. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.

1.1. Het bestemmingsplan voorziet onder meer in een verkooppunt voor motorbrandstoffen, met uitzondering van LPG.

[verzoekster] exploiteert twee tankstations in de omgeving, op ongeveer 1,4 km afstand van de gronden waarop het tankstation is voorzien. [verzoekster] vreest voor een onaanvaardbare aantasting van haar ondernemersklimaat.

Spoedeisend belang

2. [verzoekster] heeft aan haar verzoek ten grondslag gelegd dat naar verwachting een vergunning voor de bouw van het tankstation zal worden verleend.

2.1. Ter zitting is gebleken dat Shell een omgevingsvergunning heeft aangevraagd voor de bouw van een onbemand tankstation. De raad heeft toegelicht dat het college van burgemeester en wethouders voornemens is over te gaan tot verlening van de vergunning als geen voorlopige voorziening wordt getroffen. Onder deze omstandigheden is de voorzieningenrechter van oordeel dat sprake is van een spoedeisend belang bij de gevraagde voorziening, zodat de voorzieningenrechter hierna zal overgaan tot een voorlopige rechtmatigheidsbeoordeling.

Behoefte

3. [verzoekster] betoogt dat de raad de behoefte aan het tankstation niet heeft aangetoond. Er is door de raad in het geheel niet gemotiveerd of er sprake is van een behoefte aan toevoeging van een extra tankstation en hoe die behoefte zich verhoudt tot de bestaande plancapaciteit. [verzoekster] stelt dat het plan zal zorgen voor relevante leegstand, nu haar tankstations - gebouwen met bijzondere eigenschappen - leeg zouden kunnen komen te staan door het voorziene tankstation. Daarnaast heeft de raad het plan niet getoetst aan artikel 3.1.6, tweede lid, van het Besluit ruimtelijke ordening (hierna: Bro), terwijl het voorziene tankstation kwalificeert als een nieuwe stedelijke ontwikkeling, aldus [verzoekster].

3.1. De raad stelt dat er geen sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling, nu het plan niet meer bebouwing mogelijk maakt dan op grond van het voorheen geldende plan kon worden gerealiseerd.

3.2. De voorzieningenrechter overweegt dat bij de toets of het plan in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening onder meer moet worden beoordeeld of de mogelijk gemaakte ontwikkeling voorziet in een behoefte, ook als het niet zou gaan om een nieuwe stedelijke ontwikkeling als bedoeld in het Bro. De stelling van de raad dat in het plangebied in het voorheen geldende plan reeds was voorzien in een tankstation, wat daar ook van zij, maakt het voorgaande niet anders, onder andere omdat het tankstation nog niet was gerealiseerd. De voorzieningenrechter stelt vast dat de raad de behoefte aan het voorziene tankstation noch in de toelichting, noch ter zitting heeft onderbouwd. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter heeft de raad zonder enige onderbouwing niet in redelijkheid kunnen uitgaan van een behoefte aan de ontwikkeling die het plan mogelijk maakt.

3.3. Voorts overweegt de voorzieningenrechter dat, gelet op de bestemmingen "Water" en "Groen" die onder het voorheen geldende plan aan een groot deel van de gronden waarop het tankstation is voorzien, waren toegekend, voorshands niet is uitgesloten dat het onbemande tankstation een nieuwe stedelijke ontwikkeling is als bedoeld in het Bro. Deze bestemmingen voorzagen in een beperkt beslag op de ruimte en niet in een stedelijke ontwikkeling. Nu de raad niet heeft voldaan aan de motiveringsverplichting uit artikel 3.1.6, tweede lid, van het Bro, is naar het oordeel van de voorzieningenrechter niet uitgesloten dat het plan is vastgesteld in strijd met dat artikellid.

Provinciale Verordening Ruimte

4. [verzoekster] betoogt dat het plan in strijd is met de Provinciale Verordening Ruimte 2013-2028 (herijking 2016)(hierna: PRV), nu het plangebied is aangewezen als "Detailhandel buiten bestaand winkelgebied" en op grond van de PRV in dat gebied geen nieuwvestiging of uitbreiding van detailhandel mag worden toegelaten. [verzoekster] stelt dat sprake is van nieuwvestiging, nu binnen het plangebied onder het voorheen geldende plan geen tankstation was toegestaan gelet op de in dat plan opgenomen definitie van "bedrijf".

4.1. De raad stelt dat geen sprake is van detailhandel als bedoeld in de PRV en in het plangebied reeds een tankstation mogelijk was onder het voorheen geldende plan, waardoor er geen sprake is van nieuwvestiging. Tot slot stelt de raad dat uit de kaart behorend bij de PRV volgt dat het plangebied niet is aangewezen als "Detailhandel buiten bestaand winkelgebied".

4.2. Uit de kaart "wonen en werken" van de PRV zoals weergegeven op www.ruimtelijkeplannen.nl blijkt dat het plangebied valt binnen het subvlak "Detailhandel buiten bestaand winkelgebied". Binnen het plangebied was in het voorheen geldende plan binnen de bestemming "Bedrijventerrein - 2" een bedrijf toegestaan zoals aangeduid in de bij de planregels behorende Staat van Bedrijfsactiviteiten. Op deze Staat van Bedrijfsactiviteiten staat een benzineservicestation zonder LPG opgenomen. Op deze Staat van Bedrijfsactiviteiten staan echter ook dierentuinen, kinderboerderijen, dansscholen, bibliotheken, musea, ateliers en dergelijke. Gelet op het voorgaande en gelet op de definitie van "bedrijf" zoals opgenomen in de planregels van het voorheen geldende plan is de voorzieningenrechter niet overtuigd van de juistheid van het standpunt van de raad dat onder het voorheen geldende plan reeds een tankstation was toegestaan waardoor sprake zou zijn van verplaatsing in plaats van nieuwvestiging. Ditzelfde geldt voor de juistheid van het standpunt van de raad dat een tankstation zonder LPG niet past binnen de definitie van detailhandel zoals opgenomen in de PRV.

Gelet op het voorgaande sluit de voorzieningenrechter niet uit dat het plan in strijd is met artikel 4.4, tweede lid, van de PRV.

Conclusie

5. Gelet op het vorenstaande ziet de voorzieningenrechter aanleiding de hierna te melden voorlopige voorziening te treffen. De overige beroepsgronden van [verzoekster] behoeven in deze procedure derhalve geen bespreking.

6. De raad dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.

Beslissing

De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I. schorst bij wijze van voorlopige voorziening het besluit van de raad van de gemeente Amersfoort van 24 april 2018 tot vaststelling van het bestemmingsplan "Laan van Duurzaamheid", voor zover het betreft het plandeel met de bestemming "Bedrijf";

II. veroordeelt de raad van de gemeente Amersfoort tot vergoeding van bij [verzoekster] in verband met de behandeling van het verzoek opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1.036,57 (zegge: duizendzesendertig euro en zevenenvijftig cent), waarvan € 1.002,00 is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;

III. gelast dat de raad van de gemeente Amersfoort aan [verzoekster] het door haar voor de behandeling van het verzoek betaalde griffierecht ten bedrage van € 338,00 (zegge: driehonderdachtendertig euro) vergoedt.

Aldus vastgesteld door mr. E. Helder, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. C. Sparreboom, griffier.

w.g. Helder w.g. Sparreboom
voorzieningenrechter griffier

Uitgesproken in het openbaar op 12 oktober 2018

195-849.