Uitspraak 201800296/1/A1


Volledige tekst

201800296/1/A1.
Datum uitspraak: 19 september 2018

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

Fastned B.V., gevestigd te Amsterdam,
appellante,

tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 8 december 2017 in zaak nr. 17/1652 in het geding tussen:

Fastned

en

de minister van Infrastructuur en Waterstaat.

Procesverloop

Bij besluit van 16 februari 2016 heeft de minister van Infrastructuur en Milieu (thans: de minister van Infrastructuur en Waterstaat; hierna: de minister) aan [vergunninghouder] vergunning als bedoeld in artikel 2, eerste en tweede lid van de Wet beheer rijkswaterstaatswerken (hierna: de Wbr) verleend voor het maken, hebben en behouden van vier energie-laadpunten (hierna: e-laadpunten) en het uitbreiden met zeven parkeervakken op verzorgingsplaats 'De Hackelaar', gelegen langs rijksweg A1, kilometrering 13,4.

Bij besluit van 27 januari 2017 heeft de minister het door Fastned daartegen gemaakte bezwaar niet-ontvankelijk verklaard.

Bij uitspraak van 8 december 2017 heeft de rechtbank het door Fastned daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft Fastned hoger beroep ingesteld.

De minister heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.

De minister en Fastned hebben nadere stukken ingediend.

De Afdeling heeft de zaak, tegelijk met het hoger beroep in zaak nr. 201800298/1/A1, ter zitting behandeld op 8 augustus 2018, waar Fastned, vertegenwoordigd door [gemachtigde], bijgestaan door mr. L.P.W. Mensink, advocaat te Amsterdam, en de minister, vertegenwoordigd door mr. R. van Vliet, bijgestaan door mr. A.J. van der Ven, advocaat te Den Haag, zijn verschenen. Voorts is ter zitting gehoord [vergunninghouder], vertegenwoordigd door [gemachtigde], bijgestaan door mr. V.J. Leijh, advocaat te Amsterdam. Aan de zijde van de minister is voorts verschenen ing. W.K. Tse.

Overwegingen

Inleiding

1. [vergunninghouder] exploiteert op verzorgingsplaats 'De Hackelaar' een benzinestation en een wegrestaurant. Zij heeft op 8 oktober 2014 een aanvraag ingediend voor het plaatsen van e-laadpunten als aanvullende voorziening.

2. De minister heeft de aanvraag getoetst aan het beleid, dat is neergelegd in de op 22 maart 2004 vastgestelde 'Kennisgeving Voorzieningenbeleid op verzorgingsplaatsen langs rijkswegen', zoals gewijzigd in 2011 (Stcrt. 2011, nr. 23149). Bij besluit van 16 februari 2016 heeft hij de gevraagde vergunning verleend. Fastned heeft daartegen bezwaar gemaakt. De minister heeft dat bezwaar niet-ontvankelijk verklaard, omdat Fastned volgens hem niet als belanghebbende kan worden aangemerkt. Fastned kan zich hiermee niet verenigen. In hoger beroep is in geschil of de rechtbank terecht tot het oordeel is gekomen dat de minister het bezwaar van Fastned terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard.

Beoordeling van het hoger beroep

3. Fastned betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat de minister haar bezwaar tegen het besluit van 16 februari 2016 terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard. Zij voert daartoe aan dat zij een netwerk van laadstations exploiteert waarvan meerdere zich richten tot dezelfde weggebruikers met een elektrisch voertuig als de door [vergunninghouder] aangevraagde voorzieningen zullen doen. Volgens Fastned had zij, als concurrent van [vergunninghouder], als belanghebbende moeten worden aangemerkt.

3.1. Fastned houdt zich bezig met de realisering van een landelijk dekkende infrastructuur voor het opladen van elektrische auto's, onder meer langs de Nederlandse snelwegen. Zij heeft in december 2011 een aanvraag ingediend om verlening van een vergunning voor het realiseren van een e-laadpunt op dezelfde verzorgingsplaats als waar [vergunninghouder] voornemens is haar e-laadpunten te plaatsen. Reeds hierom is de Afdeling van oordeel dat, anders dan de rechtbank heeft overwogen, Fastned belanghebbende is bij het besluit tot vergunningverlening aan [vergunninghouder]. De omstandigheid dat Fastned ten tijde van het nemen van het besluit op bezwaar haar aanvraag nog niet op juiste wijze had aangevuld, omdat zij nog niet op de hoogte was gesteld van de eisen waaraan haar aanvraag moest voldoen, maakt niet dat zij geen belanghebbende is.

Het betoog slaagt. Hetgeen Fastned voor het overige heeft aangevoerd, behoeft geen bespreking meer.

Conclusie

4. Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het beroep tegen het besluit van 27 januari 2017 van de minister alsnog gegrond verklaren. Dat besluit komt voor vernietiging in aanmerking.

5. De minister dient in het nieuwe besluit inhoudelijk in te gaan op de bezwaren van Fastned tegen het verlenen van de vergunning aan [vergunninghouder], waaronder het bezwaar dat de verlening van de vergunning aan [vergunninghouder] in strijd is met het vereiste van een veilig gebruik van de verzorgingsplaats. Wat betreft het betoog van Fastned over de uitleg van de gewijzigde Kennisgeving, verwijst de Afdeling naar haar uitspraak van vandaag, ECLI:NL:RVS:2018:2996.

6. De minister dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I. verklaart het hoger beroep gegrond;

II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 8 december 2017 in zaak nr. 17/1652;

III. verklaart het bij de rechtbank ingestelde beroep gegrond;

IV. vernietigt het besluit van de minister van Infrastructuur en Milieu van 27 januari 2017, kenmerk RWS-201/2583;

V. veroordeelt de minister van Infrastructuur en Waterstaat tot vergoeding van bij Fastned B.V. in verband met de behandeling van het beroep en het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 2.004,00 (zegge: tweeduizend vier euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;

VI. gelast dat de minister van Infrastructuur en Waterstaat aan Fastned B.V. het door haar betaalde griffierecht ten bedrage van € 841,00 (zegge: achthonderdeenenveertig euro) voor de behandeling van het beroep en het hoger beroep vergoedt.

Aldus vastgesteld door mr. H.G. Lubberdink, voorzitter, en mr. H. Bolt en mr. E.A. Minderhoud, leden, in tegenwoordigheid van mr. N.D.T. Pieters, griffier.

w.g. Lubberdink w.g. Pieters
voorzitter griffier

Uitgesproken in het openbaar op 19 september 2018

473.