Uitspraak 201801988/1/V3


Volledige tekst

201801988/1/V3.
Datum uitspraak: 11 oktober 2018

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid,
appellant,

tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Haarlem, van 5 maart 2018 in zaak nr. NL18.2402 in het geding tussen:

[de vreemdeling]

en

de staatssecretaris.

Procesverloop

Bij besluit van 2 februari 2018 heeft de staatssecretaris een aanvraag van de vreemdeling om hem een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen, niet in behandeling genomen.

Bij uitspraak van 5 maart 2018 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en bepaald dat de staatssecretaris een nieuw besluit op de aanvraag neemt met inachtneming van hetgeen in de uitspraak is overwogen.

Tegen deze uitspraak heeft de staatssecretaris hoger beroep ingesteld.

De vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. A.M.J.M. Louwerse, advocaat te Amsterdam, heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.

De vreemdeling heeft een nader stuk ingediend.

Vervolgens is het onderzoek gesloten.

Overwegingen

Ontvankelijkheid

1. De vreemdeling voert tevergeefs aan dat de staatssecretaris geen belang meer heeft bij de beoordeling van het hoger beroep, omdat de overdrachtstermijn, bedoeld in artikel 29, eerste lid, van de Dublinverordening (PB 2013 L 180), inmiddels is verstreken. Bij uitspraak van 16 april 2018 in zaak nr. 201801988/2/V3 heeft de voorzieningenrechter van de Afdeling bij wijze van voorlopige voorziening bepaald dat de staatssecretaris geen nieuw besluit op de aanvraag hoeft te nemen voordat de Afdeling op het hoger beroep heeft beslist. Dit brengt met zich dat de overdrachtstermijn is opgeschort met ingang van de dag na bekendmaking van die uitspraak.

Inleiding

2. Uit onderzoek in het Eurodac-systeem is gebleken dat de vreemdeling, van Soedanese nationaliteit, via Italië de buitengrens van de Europese Unie heeft overschreden. Naar aanleiding van dit onderzoek heeft de staatssecretaris navraag gedaan bij de Italiaanse autoriteiten. De Italiaanse autoriteiten hebben te kennen gegeven dat de vreemdeling na illegale grensoverschrijding bij het afgeven van vingerafdrukken is geregistreerd onder een alias met de geboortedatum [1997] en dat bij de identificatie een ander alias met de geboortedatum [1998] is geregistreerd.

Op 2 augustus 2017 heeft de vreemdeling in Nederland een verzoek om internationale bescherming ingediend. Op 25 oktober 2017 heeft de staatssecretaris een verzoek tot overname bij de Italiaanse autoriteiten ingediend, dat door de Italiaanse autoriteiten op 23 november 2017 is geaccepteerd.

Hoger beroep

3. In zijn enige grief klaagt de staatssecretaris dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat hij niet zonder nader onderzoek heeft uit kunnen gaan van de meerderjarigheid van de vreemdeling. Voor dit oordeel heeft de rechtbank, volgens de staatssecretaris, ten onrechte redengevend geacht dat de door de Italiaanse autoriteiten verstrekte informatie summier is, omdat zij geen antwoord hebben gegeven op verschillende door de staatssecretaris gestelde vragen. De staatssecretaris betoogt dat de door de rechtbank in aanmerking genomen verklaringen van de vreemdeling en van Nidos niet kunnen dienen als bewijs van de gestelde minderjarigheid van de vreemdeling.

Beoordeling

3.1. Uit navraag bij de Italiaanse autoriteiten is gebleken dat de vreemdeling in Italië is geregistreerd als meerderjarig. De staatssecretaris voert terecht aan dat hij, gelet op het interstatelijk vertrouwensbeginsel, terecht ervan uitgaat dat die registratie zorgvuldig heeft plaatsgevonden. Derhalve is het aan de vreemdeling om aannemelijk te maken dat de in Italië geregistreerde geboortedata onjuist zijn. Hierin is de vreemdeling niet geslaagd. Hij heeft immers geen identificerende documenten overgelegd. Dat de vreemdeling bij aankomst in Nederland zekerheidshalve onder de voogdij van Nidos is geplaatst en dat een jeugdbeschermer van Nidos heeft verklaard dat hij de vreemdeling ziet als evident minderjarig, kan niet dienen als bewijs van de door hem gestelde minderjarigheid. Immers niet is gebleken dat deze onder voogdijstelling en verklaring zijn gebaseerd op objectiveerbare gegevens. Daarnaast heeft de staatssecretaris terecht in de enkele stelling van de vreemdeling dat hij zich in Italië als meerderjarige heeft gepresenteerd, omdat hij wilde doorreizen naar Nederland, maar dat de Italiaanse autoriteiten hem toch in een opvangcentrum voor minderjarigen hebben geplaatst, geen aanleiding gezien om van voornoemd uitgangspunt af te wijken. Ook blijkt uit het door de vreemdeling genoemde rapport 'Country Report: Italy 2017 Update' van Asylum Information Database (hierna: AIDA) van maart 2017 en de brief van Nidos van 26 februari 2018, waarin wordt gewezen op een aantal door de president van het EHRM getroffen interim measures, niet dat de registratie van geboortedata in Italië op onzorgvuldige wijze plaatsvindt. Verder voert de vreemdeling ten onrechte aan dat uit de informatie van VluchtelingenWerk Nederland van 21 februari 2018 volgt dat volgens de vaste gedragslijn van de staatssecretaris een schouw had moeten plaatsvinden, nu daarin wordt vermeld dat door de staatssecretaris op individuele wijze wordt bekeken hoe wordt omgegaan met een gesteld minderjarige die in een Dublinland onder meerdere aliassen dan wel geboortedata staat geregistreerd.

Gelet op het voorgaande heeft de rechtbank niet onderkend dat de staatssecretaris terecht heeft afgezien van nader onderzoek naar de door de Italiaanse autoriteiten geregistreerde geboortedata en terecht de vreemdeling geen leeftijdsonderzoek heeft aangeboden. De grief slaagt.

Conclusie hoger beroep

4. Het hoger beroep van de staatssecretaris is kennelijk gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het besluit van 2 februari 2018 toetsen in het licht van de daartegen in eerste aanleg aangevoerde beroepsgronden, voor zover daarop, na hetgeen hiervoor is overwogen, nog moet worden beslist.

Beroep

5. De vreemdeling betoogt dat Nederland verantwoordelijk is voor de behandeling van zijn asielverzoek, omdat de termijn voor het indienen van een verzoek om overname als bedoeld in artikel 21, eerste lid, van de Dublinverordening is overschreden.

5.1. Uit op 2 augustus 2017 verricht onderzoek in het Eurodac-systeem is gebleken dat de vreemdeling eerder Italië illegaal is binnengekomen. Op 10 augustus 2018 heeft de staatssecretaris een verzoek om informatie overeenkomstig artikel 34 van de Dublinverordening aan de Italiaanse autoriteiten gestuurd, waarin hij onder meer vraagt naar de registratie van de vreemdeling in Italië. Ingevolge artikel 34, vijfde lid, van de Dublinverordening dient de aangezochte lidstaat binnen vijf weken te antwoorden. Indien uit onderzoek van de aangezochte lidstaat die de termijn heeft overschreden blijkt dat hij de verantwoordelijke lidstaat is, worden de in artikel 21, 23 en 24 gestelde termijnen voor de indiening van een overname- respectievelijk terugnameverzoek verlengd met de duur van de overschrijding van de antwoordtermijn door de aangezochte lidstaat.

De Italiaanse autoriteiten hebben op 13 oktober 2017 het verzoek om informatie van de staatssecretaris beantwoord. Aldus hebben de Italiaanse autoriteiten de in artikel 34, vijfde lid, van de Dublinverordening neergelegde termijn van vijf weken met vier weken en één dag overschreden. Nu in dit geval de in artikel 21, eerste lid, van de Dublinverordening gestelde termijn van twee maanden wordt verlengd met vier weken en één dag, heeft de staatssecretaris op 25 oktober 2017 tijdig een verzoek om overname bij de Italiaanse autoriteiten ingediend.

De beroepsgrond faalt.

6. De vreemdeling betoogt dat de staatssecretaris zijn asielaanvraag aan zich had moeten trekken, omdat bij terugkeer naar Italië een reëel risico bestaat op behandeling in strijd met artikel 3 van het EVRM en de staatssecretaris ten onrechte is uitgegaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. De vreemdeling heeft ter staving van zijn betoog verwezen naar de rapporten "Is mutual trust enough? The situation of persons with special reception needs upon return to Italy" van de Danish Refugee Council en de Swiss Refugee Council van 9 februari 2017, "Country Report: Italy (2016 update)" van AIDA van 28 februari 2017 en "Italy 2016 human rights report" van het United States Department of State van 3 maart 2017.

6.1. Hoewel in Italië de algemene situatie en leefomstandigheden van asielzoekers bepaalde tekortkomingen kennen, heeft de vreemdeling met hetgeen hij heeft aangevoerd niet aannemelijk gemaakt dat de staatssecretaris voor Italië ten onrechte van het interstatelijk vertrouwensbeginsel uitgaat. De door de vreemdeling overgelegde rapporten geven een vergelijkbaar beeld van de situatie in Italië als is beoordeeld door de Afdeling in de uitspraak van 10 augustus 2016, ECLI:NL:RVS:2016:2278 en daarom geen aanleiding om anders te oordelen dan in die uitspraak.

De beroepsgrond faalt.

Conclusie beroep

7. Het beroep van de vreemdeling tegen het besluit van 2 februari 2018 is ongegrond.

8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I. verklaart het hoger beroep gegrond;

II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Haarlem, van 5 maart 2018 in zaak nr. NL18.2402;

III. verklaart het door de vreemdeling bij de rechtbank in die zaak ingestelde beroep ongegrond.

Aldus vastgesteld door mr. N. Verheij, voorzitter, en mr. G. van der Wiel en mr. A.J.C. de Moor-van Vugt, leden, in tegenwoordigheid van mr. M.A. Nieuwenhuizen, griffier.

w.g. Verheij w.g. Nieuwenhuizen
voorzitter griffier

Uitgesproken in het openbaar op 11 oktober 2018

633.