Uitspraak 201709756/1/A2


Volledige tekst

201709756/1/A2.
Datum uitspraak: 22 augustus 2018

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

[appellant], wonend te Noordbeemster, gemeente Beemster,

tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland van 17 november 2017 in zaak nr. 16/5685 in het geding tussen:

[appellant]

en

het college van gedeputeerde staten van Noord-Holland.

Procesverloop

Bij besluit van 27 september 2016 heeft het college het Natuurbeheerplan Noord-Holland 2017 vastgesteld.

Bij uitspraak van 17 november 2017 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep niet-ontvankelijk verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.

Het college heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 25 juli 2018, waar [appellant], bijgestaan door [gemachtigde] en vergezeld door [persoon], is verschenen.

Overwegingen

1. Het college heeft op 27 september 2016 op grond van artikel 1.3 van de Uitvoeringsregeling natuur- en landschapsbeheer Noord-Holland 2016-2021 (hierna: de SVNL 2016-2021) het Natuurbeheerplan 2017 vastgesteld. Dit plan bevat onder meer een begrenzingenkaart, een beheertypenkaart en een ambitiekaart. De begrenzingenkaart bevat de begrenzing van het Natuurnetwerk Nederland en de ecologische verbindingszones. De beheertypenkaart geeft alle binnen het Natuurnetwerk Nederland bestaande, beheerwaardige natuur en landschap weer. Alleen percelen die op de beheertypenkaart zijn aangeduid komen op grond van de SVNL 2016-2021 voor een subsidie natuur- en landschapsbeheer in aanmerking. De ambitiekaart geeft aan welke natuurwaarden binnen het Natuurnetwerk Nederland door het college worden beoogd. Om deze ambitie te realiseren heeft het college in het plan het voornemen opgenomen om in het Natuurbeheerplan 2022 percelen met een agrarisch beheertype die binnen het Natuurnetwerk Nederland zijn gesitueerd niet meer voor een subsidie natuur- en landschapsbeheer in aanmerking te laten komen.

2. [appellant] heeft tegen het Natuurbeheerplan 2017 beroep ingesteld wegens het daarin opgenomen voornemen van het college om in het Natuurbeheerplan 2022 percelen met een agrarisch beheertype die binnen het Natuurnetwerk Nederland zijn gesitueerd niet meer voor een subsidie natuur- en landschapsbeheer in aanmerking te laten komen en omdat op grond van dit plan zijn percelen die buiten het Natuurnetwerk Nederland liggen en waarop hij botanisch beheer uitvoert niet langer voor subsidie natuur- en landschapsbeheer in aanmerking komen.

3. De rechtbank heeft het beroep van [appellant] niet-ontvankelijk verklaard omdat hij niet als belanghebbende bij het Natuurbeheerplan 2017 kan worden aangemerkt. De rechtbank heeft daartoe overwogen dat het belang van [appellant] om voor de periode na 2021 subsidie veilig te stellen voor zijn percelen die zijn gelegen binnen het Natuurnetwerk Nederland niet rechtstreeks door het Natuurbeheerplan 2017 wordt geraakt. Op grond van het Natuurbeheerplan 2017 blijft toekenning van subsidie voor die percelen mogelijk en de reeds aan hem toegekende subsidie wordt er niet door beëindigd. Voor zover het beroep van [appellant] zich richt op voorzetting van de subsidie voor het botanisch natuurbeheer op percelen buiten het Natuurnetwerk Nederland valt dit buiten de omvang van het geding. Deze percelen liggen buiten de begrenzing die is opgenomen in het Natuurbeheerplan 2017 waardoor het plan geen grondslag biedt voor de verlening van subsidie voor deze percelen. Het beroep van [appellant] is er niet op gericht om deze percelen binnen de begrenzing zoals die is opgenomen in het Natuurbeheerplan 2017 te krijgen maar om op andere wijze een vergoeding voor het botanisch beheer van deze percelen te ontvangen, aldus de rechtbank.

4. [appellant] betoogt dat de rechtbank hem ten onrechte niet als belanghebbende bij het Natuurbeheerplan 2017 heeft aangemerkt. Hij is bezig met een verkenning voor een eventuele overname van zijn agrarische bedrijf. Duidelijkheid over het subsidiabel zijn van de percelen die zijn gelegen binnen het Natuurnetwerk Nederland is essentieel om een eventuele bedrijfsovername mogelijk te maken. Gelet hierop heeft hij er belang bij dat verlening van een subsidie natuur- en landschapsbeheer voor zijn percelen ook na 2021 mogelijk blijft.

4.1. [appellant] pacht gronden die zijn gelegen in het gebied waarop het Natuurbeheerplan 2017 betrekking heeft, te weten het grondgebied van de provincie Noord-Holland. Deze omstandigheid is, los van hetgeen hij zelf als zijn belang aanvoert, reeds voldoende om [appellant] aan te merken als belanghebbende bij het besluit tot vaststelling van het Natuurbeheerplan 2017.

Het betoog slaagt.

5. [appellant] betoogt voorts dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat zijn betoog over de voortzetting van subsidie voor het botanisch natuurbeheer op percelen buiten het Natuurnetwerk Nederland buiten de omvang van het geding valt. Het Natuurbeheerplan 2017 beslaat de gehele provincie Noord-Holland waardoor ook zijn percelen die buiten het Natuurnetwerk Nederland zijn gelegen binnen de begrenzing van het plan vallen. Het Natuurbeheerplan 2017 vormt de grondslag voor de verlening van subsidie natuur- en landschapsbeheer voor deze percelen.

5.1. Dit betoog slaagt eveneens. Het Natuurbeheerplan 2017 omvat het gehele grondgebied van de provincie Noord-Holland. De percelen van [appellant] die buiten het in het plan aangeduide Natuurnetwerk Nederland maar wel in de provincie Noord-Holland zijn gelegen, vallen dus binnen de reikwijdte van dat besluit. De rechtbank heeft derhalve ten onrechte geoordeeld dat hetgeen [appellant] over deze percelen heeft aangevoerd buiten de omvang van het geding valt.

6. De Afdeling zal de in beroep aangevoerde gronden bespreken, waaraan de rechtbank niet is toegekomen.

7. [appellant] heeft betoogd dat in het Natuurbeheerplan 2017 ten onrechte niet is vastgelegd dat percelen met een agrarisch beheertype die binnen het Natuurnetwerk Nederland liggen in de periode van 2022 tot en met 2027 in aanmerking blijven komen voor subsidie natuur- en landschapsbeheer. Hij heeft daartoe aangevoerd dat als gevolg van het in het Natuurbeheerplan 2017 opgenomen voornemen van het college om vanaf het Natuurbeheerplan 2022 percelen met een agrarisch beheertype die binnen het Natuurnetwerk Nederland zijn gesitueerd niet meer voor een subsidie natuur- en landschapsbeheer in aanmerking te laten komen in het Natuurnetwerk Nederland zogenoemde ‘witte vlekken’ ontstaan waarop geen (agrarisch)natuurbeheer zal plaatsvinden. Dat heeft een negatieve invloed op de natuur aldaar.

7.1. Het college stelt jaarlijks een natuurbeheerplan vast waarin is neergelegd voor welke natuurterreinen een subsidie natuur- en landschapsbeheer kan worden verstrekt. In het Natuurbeheerplan 2017 zijn uitsluitend de subsidiemogelijkheden voor het jaar 2017 neergelegd. Ondanks de in dat plan weergegeven ambities van het college voor de periode vanaf 2022 wordt daarin niets geregeld over de subsidiemogelijkheden voor de jaren 2022 tot en met 2027. Het college was ook niet gehouden om in het Natuurbeheerplan 2017 daarover iets te regelen. Indien [appellant] in de toekomst het niet eens is met de natuurbeheerplannen die zien op de jaren 2022 tot en met 2027 dient hij op te komen tegen de natuurbeheerplannen die door het college voor die afzonderlijke jaren worden vastgesteld.

Het betoog faalt.

8. [appellant] heeft voorts betoogd dat in het Natuurbeheerplan 2017 zijn percelen waarop hij botanisch beheer uitvoert ten onrechte niet voor subsidie in aanmerking komen. Door het niet voortzetten van de subsidiemogelijkheden voor deze percelen zullen zijn inspanningen teniet worden gedaan, raakt hij gedemotiveerd, ontstaat een verlies aan natuurwaarden en worden de agrarische beheersubsidies door het college ondoelmatig ingezet.

8.1. Het college heeft beleidsruimte bij het vaststellen van het natuurbeheerplan. Het college is derhalve vrij om daarin percelen wel of niet in aanmerking te brengen voor subsidie, ook als daarmee op de door [appellant] beheerde percelen natuurwaarden verloren gaan.

Het college heeft in het verweerschrift in beroep toegelicht dat succesvol botanisch beheer zeer langjarig beheer vraagt. De subsidies die voor agrarisch beheer buiten het Natuurnetwerk Nederland worden toegekend hebben een looptijd van zes jaar, waarbij het behoud van de beheerresultaten na de subsidieperiode niet gegarandeerd is. Daardoor zouden de aanzienlijke inspanningen en investeringen die ten behoeve van het botanisch beheer zijn gepleegd teniet kunnen gaan. Gezien dit risico heeft het college ervoor gekozen botanisch beheer buiten het Natuurnetwerk Nederland niet langer te subsidiëren.

Gelet op deze toelichting bestaat er geen grond voor het oordeel dat het college niet in redelijkheid heeft kunnen besluiten in het Natuurbeheerplan 2017 de percelen van [appellant] die buiten het Natuurnetwerk Nederland zijn gelegen en waarop hij botanisch beheer uitvoert niet voor subsidie in aanmerking te brengen.

Het betoog faalt.

9. Gelet op hetgeen onder 4.1 en 5.1 is overwogen is het hoger beroep gegrond. Gelet op hetgeen onder 7.1 en 8.1 is overwogen zal de Afdeling, doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, het beroep tegen het besluit van 27 september 2016 alsnog ongegrond verklaren.

10. Het college dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.

11. De griffier van de Raad van State zal aan [appellant] met toepassing van artikel 8:114 van de Algemene wet bestuursrecht het door hem betaalde griffierecht voor het hoger beroep terugbetalen.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I. verklaart het hoger beroep gegrond;

II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland van 17 november 2017 in zaak nr. 16/5685;

III. verklaart het bij de rechtbank ingestelde beroep ongegrond;

IV. veroordeelt het college van gedeputeerde staten van Noord-Holland tot vergoeding van bij [appellant] in verband met de behandeling van het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1.002,00 (zegge: duizendtwee euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;

V. verstaat dat de griffier van de Raad van State aan [appellant] het door hem betaalde griffierecht ten bedrage van € 250,00 (zegge: tweehonderdvijftig euro) voor de behandeling van het hoger beroep terugbetaalt.

Aldus vastgesteld door mr. A.W.M. Bijloos, voorzitter, en mr. F.C.M.A. Michiels en mr. E. Steendijk, leden, in tegenwoordigheid van mr. H.A. Komduur, griffier.

w.g. Bijloos w.g. Komduur
voorzitter griffier

Uitgesproken in het openbaar op 22 augustus 2018

809.