Uitspraak 201609524/3/R6


Volledige tekst

201609524/3/R6.
Datum uitspraak: 15 augustus 2018

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

1. [appellant sub 1], wonend te Oegstgeest,
2. Stichting Behoud Dorpskarakter Oegstgeest, gevestigd te Oegstgeest, en anderen (hierna: SBDO en anderen),
3. [appellant sub 3A] en [appellant sub 3B], beiden wonend te Oegstgeest,
4. [appellant sub 4] en anderen, allen wonend te Oegstgeest,

en

het college van burgemeester en wethouders van Oegstgeest,
verweerder.

Procesverloop

Bij uitspraak onderscheidenlijk tussenuitspraak van 17 januari 2018, ECLI:NL:RVS:2018:134, heeft de Afdeling het college opgedragen om binnen 26 weken na de verzending van de tussenuitspraak de daarin geconstateerde gebreken in het besluit van 8 november 2016 te herstellen.

Bij besluit van 3 april 2018 heeft het college het wijzigingsplan "Oranje Nassau, wijzigingsplan Duivenvoordestraat" gewijzigd vastgesteld.

Tegen dit besluit hebben [appellant sub 4] en anderen beroep ingesteld.

[appellant sub 1], SBDO en anderen, [appellanten sub 3] en Provast hebben, daartoe in de gelegenheid gesteld, hun zienswijze op het besluit van 3 april 2018 naar voren gebracht.

[appellant sub 1] heeft een nader stuk ingediend.

Het college heeft een verweerschrift ingediend.

De meervoudige kamer van de Afdeling heeft de zaak verwezen naar een enkelvoudige kamer.

[belanghebbende A], het college, Provast en [appellant sub 1] hebben nadere stukken ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 10 juli 2018, waar [appellant sub 1], SBDO en anderen, vertegenwoordigd door [gemachtigde A], [appellanten sub 3], bij monde van [appellant sub 3A], bijgestaan door mr. T. van der Weijde, rechtsbijstandverlener te Amsterdam, [appellant sub 4] en anderen, bij monde van [appellant sub 4], en het college, vertegenwoordigd door mr. R. Lever, advocaat te Leiden, en ing. P.J. Vos, zijn verschenen.
Voorts zijn ter zitting Provast, vertegenwoordigd door mr. R.J.G. Bäcker, advocaat te Den Haag, [gemachtigde B] en [gemachtigde C], sportvereniging Ajax-Sportman-Combinatie, vertegenwoordigd door [gemachtigde D] en [belanghebbende A] en [belanghebbende B], bij monde van [belanghebbende A], als partij gehoord.

Overwegingen

Het besluit van 8 november 2016 en de tussenuitspraak

1. De Afdeling heeft onder 4.1 van de tussenuitspraak overwogen dat het beroep van SBDO en anderen in de einduitspraak niet-ontvankelijk zal worden verklaard, voor zover dat mede is ingesteld door de daar aangeduide personen.

Voorts heeft de Afdeling onder 19 overwogen dat het college niet inzichtelijk heeft gemaakt dat aan artikel 9, lid 4, aanhef en onder o, van de planvoorschriften van het bestemmingsplan "Oranje Nassau" is voldaan, nu het college bij de toetsing aan de wijzigingsvoorwaarde niet is uitgegaan van de maximale planologische mogelijkheden, niet is uitgegaan van een volledige benutting van de bouwvlakken binnen de bestemming "Wonen", in de toegepaste berekeningswijze ten onrechte geen rekening heeft gehouden met de mogelijkheid tot het bouwen van bijgebouwen, aan- en uitbouwen buiten het bouwvlak en vergunningvrij te bouwen bijbehorende bouwwerken of uitbreidingen daarvan in het achtererf, en het college is uitgegaan van een te groot oppervlak aan bestaande verharding en een te groot oppervlak aan voorziene watercompensatie. De Afdeling heeft geoordeeld dat het bestreden besluit zich in zoverre niet verdraagt met artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb).

Onder 20 heeft de Afdeling overwogen dat de betogen van SBDO en anderen en [appellanten sub 3] over de noodzaak van voorwaardelijke verplichtingen nader zullen worden bezien bij de beoordeling van het herstelbesluit.

Onder 22.3 heeft de Afdeling overwogen dat het college ter zitting heeft gesteld dat het peil wordt gerelateerd aan de kruin van de Juffermansstraat. Voorts heeft het college ter zitting gesteld dat, om wateroverlast ter plaatse van het achterpad van de Juffermansstraat te voorkomen, ook een grindkoffer moet worden aangebracht die op het hemelwaterriool wordt aangesloten en een betonnen opsluiting. Nu het college zich in zoverre op een ander standpunt heeft gesteld dan het in het bestreden besluit heeft gedaan, zonder dat gewijzigde omstandigheden hiertoe aanleiding hebben gegeven, en geen inzicht heeft verschaft in de mogelijke effecten van een betonnen kering op water dat vanaf de westkant op het achterpad stroomt, heeft de Afdeling geoordeeld dat het bestreden besluit in zoverre niet met de vereiste zorgvuldigheid is voorbereid.

2. Het beroep van SBDO en anderen is niet-ontvankelijk, voor zover dat mede is ingesteld door de [20 personen].

De beroepen van [appellant sub 1], SBDO en anderen, voor zover ontvankelijk, en [appellanten sub 3] tegen het besluit van 8 november 2016 zijn gegrond. Dit besluit dient te worden vernietigd.

3. Bij de tussenuitspraak heeft de Afdeling het college opgedragen om binnen 26 weken na verzending van deze uitspraak alsnog:

- met inachtneming van hetgeen is overwogen onder 19 inzichtelijk te maken dat wordt voldaan aan de eis dat minimaal 15% van de toename aan verharding aan water in het wijzigingsgebied gerealiseerd dient te worden en dit in het wijzigingsplan zo nodig te waarborgen door middel van voorwaardelijke verplichtingen;

- met inachtneming van hetgeen is overwogen onder 22.3 nader onderzoek te doen naar wateroverlast ter plaatse van het achterpad van de Juffermansstraat en in het wijzigingsplan zo nodig het peil en voorzieningen in dit kader te waarborgen door middel van voorwaardelijke verplichtingen, en een gewijzigd of nieuw besluit te nemen.

Het besluit van 3 april 2018

4. Ter uitvoering van de tussenuitspraak heeft het college bij het besluit van 3 april 2018 het wijzigingsplan "Oranje Nassau, wijzigingsplan Duivenvoordestraat" gewijzigd vastgesteld.

5. Het college heeft in de bekendmaking van het besluit vermeld dat het de volgende aanpassingen heeft doorgevoerd ten opzichte van het op 8 november 2016 vastgestelde wijzigingsplan.

De doorgaande bouwvlakken zijn aangepast naar losse bouwvlakken per hoofdmassa. Hierdoor zijn de maximale planologische bebouwingsmogelijkheden en daarmee de toename aan verharding in het plan verkleind.

Om te voorkomen dat de groene oevers uit het plangebied zouden verdwijnen heeft het college gezocht naar andere mogelijkheden om het verharde oppervlak te verkleinen respectievelijk om het wateroppervlak te vergroten. Deze mogelijkheden heeft het college gevonden in het versmallen van de wegen in het plangebied, waardoor eenrichtingsverkeer mogelijk wordt, het verlengen van de noordelijke watergang en het vervangen van de duiker door een brug. De door de versmalling van de wegen vrijgekomen gronden worden bestemd als "Groen - 1". De hoeveelheid benodigde watercompensatie is op basis van deze wijzigingen herberekend. Daarnaast is dit water op de verbeelding nu overal aangeduid met de bestemming "Water". Ter plaatse van de bruggen, die als "Verkeer" zijn bestemd, is een aanduiding opgenomen dat hier uitsluitend bruggen mogen worden gerealiseerd.

Aan de zijde van de Juffermansstraat is volgens het college een oplossing voor mogelijk afstromend water gevonden in de vorm van een grondkerende wand, grindkoffer met drainagevoorziening, waardoor hemelwater vanaf het plangebied niet meer richting het achterpad en de tuinen achter woningen aan de Juffermansstraat kan stromen. Hemelwater dat in deze tuinen en op dit achterpad valt kan via infiltratie wel de drainagevoorziening bereiken, waardoor ook dit water wordt afgevoerd, los van de al bestaande mogelijkheid dat dit water wordt afgevoerd via de bestaande hemelwaterafvoer onder het achterpad.

Aan de al in het wijzigingsplan opgenomen voorwaardelijke verplichtingen voor het aanleggen van het trapveld en de ontsluitingswegen zijn nog de volgende vier voorwaardelijke verplichtingen toegevoegd:

1. het aanleggen en in standhouden van de drainagevoorziening aan de zijde van de Juffermansstraat;

2. het aanleggen van de watergang gelijktijdig of voorafgaand aan de bouw;

3. het niet mogen aansluiten van de terrassen op de hemelwaterafvoeren en

4. het niet op een hoger peil mogen aanleggen van de woningen in het plangebied dan het gemiddelde peil van de woningen aan de Juffermansstraat.

6. Het besluit van 3 april 2018 is een besluit tot vervanging van het oorspronkelijk bestreden besluit. Dit besluit wordt, gelet op artikel 6:19 van de Awb van rechtswege geacht onderwerp te zijn van het geding. Derhalve is beroep van rechtswege tegen dit besluit ontstaan van de zijde van [appellant sub 1], SBDO en anderen, behoudens voor zover dat mede is ingesteld door [20 personen] en [appellanten sub 3].

Ingetrokken grond

7. [appellant sub 1] heeft ter zitting haar grond inzake de watercompensatienorm, inhoudende dat door het plaatsen van een damwand in de watergang aan de oostzijde van het plangebied het 1 à 1,5 meter brede talud is genegeerd en als oppervlaktewater is aangemerkt, ingetrokken.

Ontvankelijkheid van het beroep van [appellant sub 4] en anderen

8. Bij de bekendmaking van het besluit van 3 april 2018 in de Staatscourant heeft het college vermeld dat tegen dit herstelbesluit niet opnieuw beroep openstaat.

8.1. Het college stelt in zijn verweerschrift dat het beroep van [appellant sub 4] en anderen niet-ontvankelijk is, omdat zij geen zienswijze over het ontwerpplan naar voren hebben gebracht en geen beroep hebben ingesteld tegen het oorspronkelijke besluit tot vaststelling van het wijzigingsplan. Volgens het college is geen sprake van een situatie dat [appellant sub 4] en anderen als gevolg van het herstelbesluit in een nadeliger positie komen te verkeren dan waarin zij zich bevonden als gevolg van het oorspronkelijke wijzigingsplan. Evenmin is sprake van nieuwe feiten of omstandigheden.

8.2. Ingevolge de artikelen 3:11, 3:15 en 3:16 van de Awb wordt het ontwerpplan ter inzage gelegd voor de duur van zes weken en kunnen gedurende deze termijn zienswijzen naar voren worden gebracht bij het college.

Ingevolge artikel 8:1 van de Awb, in samenhang gelezen met artikel 8:6 van de Awb en artikel 2 van bijlage 2 bij de Awb alsmede met artikel 6:13 van de Awb, kan geen beroep worden ingesteld tegen het besluit tot vaststelling van een wijzigingsplan door een belanghebbende die over het ontwerpplan niet tijdig een zienswijze naar voren heeft gebracht.

Dit is slechts anders voor zover het college bij de vaststelling van het besluit daarin wijzigingen heeft aangebracht ten opzichte van het ontwerp waardoor een belanghebbende in een nadeliger positie komt te verkeren ten opzichte van het ontwerpbesluit, dan wel indien een belanghebbende anderszins redelijkerwijs niet kan worden verweten dat hij niet tijdig een zienswijze naar voren heeft gebracht.

8.3. Wanneer een belanghebbende geen beroep heeft ingesteld tegen een besluit dat nadien bij een beslissing op een door anderen ingesteld beroep is vernietigd, en hij als gevolg van het nadere besluit niet in een nadeliger positie is komen te verkeren dan waarin hij zich bevond als gevolg van het vernietigde besluit, en evenmin is gebleken van aan dat nadere besluit ten grondslag liggende gewijzigde feiten of omstandigheden waardoor hem anderszins redelijkerwijs niet kan worden verweten niet eerder te zijn opgekomen, leidt dit tot niet-ontvankelijkverklaring van zijn beroep.

8.4. [appellant sub 4] en anderen hebben geen zienswijze over het ontwerpplan naar voren gebracht en geen beroep ingesteld tegen het besluit van 8 november 2016. Zij betogen dat hun beroep niettemin ontvankelijk is, omdat het herstelbesluit nieuwe elementen bevat ten opzichte van het wijzigingsplan "Duivenvoordestraat" van 8 november 2016. In dit verband wijzen zij op het toevoegen van damwanden, waardoor de waterhuishouding bij hun woningen verslechtert, het afzien van natuurvriendelijke oevers, die voor hen een acceptabele vervanging van de bestaande brede groenstrook waren, en het verval van de mogelijkheid om de weg in te richten voor tweerichtingsverkeer, waardoor de verkeersbelasting in hun straat toeneemt.

8.5. Het college stelt dat de verbeelding bij het herstelbesluit wat de watergang betreft aan de noord- en oostzijde van het plangebied zeer grote gelijkenis vertoont met de oorspronkelijke verbeelding.

Het realiseren van damwanden langs de watergang aan de zijde van de Spaargarenstraat is volgens het college geen nieuw element. Ook op basis van het oorspronkelijke herstelbesluit was die mogelijkheid niet uitgesloten, zij het dat de hydrologische effecten daarvan niet in beeld waren gebracht. Deze effecten worden normaliter in de uitvoeringsfase uitgewerkt, aldus het college.

Voorts stelt het college dat in de toelichting op het herstelbesluit hetzelfde uitgangspunt voor natuurvriendelijke oevers is vermeld als in het oorspronkelijke besluit. Op de verbeelding bij het herstelbesluit is tussen de grens van het plangebied en de watergang aan de Spaargarenstraat een strook opgenomen met de bestemming "Groen - 1", zodat ook onder het herstelbesluit sprake zal zijn van natuurvriendelijke oevers aan de zijde van de Spaargarenstraat, aldus het college.

Verder stelt het college dat de groenstroken die bij het herstelbesluit zijn ingetekend op de verbeelding in de ontsluitingsweg binnen de bestemming "Verkeer" er vermoedelijk toe zullen leiden dat de betreffende weg zal worden ingericht voor eenrichtingsverkeer, maar niet is uitgesloten dat toch gekozen wordt voor tweerichtingsverkeer. Hiervoor zal nog een verkeersbesluit moeten worden genomen.

8.6. Uit de verbeelding blijkt dat de watergang aan de kant van de Spaargarenstraat op een aantal plaatsen is verbreed, terwijl in samenhang daarmee de bestemming "Groen - 1" op een aantal plaatsen aan de kant van de Spaargarenstraat is verkleind.

Door het verkleinen van de bestemming "Groen - 1" op een aantal plaatsen aan de kant van de Spaargarenstraat, neemt de ruimte voor natuurvriendelijke oevers daar af. Naar het oordeel van de Afdeling zijn deze verkleiningen aan te merken als wijzigingen in het besluit waardoor [appellant sub 4] en anderen in een nadeliger positie komen te verkeren ten opzichte van het ontwerpbesluit en het besluit van 8 november 2016.

Daargelaten kan worden of eerst de verbreding van de watergang noopt tot het plaatsen van damwanden. Het onderwerp damwanden kwam in de plantoelichting van het ontwerpbesluit en van het besluit van 8 november 2016 zo goed als niet aan de orde. Het college heeft pas in het kader van het herstelbesluit onderzoek laten doen naar de hydrologische gevolgen hiervan, terwijl damwanden gevolgen kunnen hebben voor de waterhuishouding in de Spaargarenstraat. Reeds hierom kan [appellant sub 4] en anderen in zoverre redelijkerwijs niet worden verweten dat zij geen zienswijze over het ontwerpbesluit naar voren hebben gebracht en geen beroep tegen het besluit van 8 november 2016 hebben ingesteld.

Voorts wordt, doordat binnen de bestemming "Verkeer" in de ontsluitingsweg groenstroken zijn ingetekend, de kans groter dat eenrichtingsverkeer in het plangebied wordt ingevoerd, in welk geval de Spaargarenstraat een noodzakelijk onderdeel gaat vormen van de verkeersroute van verkeer van en naar het plangebied. Naar het oordeel van de Afdeling zijn deze wijzigingen eveneens aan te merken als wijzigingen in het besluit waardoor [appellant sub 4] en anderen in een nadeliger positie komen te verkeren ten opzichte van het ontwerpbesluit en het besluit van 8 november 2016.

Op grond van het vorenstaande kan [appellant sub 4] en anderen redelijkerwijs niet worden verweten in zoverre te hebben nagelaten een zienswijze over het ontwerpplan naar voren te brengen. Voorts kunnen zij in zoverre niet worden geacht te hebben berust in de vaststelling van het wijzigingsplan. Er is dan ook geen reden om hun beroep niet-ontvankelijk te verklaren.

Procedureel

9. [appellant sub 4] en anderen hebben ter zitting betoogd dat bij de bekendmaking van het besluit van 3 april 2018 in de Staatscourant ten onrechte is vermeld dat tegen dit herstelbesluit geen beroep openstond. Zij sluiten niet uit dat hierdoor derden op het verkeerde been zijn gezet en zijn afgehouden van het instellen van beroep.

9.1. De Afdeling stelt voorop dat deze beroepsgrond betrekking heeft op een onregelmatigheid van na de datum van het bestreden besluit en reeds om die reden de rechtmatigheid van het besluit niet kan aantasten.

Voorts overweegt de Afdeling dat [appellant sub 4] en anderen door de onjuiste informatie in de Staatscourant niet zijn benadeeld, aangezien zij niettemin in beroep zijn gekomen. Verder is niet aannemelijk dat er eventuele andere belanghebbenden zijn die ten gevolge van deze informatie hebben afgezien van het instellen van beroep tegen het herstelbesluit.

Het betoog faalt.

10. SBDO en anderen betogen dat het plan dusdanig is gewijzigd ten opzichte van het ontwerp en het oorspronkelijke definitieve wijzigingsplan, dat dit plan opnieuw in ontwerp ter inzage had moeten worden gelegd. Dit betreft de omstandigheden dat geen natuurvriendelijke oevers worden aangelegd, de ontsluiting van het gebied is gewijzigd, damwanden zijn toegevoegd en een grindkoffer wordt geplaatst. Door deze wijzigingen in een herstelprocedure door te voeren is volgens hen de grondslag van het oorspronkelijke wijzigingsplan zodanig veranderd dat niet meer over een herstel gesproken kan worden binnen redelijk geachte kaders.

10.1. Volgens het college is er geen sprake van nieuwe feiten of omstandigheden waardoor derden in een nadeliger positie zijn komen te verkeren dan waarin zij zich bevonden als gevolg van het eerder door het college vastgestelde wijzigingsplan. Het college stelt dat het herstelbesluit dan ook niet opnieuw in ontwerp ter inzage had moeten worden gelegd.

10.2. In de tussenuitspraak is overwogen dat bij wijziging van het besluit geen toepassing behoeft te worden gegeven aan afdeling 3.4 van de Awb. Hierbij is ervan uitgegaan dat teneinde gevolg te geven aan de tussenuitspraak het plan niet zodanig behoefde te worden gewijzigd dat daardoor sprake zou zijn van een wezenlijk ander plan.

Uit de verbeelding blijkt dat de watergang aan de kant van de Spaargarenstraat op een aantal plaatsen is verbreed, terwijl in samenhang daarmee de bestemming "Groen - 1" op een aantal plaatsen aan de kant van de Spaargarenstraat is verkleind. Voorts zijn binnen de bestemming "Verkeer" op de ontsluitingsweg groenstroken ingetekend. Ter plaatse van de bruggen, die als "Verkeer" zijn bestemd, is een aanduiding opgenomen dat hier uitsluitend bruggen mogen worden gerealiseerd. Aan de planregels zijn vier voorwaardelijke verplichtingen toegevoegd.

Deze wijzigingen zijn niet zodanig dat sprake is van een wezenlijk ander plan. Hierbij betrekt de Afdeling dat de ontwikkeling waarin het bij besluit van 3 april 2018 vastgestelde wijzigingsplan voorziet − de bouw van 50 grondgebonden woningen en bijbehorende voorzieningen zoals wegen, watergangen, groen en tuinen - als zodanig geen belangrijke wijziging heeft ondergaan ten opzichte van het besluit van 8 november 2016. De zorgvuldigheid brengt dan ook niet mee dat het college de uniforme openbare voorbereidingsprocedure uit afdeling 3.4 van de Awb diende toe te passen op de voorbereiding van het besluit van 3 april 2018.

Het betoog faalt.

11. SBDO en anderen betogen dat het college belanghebbenden ten onrechte structureel niet of zeer beperkt heeft geïnformeerd. Zo liet het college op 28 maart 2018 een informatieavond doorgaan, terwijl het wist dat er niemand kon komen. Op een bijeenkomst de dag erna bleek geen enkele ruimte te zijn om iets te doen met vragen of zorgen. SBDO en anderen en [appellant sub 1] betogen verder dat de stukken voor deze bijeenkomst niet of alleen digitaal beschikbaar waren. [appellant sub 1] betoogt dat het college op de bijeenkomst op 29 maart 2018 niet alles heeft gepresenteerd wat het in de onderhavige procedure heeft overgelegd als presentatie op die avond. Er was volgens SBDO en anderen ten onrechte geen ruimte voor enige inspraak.

11.1. Het college stelt dat op 19 maart 2018 een informatieavond heeft plaatsgevonden voor omwonenden van het plangebied, waarin een technische toelichting op het voorgenomen herstelbesluit is gegeven. Op 21 maart 2018 is het conceptherstelbesluit per e-mail toegezonden aan appellanten (de gewijzigde stukken en de nieuwe bijlagen). Op 28 maart 2018 heeft een informatieavond plaatsgevonden voor appellanten. Appellanten hebben evenwel laten weten verhinderd te zijn. Op 29 maart 2018 heeft een informatieavond plaatsgevonden over het wijzigingsplan waarbij tevens is gesproken over de invulling van de bestemming "Maatschappelijk" en waarbij vervolgens appellanten, die allen aanwezig dan wel vertegenwoordigd waren, opnieuw in de gelegenheid zijn gesteld om vragen te stellen dan wel opmerkingen te maken over het voorgenomen herstelbesluit. Vervolgens zijn op die informatieavond ook bewoners van de Juffermansstraat uitgenodigd om vragen te stellen dan wel opmerkingen te maken over de voorgestelde maatregelen ter voorkoming van wateroverlast ter plaatse van het achterpad achter de woningen aan de Juffermansstraat. 30 à 40 bewoners waren daarbij aanwezig. Volgens het college heeft het, hoewel het daartoe op grond van de tussenuitspraak niet was gehouden, het gesprek met de bewoners aan de Juffermansstraat, en anderen, op een eerlijke en open wijze gevoerd en daarbij voldoende toelichting en voorlichting gegeven. Het college is van mening dat appellanten en andere belanghebbenden op adequate wijze zijn geïnformeerd voorafgaand aan het herstelbesluit.

11.2. De Afdeling heeft ter zitting geconstateerd dat de wijze waarop het college in de fase van de totstandkoming van het herstelbesluit informatie heeft verstrekt, zeer wisselend wordt gewaardeerd door appellanten enerzijds en het college en Provast anderzijds.

Nu het college de uniforme openbare voorbereidingsprocedure uit afdeling 3.4 van de Awb niet behoefde toe te passen op de voorbereiding van het besluit van 3 april 2018, behoefde het college geen kennis te geven van een ontwerpbesluit en gelegenheid te bieden daarover zienswijzen naar voren te brengen. Voorts brengt de zorgvuldigheid niet mee dat het college belanghebbenden nader had moeten informeren dan het heeft gedaan.

Het betoog faalt.

Maatschappelijke bestemming

12. [appellant sub 1] betoogt dat het college ten onrechte de invulling van de bestemming "Maatschappelijk" buiten deze procedure heeft gelaten. Hiervoor is op 29 maart 2018 een afzonderlijk ontwerp "Oranje Nassau, wijzigingsplan Duivenvoordestraat, maatschappelijke voorziening" ter inzage gelegd. Deze bestemming wordt volledig verhard, de voorziening bevat 25 woningen en er is in 10 parkeerplaatsen voorzien, aldus [appellant sub 1]. Dit dient volgens haar te worden betrokken bij de beoordeling van het voorliggende wijzigingsplan, aangezien de wijzigingsvoorwaarden van artikel 9, lid 4, van het bestemmingsplan "Oranje-Nassau" gelden voor beide wijzigingsplannen gezamenlijk.

SBDO en anderen betogen dat een heroverweging van de maatschappelijke voorziening wenselijk is. De locatie kan volgens hen ruimte bieden voor wateroppervlak, alsook voor de perceelgrootte van woningen. Met het ter inzage gelegde ontwerpplan worden daar meer woningen voorzien dan toegestaan. Het valt volgens hen dan ook te verwachten dat het ter inzage gelegde ontwerpplan voor deze maatschappelijke voorziening geen doorgang zal kunnen vinden.

12.1. Het college stelt dat het wijzigingsplan met betrekking tot de bestemming "Maatschappelijk" bij een afzonderlijk besluit zal worden vastgesteld, zodat dit deel van de bestemming niet kan worden betrokken in het onderhavige wijzigingsplan.

Het college merkt op dat bij de berekening van de watercompensatie de grond met de bestemming "Maatschappelijk" veiligheidshalve voor 100% is meegenomen als toename van verharding, terwijl een deel van die grond op basis van het ontwerp wijzigingsplan 'Wijzigingsplan Oranje-Nassau, Duivenvoordestraat, maatschappelijke voorziening' een groenbestemming krijgt, althans niet verhard wordt.

12.2. Met het oog op de ontwikkeling van een maatschappelijke voorziening op een later moment, is op de verbeelding een gebied uitgezonderd van het plangebied. Het college heeft dit gedaan om te voldoen aan artikel 9, lid 4, onder f, van de wijzigingsvoorwaarden van het bestemmingsplan "Oranje Nassau", op grond waarvan alleen toepassing mag worden gegeven aan de wijzigingsbevoegdheid als maximaal 1.000 m2 van de wijzigingszone gereserveerd wordt ten behoeve van een maatschappelijke voorziening die uitsluitend bedoeld is voor de huisvesting van dementerende ouderen. Op 29 maart 2018 heeft het college het ontwerpwijzigingsplan "Oranje Nassau, wijzigingsplan Duivenvoordestraat, maatschappelijke voorziening" ter inzage gelegd.

Zoals de Afdeling heeft geoordeeld onder 9.2 van de tussenuitspraak, volgt uit voornoemde wijzigingsvoorwaarde niet dat het college het wijzigingsplan "Duivenvoordestraat" slechts mocht vaststellen met inbegrip van genoemde maatschappelijke voorziening. Anders dan in haar zienswijze, heeft [appellant sub 1] ter zitting verklaard dat zij begrijpt dat de invulling van het uitgespaarde gebied formeel in een aparte procedure kan geschieden.

Voor zover [appellant sub 1] betoogt dat de verharding binnen het gebied voor de maatschappelijke voorziening had moeten worden betrokken in de berekening van de watercompensatie, overweegt de Afdeling dat - zoals in de toelichting op de nieuwe berekening van de watercompensatie wordt vermeld - in de berekening rekening is gehouden met volledige verharding van de reservering voor de beoogde maatschappelijke voorziening. Zo is in de nieuwe berekening van de watercompensatie voor Maatschappelijk gebouw 661,9 m2, voor Maatschappelijk verharding (inritten) 348,5 m2 en voor Maatschappelijk restant verhard 170,6 m2 meegeteld aan verharding. Het betoog van [appellant sub 1] mist in zoverre feitelijke grondslag.

Voor zover SBDO en anderen en [appellant sub 1] betogen dat de gronden voor de maatschappelijke voorziening anders moeten worden ingevuld dan zoals is geschied in het ontwerpwijzigingsplan "Oranje Nassau, wijzigingsplan Duivenvoordestraat, maatschappelijke voorziening", moet dat in een procedure tegen het besluit tot vaststelling van dat wijzigingsplan aan de orde worden gesteld.

De betogen falen.

Waterproblematiek

Watercompensatie

13. SBDO en anderen betogen dat het herstelbesluit nog steeds niet in voldoende watercompensatie voorziet, aangezien 36 m2 te weinig oppervlaktewater wordt aangelegd. Ook [appellant sub 1] betoogt dat nog steeds niet wordt voldaan aan de watercompensatienorm. Zij sluit zich in zoverre aan bij het standpunt van SBDO.

Volgens hen zijn niet alle reeds bekende gebouwen meegenomen. In oktober 2017 zijn nieuwe ontwerptekeningen van het project ter inzage gelegd. Er is door kopers al 27 maal gekozen voor aanbouwen in een lange variant en 7 maal voor aanbouwen in een kortere variant. Deze gegevens zijn volgens hen opgesteld op basis van de getekende koopcontracten.

Bovendien blijkt volgens hen uit de vernieuwde ontwerptekeningen dat de aanname van 60% benutting van de bouwmogelijkheden voor aan- en uitbouwen, bijgebouwen en bijbehorende bouwwerken niet representatief is, omdat inmiddels 68% van de kopers al heeft gekozen voor uitbreiding van de woning.

Verder is volgens SBDO en anderen verhard oppervlak toegevoegd voor de L-vormige profielen van de grondkerende constructie. Op basis van bijlage 13 bij de plantoelichting is deze betonnen constructie minimaal 40 cm breed en geplaatst langs de volledige westzijde van het plangebied met een totale lengte van 170 m. Dit betekent volgens hen een additioneel verhard oppervlak van 68 m2.

In tegenstelling tot wat het college betoogt is er dan ook geen overcompensatie van 3,4 m2, maar nog steeds een tekort van 36 m2.

Voor zover het college aangeeft dat er ook nog mogelijkheden zijn voor aanleg van 2 kleine wateroppervlaktes buiten het plangebied, voeren SBDO en anderen aan dat deze mogelijke extra aanleg op geen enkele wijze ingebracht kan worden voor de watercompensatie van Park Duivenvoorde, omdat duidelijk is vastgesteld dat watercompensatie binnen het plangebied moet plaatsvinden.

13.1. Het college stelt dat bij de herberekening is uitgegaan van een toename aan verharding ten gevolge van de reeds bekende aan- en uitbouwen en bijgebouwen en bijbehorende bouwwerken. Ten aanzien van nog niet bekende aan- en uitbouwen en bijgebouwen en bijbehorende bouwwerken is overeenkomstig het gestelde onder 15.2 van de tussenuitspraak van 17 januari 2018 uitgegaan van 60% van de bouwmogelijkheden op grond van het bepaalde in artikel 12, lid 2, onder III, sub c, van de planvoorschriften van het bestemmingsplan "Oranje-Nassau" en op grond van bijlage II van het Besluit omgevingsrecht (Bor). Hoewel uit de tussenuitspraak geconcludeerd kan worden dat het maximum van 60% van de bouwmogelijkheden betrekking heeft op alle bijgebouwen en aan- en uitbouwen en bijbehorende bouwwerken, is het college er bij de herberekening veiligheidshalve van uitgegaan dat reeds bekende aan- en uitbouwen en bijgebouwen en bijbehorende bouwwerken voor 100% meetellen voor de berekening van de toename van de verharding en dat het percentage van 60 alleen wordt toegepast op nog niet bekende aan- en uitbouwen en bijgebouwen en bijbehorende bouwwerken.

Volgens het college dient geen rekening te worden gehouden met door de kopers gevraagde uitbouwen, maar wel met bijbehorende bouwwerken zoals garages, begingen en carports. Dit houdt mede verband met het feit dat inmiddels een groot aantal kopers is afgehaakt en de koopovereenkomst heeft ontbonden, aldus het college.

Ook indien juist zou zijn dat 68% van de kopers heeft verzocht om uitbreiding van de woning, dan betekent dat nog niet dat daarmee meer dan 60% van de bouwmogelijkheden op grond van het bestemmingsplan en vergunningvrij bouwen wordt ingevuld.

De L-vormige profielen van de grondkerende constructie bij het achterpad van de woningen aan de Juffermansstraat vormen geen verhard oppervlak in de zin die daaraan wordt gegeven in het onderhavige herstelbesluit, omdat bij deze profielen geen sprake is van versnelde afwatering op het riool of het oppervlaktewater, aldus het college.

13.2. Onder 15.2 van de tussenuitspraak heeft de Afdeling overwogen:

"Voorts is in de toegepaste berekeningswijze ten onrechte geen rekening gehouden met de mogelijkheid tot het bouwen van bijgebouwen, aan- en uitbouwen buiten het bouwvlak en vergunningvrij te bouwen bijbehorende bouwwerken of uitbreidingen daarvan in het achtererf. Hierbij dienen de randvoorwaarden van artikel 12, lid 2, onder III, sub c, van de planvoorschriften van het bestemmingsplan "Oranje Nassau" in acht te worden genomen. Dat het college en Provast er in hun berekening van uitgaan dat maximaal 60% van de bouwmogelijkheden door de eigenaren van de woningen zal worden benut voor de realisatie van bijgebouwen en aan- en uitbouwen, is niet onredelijk."

13.3. Ten behoeve van het herstelbesluit heeft het college, zoals hiervoor ook vermeld, een nieuwe berekening van de watercompensatie gemaakt. De meegetelde verhardingen zijn tevens weergegeven op een tekening. In de berekening en op de tekening heeft het college een onderscheid gemaakt tussen "Reeds geplande bijgebouwen " en "Restant mogelijke bijgebouwen". In een apart document is de "Berekening maximaal te bouwen bijgebouwen" uitgewerkt. Het college heeft bij de herberekening veiligheidshalve de reeds bekende aan- en uitbouwen en bijgebouwen en bijbehorende bouwwerken voor 100% meegeteld en het percentage van 60 alleen toegepast op nog niet bekende aan- en uitbouwen en bijgebouwen en bijbehorende bouwwerken.

Zoals de Afdeling heeft geoordeeld in de tussenuitspraak is het uitgangspunt dat maximaal 60% van de bouwmogelijkheden door de eigenaren van de woningen zal worden benut voor de realisatie van bijgebouwen en aan- en uitbouwen, niet onredelijk. Nu het college bij het herstelbesluit is uitgegaan van een deels strenger uitgangspunt, is dat voor SBDO en anderen en [appellant sub 1] zeker niet onredelijk. Hun betoog dat van een nog strenger uitgangspunt had moeten worden uitgegaan, treft geen doel. De Afdeling kan behoudens zeer uitzonderlijke gevallen niet terugkomen van een in de tussenuitspraak gegeven oordeel. Een zeer uitzonderlijk geval is hier niet aan de orde.

Het betoog faalt.

13.4. De L-vormige profielen van de grondkerende constructie zullen, zoals het college ter zitting heeft toegelicht, nagenoeg geheel onder de grond worden aangebracht. Hooguit zal een 4 cm brede bovenkant bovengronds blijven. Het college heeft zich naar het oordeel van de Afdeling op goede gronden op het standpunt gesteld dat in zoverre geen sprake is van mee te rekenen verharding, omdat geen versnelde afvoer via de hemelwaterafvoer (hierna: HWA) plaatsvindt.

Het betoog faalt.

13.5. Wat de twee kleine wateroppervlaktes buiten het plangebied betreft, staat in de toelichting op de berekening: "Beide oppervlakten zijn niet meegenomen in de berekening watercompensatie, maar functioneren bij aanleg wel degelijk als compensatie. Dit houdt in dat naast de in deze berekening opgenomen 1.447,8 m2 watercompensatie nog eens ruim 54 m2 water gerealiseerd kan worden." Voor zover SBDO en anderen en [appellant sub 1] menen dat deze wateren zijn ingebracht voor de watercompensatie, faalt het betoog.

14. [appellanten sub 3] betogen dat de oppervlakte aan terrassen wèl meegeteld dient te worden bij de te compenseren hoeveelheid verharding, omdat niet kan worden uitgesloten dat de waterafvoer van de terrassen via een oppervlakkige afvoer alsnog in de openbare HWA terecht zal komen. Het verhard oppervlak van de open paden en de opritten wordt om deze reden juist wel meegeteld als te compenseren oppervlak. Dat zou volgens hen ook dienen te gebeuren bij de terrassen.

Verder is volgens hen, gelet op de plantoelichting, onduidelijk hoe het college wil verbieden om terrassen aan te sluiten op de HWA: door het opnemen van een verbod in het koopcontract, een voorwaardelijke verplichting in de planregels of het bestempelen van het aansluiten van de terrassen op de HWA tot strijdig gebruik.

14.1. Het college stelt dat hemelwater dat niet versneld via de HWA of het oppervlaktewater wordt afgevoerd, wordt afgevoerd doordat het water in de grond zakt, hetzij door de verharding zelf, hetzij door afstroming naar het onverharde gedeelte van de tuinen. Als hemelwater van de terrassen versneld via een afvoer op het oppervlaktewater wordt geloosd, dan is sprake van een strijdig gebruik, waartegen handhavend kan worden opgetreden. De terrassen hoeven daarom niet te worden meegeteld als verharding.

14.2. Onder 15.2 van de tussenuitspraak heeft de Afdeling geoordeeld: "Voor het oordeel dat - zoals SBDO en anderen en [appellanten sub 3] betogen - verhardingen die niet worden aangesloten op de HWA niettemin dienen te worden meegerekend in de voorziene verhardingen, ziet de Afdeling, gelet op het deskundigenbericht van de StAB, geen aanleiding. Wat betreft terrassen overweegt de Afdeling dat deze derhalve, indien in het plan is gewaarborgd dat ze niet zullen worden aangesloten op de HWA, hetgeen bij de beoordeling van het herstelbesluit nader zal worden bezien, niet behoeven te worden betrokken in de berekening van de voorziene verharding."

14.3. Artikel 2 van de planregels van het wijzigingsplan luidt: "De voorschriften van het bestemmingsplan zijn van overeenkomstige toepassing op dit wijzigingsplan, met dien verstande dat, uitsluitend ten behoeve van dit wijzigingsplan, tevens de volgende regels van toepassing zijn:

[…]

b aan artikel 12, lid 5 wordt het volgende toegevoegd:

[…]

5. Tot een met de bestemming strijdig gebruik wordt in elk geval gerekend het aansluiten van de terrassen behorende bij de woningen in het plangebied op de hemelwaterafvoer.

[…]"

14.4. De Afdeling overweegt dat in paragraaf 3.5.5.3 van de plantoelichting wordt vermeld: "De in de regels opgenomen voorwaardelijke verplichting garandeert dat de terrassen behorende bij de woningen in het plangebied niet op de hemelwaterafvoer worden aangesloten." Artikel 12, lid 5, onder 5, van de planvoorschriften van het bestemmingsplan "Oranje Nassau", zoals ten behoeve van dit wijzigingsplan toegevoegd in artikel 2 van de planregels van het wijzigingsplan, bepaalt dat sprake is van met de bestemming strijdig gebruik als de terrassen worden aangesloten op de HWA. Weliswaar behelst dit artikel in zoverre geen voorwaardelijke verplichting, maar dat doet er niet aan af dat hiermee publiekrechtelijk is gewaarborgd dat de terrassen niet op de hemelwaterafvoer worden aangesloten en dat handhaving van de bepaling mogelijk is.

Gelet op hetgeen is overwogen onder 15.2 van de tussenuitspraak behoeven de terrassen dan ook niet te worden betrokken in de berekening van de voorziene verharding. Voor zover [appellanten sub 3] zich keren tegen overwegingen van de tussenuitspraak, overweegt de Afdeling dat zij behoudens zeer uitzonderlijke gevallen niet kan terugkomen van een in de tussenuitspraak gegeven oordeel. Een zeer uitzonderlijk geval is hier niet aan de orde, zodat van het in de tussenuitspraak gegeven oordeel moet worden uitgegaan.

Het betoog faalt.

15. [appellanten sub 3] betogen dat in artikel 12, lid 5, onder 6, van de planvoorschriften van het bestemmingsplan "Oranje Nassau", zoals ten behoeve van dit wijzigingsplan toegevoegd in artikel 2 van de planregels van het wijzigingsplan, ten onrechte wordt verwezen naar de definitie van "verharding" in de Keur van het Hoogheemraadschap van Rijnland (hierna: de Keur). In de Keur wordt immers gesteld dat verharding alleen gecompenseerd hoeft te worden indien deze daadwerkelijk wordt aangelegd, terwijl de Afdeling in de tussenuitspraak heeft geoordeeld dat ook de verharding moet worden meegerekend die in het wijzigingsplan planologisch mogelijk wordt gemaakt.

15.1. Het college stelt dat in de Keur het begrip "verharding" in artikel 1.1 is gedefinieerd als "de verharding als gevolg waarvan neerslag niet of zeer beperkt in de bodem kan infiltreren". In de uitvoeringsregels is in hoofdstuk 11 aangegeven wanneer de regels over toename van verhard oppervlak van toepassing zijn, namelijk alleen wanneer de neerslag versneld wordt afgevoerd naar het oppervlaktewater of het riool. Daarmee is naar de mening van het college voldoende afgebakend wat in het kader van het wijzigingsplan wordt verstaan onder "(toename aan) verharding".

15.2. Artikel 2 van de planregels van het wijzigingsplan luidt: "De voorschriften van het bestemmingsplan zijn van overeenkomstige toepassing op dit wijzigingsplan, met dien verstande dat, uitsluitend ten behoeve van dit wijzigingsplan, tevens de volgende regels van toepassing zijn:

[…]

b aan artikel 12, lid 5 wordt het volgende toegevoegd:

[…]

6. Tot een met de bestemming strijdig gebruik wordt in elk geval gerekend het bouwen van woningen en andere bouwwerken en/of het aanleggen van (andere) verharding binnen het plangebied indien niet daarvoor of gelijktijdig daarmee in het plangebied minimaal 15% van de toename aan verharding door die bebouwing in het plangebied aan water is gerealiseerd. Onder '(toename aan) verharding’ in de zin van deze regel wordt verstaan hetgeen daar onder wordt verstaan op grond van de Keur van het Hoogheemraadschap van Rijnland en de daarbij behorende uitvoeringsbesluiten.

[…]"

15.3. Artikel 1.1, aanhef en onder 103, van de Keur Rijnland 2015 luidt: "In deze Keur en de daarop berustende bepalingen wordt, tenzij anders bepaald, verstaan onder:

[…]

103) verharding: de verharding als gevolg waarvan neerslag niet of zeer beperkt in de bodem kan infiltreren;

[…]"

In hoofdstuk 11 van de Uitvoeringsregels (p. 72-73) staat onder meer: "Bij de aanleg van een nieuw verhard oppervlak is in beginsel altijd sprake van een toename van verhard oppervlak. Indien een nieuw verhard oppervlak wordt aangebracht, mag binnen een termijn van drie jaar daaraan voorafgaand in hetzelfde peilvak door de initiatiefnemer weggehaalde verharding worden afgetrokken van het nieuwe verharde oppervlak. Op deze manier kan worden bepaald of er sprake is van een toename en hoe groot deze toename is. Wanneer uit deze berekening blijkt dat er geen toename van verharding is, zijn de regels over versnelde afvoer van neerslag niet van toepassing."

15.4. Onder 15.2 van de tussenuitspraak heeft de Afdeling geoordeeld: "Artikel 9, lid 4, van de planvoorschriften van het bestemmingsplan "Oranje Nassau" verleent aan het college de bevoegdheid om een wijzigingsplan vast te stellen. Hieruit volgt dat "toename van verharding" in artikel 9, lid 4, onder o, van de wijzigingsvoorwaarden moet worden bezien in ruimtelijk perspectief. Dit brengt mee dat hieronder de toename dient te worden verstaan die door dit wijzigingsplan maximaal mogelijk wordt gemaakt. Dit is anders dan bij de omgevingsvergunning, waar wordt beslist op grondslag van de vergunningaanvraag."

15.5. De definitie van "verharding" in de Keur impliceert op zichzelf niet dat pas sprake is van verharding als deze daadwerkelijk is aangelegd. Uit de Uitvoeringsregels volgt daarentegen dat alleen sprake is van "toename van verharding" indien de verharding wordt aangelegd dan wel aangebracht. Zoals de Afdeling heeft geoordeeld in de tussenuitspraak, moet "toename van verharding" in artikel 9, lid 4, onder o, van de wijzigingsvoorwaarden echter worden bezien in ruimtelijk perspectief, hetgeen meebrengt dat hieronder de toename dient te worden verstaan die door het wijzigingsplan maximaal mogelijk wordt gemaakt. De verwijzing naar de Uitvoeringsregels in artikel 12, lid 5, onder 6, van de planvoorschriften van het bestemmingsplan "Oranje Nassau", zoals ten behoeve van dit wijzigingsplan toegevoegd in artikel 2 van de planregels van het wijzigingsplan, verdraagt zich hier niet mee. Voor zover in deze bepaling is neergelegd dat onder "toename aan verharding" wordt verstaan hetgeen daaronder wordt verstaan in de bij de Keur behorende uitvoeringsbesluiten, is deze bepaling dan ook in strijd met artikel 3:46 van de Awb. Op dit punt slaagt het betoog; de betreffende zinsdelen zullen worden vernietigd.

Dit heeft verder geen gevolgen. Op de nieuwe berekening bij het herstelbesluit heeft deze definitie geen uitwerking gehad, want daarin is het college van de maximale mogelijkheden uitgegaan.

16. [appellanten sub 3] betogen dat de oppervlakte die is bestemd als "Groen - 1" ten onrechte is gerekend bij de totale oppervlakte aan watercompensatie. In dit verband wijzen zij erop dat binnen deze bestemming ook een "verkeers- en verblijfsvoorziening" kan worden gerealiseerd.

16.1. Het college stelt dat dit betoog dient te worden gepasseerd vanwege het feit dat hier in feite sprake is van een nieuwe beroepsgrond die niet in het kader van de reactie op het herstelbesluit aan de orde kan komen. Bovendien stelt het college dat de gronden met de bestemming "Groen - 1" bestemd zijn voor "groenvoorzieningen" en niet (tevens) bestemd zijn voor "Verkeer- en verblijfsvoorziening", zodat in het kader van de berekening van de watercompensatie die gronden niet als verhard oppervlakte mogen worden meegerekend.

16.2. Artikel 5, lid 1, van de planvoorschriften van het bestemmingsplan "Oranje Nassau" luidt:

"Gronden, aangewezen voor "Groen - 1", zijn bestemd voor:

a. groenvoorzieningen;
b. bermen en beplantingen;
c. paden;
d. speelvoorzieningen;
e. nutsvoorzieningen;
f. water;

en met de bestemming verband houdende andere bouwwerken en andere werken."

In de plantoelichting van het bestemmingsplan "Oranje Nassau" staat: "De voor Groen - 1 aangewezen gronden zijn onder andere bestemd voor groenvoorzieningen, bermen en beplantingen, nutsvoorzieningen, speelvoorzieningen, water en verkeers- en verblijfsvoorzieningen."

16.3. De Afdeling begrijpt de beroepsgrond aldus dat volgens [appellanten sub 3] in de berekening van de watercompensatie de gronden met de bestemming "Groen - 1" als verharding hadden moeten worden aangemerkt, omdat of voor zover daar verkeers- en verblijfsvoorzieningen mogelijk zijn. Aangezien bij het herstelbesluit een herberekening van de watercompensatie heeft plaatsgevonden, had deze grond naar zijn aard niet tegen het oorspronkelijke besluit naar voren kunnen worden gebracht. In de plantoelichting van het bestemmingsplan "Oranje Nassau" wordt gesteld dat binnen de bestemming "Groen - 1" verkeers- en verblijfsvoorzieningen mogelijk zijn. In artikel 5, lid 1, van de planvoorschriften van het bestemmingsplan "Oranje Nassau" worden deze echter niet vermeld. Aangezien de planvoorschriften doorslaggevend zijn, ziet de Afdeling in het betoog van [appellanten sub 3] geen grond voor het oordeel dat in de herberekening van de watercompensatie met deze voorzieningen rekening had moeten worden gehouden.

Het betoog faalt.

17. [appellanten sub 3] betogen dat ook de oppervlakte van het trapveldje niet kan worden meegerekend als watercompensatie. In dit verband wijzen zij erop dat in de begripsomschrijving van het begrip "trapveldje" niet is opgenomen dat dit veldje niet verhard mag worden aangelegd, zodat niet verboden is dat het "trapveldje" (op termijn) zal worden geasfalteerd.

17.1. Ter zitting heeft het college toegelicht dat het trapveldje niet wordt aangesloten op de HWA.

17.2. Artikel 1, aanhef en onder 1.5, van de planregels luidt: "In deze regels wordt verstaan onder: […] 1.5 trapveld [:] een veldje voor de jeugd, tot en met de basisschoolleeftijd, waar men op kan spelen, zoals voetballen."

17.3. De Afdeling begrijpt de beroepsgrond aldus dat volgens [appellanten sub 3] in de berekening van de watercompensatie de gronden van het beoogde trapveldje als verharding hadden moeten worden aangemerkt. De Afdeling acht de invulling van het trapveldje die [appellanten sub 3] vrezen - anders dan de invulling zoals het college deze ter zitting heeft aangeduid - niet passend bij de omschrijving van het begrip "trapveld" in artikel 1, aanhef en onder 1.5, van de planregels. De Afdeling ziet in het betoog van [appellanten sub 3] dan ook geen grond voor het oordeel dat in de herberekening van de watercompensatie rekening had moeten worden gehouden met de door [appellanten sub 3] gevreesde invulling.

Het betoog faalt.

Achterpad Juffermansstraat

18. [appellanten sub 3] betogen dat onvoldoende is onderzocht wat de gevolgen van de grindkoffer met betonnen "opsluiting" zijn voor de afwatering van het achterpad bij de woningen aan de Juffermansstraat. Volgens hen zal de grindkoffer tot gevolg hebben dat bij ernstige neerslag het water op het achterpad bij hen blijft staan, in plaats van weg te stromen naar het openbaar terrein. Daartoe wijzen zij erop dat de betonnen "opsluiting" hoger ligt dan het bestaande achterpad. Volgens hen is onvoldoende onderzocht op welke wijze deze gevolgen dienen te worden gecompenseerd.

18.1. [appellant sub 1] betoogt dat het college miskent dat (het hoogteverschil met) de grondkering de wateroverlast op het achterpad van de bewoners van de Juffermansstraat verergert. Daarbij stelt het college volgens haar ten onrechte dat de wateroverlast aan de kant van de Juffermansstraat niet erger mag worden, terwijl het criterium is of het wijzigingsplan de toets van een goede ruimtelijke ordening kan doorstaan.

[appellant sub 1] betoogt dat het college ten onrechte stelt dat er na de bebouwing van het planterrein slechts een gering hoogteverschil blijft bestaan tussen de tuinen in het plangebied en het achterpad aan de Juffermansstraat. Anders dan het college stelt is het hoogteverschil volgens [appellant sub 1] niet 10-40 cm, maar 10-60 cm. Door het hoogteverschil en de grondkering kan er volgens [appellant sub 1] geen regenwater meer van het achterpad naar het planterrein weglopen, terwijl er wel water van het planterrein naar het achterpad kan afstromen. Volgens [appellant sub 1] ligt de grondkering er niet om de bewoners van de Juffermansstraat tegemoet te komen, maar om te voorkomen dat het plangebied wegspoelt. [appellant sub 1] wijst erop dat bewoners van de Juffermansstraat in hun zienswijze over het ontwerpplan het college al hebben gevraagd te onderzoeken of de aanleg van een sloot aan de westkant van het planterrein afwateringsproblemen aan hun kant kan verhelpen.

18.2. [appellant sub 1] betoogt verder dat het college zijn verantwoordelijkheid voor een goede ruimtelijke ordening verkeerd opvat door te stellen dat het uitsluitend een faciliterende rol speelt omdat de percelen aan de Juffermansstraat in particuliere handen zijn. Daarbij wijst [appellant sub 1] erop dat onduidelijk is gebleven wie verantwoordelijk is voor onderhoud van de kolken en de rioolbuizen op het achterpad. Het college heeft volgens haar ten onrechte ook niet inzichtelijk heeft gemaakt waar de rioolaansluitingen op de kolken in het achterpad van de Juffermansstraat naar toe lopen. Volgens [appellanten sub 3] dient het achterpad te worden aangesloten op de bestaande HWA.

18.3. SBDO en anderen betogen over de situatie aan de Juffermansstraat dat een analyse naar verschillende oplossingen noodzakelijk is, omdat de waterhuishouding juist tussen ASC-terrein en Juffermansstraat zeer kritisch is. Volgens hen wordt uitsluitend een poging gedaan een oplossing te forceren waarbij nieuwbouwpercelen ongewijzigd kunnen blijven.

18.4. Het college stelt dat op de verbeelding aan de zijde van de Juffermansstraat een aanduiding is opgenomen die het mogelijk maakt dat een drainagevoorziening met bijbehorende voorzieningen (grondkerende wand en grindkoffer met drain) wordt aangelegd ter voorkoming van (hemel)wateroverlast bij het achterpad en de tuinen van de woningen aan de Juffermansstraat. Daartoe is onderzoek uitgevoerd door Waalpartners, neergelegd in het rapport "Park Duivenvoorde te Oegstgeest; Waterhuishouding: peilkeuze, afwatering en aansluiting op achterpad Juffermansstraat" van 28 februari 2018. Verder heeft het college het rapport "Beoordeling aansluiting met achterpad Juffermansstraat" van Tauw B.V. van 5 maart 2018 laten opstellen (hierna: het rapport Juffermansstraat).

De drainagevoorziening biedt volgens het college enerzijds een oplossing voor mogelijk afstromend water vanaf het plangebied richting het achterpad en de tuinen van de woningen aan de Juffermansstraat. Anderzijds zal het hemelwater dat op het achterpad terechtkomt, via infiltratie in de bodem door het aanleggen van een grindkoffer met drainage op de grens van het achterpad sneller kunnen worden afgevoerd. De grindkoffer zal derhalve ook een positief effect hebben op de afvoer van het hemelwater dat op het achterpad valt. Ten gevolge van de drainage in het plangebied zal bovendien de grondwaterstand rondom het plangebied lager worden, hetgeen eveneens een positief effect heeft op eventuele wateroverlast op het achterpad. Dit los van de al bestaande mogelijkheid dat water van het achterpad wordt afgevoerd via de bestaande hemelwaterafvoer onder delen van het achterpad. In de nieuwe situatie zal, door het aanleggen van een grindkoffer, de neerslag die op het achterpad valt, via het onverharde gedeelte daarvan uiteindelijk via de grindkoffer beter worden afgevoerd dan in de huidige situatie, aldus het college.

Los daarvan staat volgens het college de aanbeveling van Waalpartners om het straatwerk van het achterpad op te hogen, het riolerings- en drainagesysteem schoon te maken en te verbeteren en ook aan de zijde van het achterpad de toepassing van een grindkoffer met drainage te overwegen. Hierdoor kan volgens het college een nog betere situatie worden bereikt, maar daarvoor is de - tot op heden nog niet tot stand gekomen − medewerking van alle (mede-)eigenaren van het achterpad noodzakelijk. Nu de betreffende riolering en kolken in het achterpad zich bevinden in grond die eigendom is van de eigenaren van de percelen aan de Juffermansstraat, is deze riolering eigendom van deze eigenaren en is het in beginsel aan deze eigenaren om ervoor te zorgen dat de riolering werkt en blijft werken, aldus het college.

18.5. Op p. 6 van het rapport van Waalpartners staat: "Om de afstroming van hemelwater van de nieuwe kavels tegen te gaan alsmede de eventuele opbolling van het grondwater te reduceren wordt er […] een drainagestelsel in een grindkoffer aangelegd op een peil van ca. -0,75m NAP. […] Afstromend hemelwater zal door de grove structuur van het grind direct infiltreren in deze strook en de weg naar de drainage vinden.

De betonnen opsluiting zal zorgdragen voor het keren van de grondhoogteverschillen en tevens het voorkomen van eventueel afstromend hemelwater van de nieuwe achtertuinen naar het bestaande achterpad en vice versa."

Op p. 7 van het rapport van Waalpartners staat: "Het verdient aanbeveling dat de eigenaren van de bestaande woningen aan de Juffermansstraat het straatwerk van het achterpad ophogen en het riolerings- en drainagesysteem schoonmaken en verbeteren. Een inspectie van het ter plaatse aanwezige regenwaterriool kan voor de bewoners meer zekerheid geven over de staat van onderhoud van dit stelsel, de betrouwbaarheid voor de waterafvoer uit het bestaande achterpad en de keuze in specifieke maatregelen voor de verbetering van dit stelsel.

Ter vergroting van de afvoercapaciteit voor het hemelwater zou ook aan deze zijde van de betonnen afscheiding de toepassing van een grindkoffer met drainage, eventueel ondersteund met enkele extra kolken, kunnen worden overwogen."

18.6. Op p. 2 van het rapport Juffermansstraat van Tauw staat: "De grondwaterstroming zal in de nieuwe situatie, met een lager niveau van het drainagesysteem op het nieuwbouwterrein, gericht zijn naar de drain(s) op het nieuwbouwterrein, ook de grondwaterstroming onder het achterpad.

Door het plaatsen van de betonnen opsluiting wordt afstroming van hemelwater richting bestaande percelen aan de Juffermansstraat voorkomen.

Het grondwater zal onder de betonnen opsluiting door naar het nieuwe drainagesysteem stromen, waardoor er geen verslechtering van de situatie bij de bestaande percelen aan de Juffermansstraat ontstaat. Dit wordt voornamelijk veroorzaakt door het feit dat het nieuwe drainagesysteem op een aanzienlijk lager niveau wordt aangelegd dan het huidige drainagesysteem (huidig: 0,70 m -mv en nieuw situatie: 1,03 m -mv) en daarmee een behoorlijk positief hydrologisch effect heeft, omdat de grondwaterstand gemiddeld lager wordt (huidig: 0,50 m -mv en nieuw situatie: 0,80 m -mv).

De beoogde combinatie van een betonnen opsluiting en nieuw drainagesysteem met een lager niveau is een goede invulling en zal geen negatieve effecten in de omgeving veroorzaken."

18.7. Op de verbeelding is aan een strook gronden langs de westelijke zijde van het plangebied de aanduiding "overige zone - voorwaardelijke verplichting drainage" toegekend.

Artikel 2, aanhef en onder b, van de planregels van het wijzigingsplan luidt:

"De voorschriften van het bestemmingsplan zijn van overeenkomstige toepassing op dit wijzigingsplan, met dien verstande dat, uitsluitend ten behoeve van dit wijzigingsplan, tevens de volgende regels van toepassing zijn:

[…]

b aan artikel 12, lid 5 wordt het volgende toegevoegd:

[…]

4. Tot een met de bestemming strijdig gebruik wordt in elk geval gerekend het bouwen van de woningen en andere bouwwerken, alsmede het aanleggen van verharding binnen het plangebied zonder dat uitvoering is gegeven aan de aanleg en instandhouding van een drainage met bijbehorende voorzieningen ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - voorwaardelijke verplichting drainage’ conform de beschrijving en het principedetail in paragraaf 3.5.5.4 van de toelichting. […]."

18.8. In het rapport van Waalpartners wordt gesteld dat een gering hoogteverschil blijft bestaan tussen de nieuwe tuinen en het bestaande achterpad aan de Juffermansstraat van 10 tot 40 cm als gevolg van een verlopende hoogte in de bestaande situatie. Het college heeft erop gewezen dat dit hoogteverschil is bepaald aan de hand van de opmetingen die zijn neergelegd in dit rapport. Ter zitting heeft [appellant sub 1] verklaard dat zij het hoogteverschil niet heeft nagemeten. De Afdeling ziet gelet hierop geen aanleiding om ervan uit te gaan dat het rapport van Waalpartners in zoverre onjuist is.

18.9. De Afdeling overweegt dat in de bestaande situatie, op de plaats waar het achterpad en de westzijde van het ASC-terrein op elkaar aansluiten, overlast wordt ondervonden door afstromend water vanaf het ASC-terrein en vanaf de tuinen van de woningen aan de Juffermansstraat.

De Afdeling acht het op grond van het rapport van Waalpartners en het rapport Juffermansstraat van Tauw aannemelijk dat afstromend hemelwater vanuit het plangebied door de grondkering zal worden tegengehouden en via de grindkoffer en drainage zal worden afgevoerd, zodat dit hemelwater het achterpad niet langer zal bereiken en er aldus voor de bijdrage aan de wateroverlast vanuit het plangebied een adequate oplossing wordt geboden.

Verder acht de Afdeling het gelet op het rapport Juffermansstraat van Tauw aannemelijk dat in de nieuwe situatie de grondwaterstroming onder het achterpad gericht zal zijn naar het nieuwe drainagesysteem in het plangebied en onder de betonnen grondkering door zal lopen, doordat het nieuwe drainagesysteem op een lager niveau wordt aangelegd dan het huidige drainagesysteem in het plangebied. De Afdeling acht het aannemelijk dat dit de afwatering van het achterpad positief zal beïnvloeden.

De Afdeling acht het niet uitgesloten dat hemelwater dat afstroomt vanaf de tuinen van de woningen aan de Juffermansstraat naar de aansluiting tussen het achterpad en het plangebied een belemmering zal kunnen ondervinden van de grondkering en, anders dan in de bestaande situatie, niet meer deels zal kunnen doorstromen naar het plangebied, zodat er in zoverre meer hemelwater op het achterpad zal blijven staan. Daar staat, zoals hiervoor werd overwogen, echter tegenover dat aannemelijk is dat geen hemelwater uit het plangebied meer op het achterpad terechtkomt en de grondwatersituatie bij het achterpad positief wordt beïnvloed door het wijzigingsplan. Gelet hierop heeft het college zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het wijzigingsplan niet bijdraagt tot onaanvaardbare wateroverlast op het achterpad.

Hierbij betrekt de Afdeling dat ook in de bestaande situatie water vanuit de tuinen van de woningen aan de Juffermansstraat afstroomt naar het achterpad en daar bijdraagt aan de wateroverlast. Zoals in het rapport van Waalpartners staat, beveelt Waalpartners aan om het straatwerk van het achterpad op te hogen, het riolerings- en drainagesysteem schoon te maken en te verbeteren en ook aan de zijde van het achterpad de toepassing van een grindkoffer met drainage te overwegen. Op grond van het verhandelde ter zitting gaat de Afdeling ervan uit dat de riolering gemeenschappelijk eigendom is van de eigenaren van de percelen aan de Juffermansstraat. Het college heeft dan ook op goede gronden gesteld dat het in beginsel aan deze eigenaren is om ervoor te zorgen dat de riolering werkt en blijft werken. Overigens is ter zitting gebleken dat mede op instigatie van het college overleg plaatsvindt met bewoners van de Juffermansstraat en Provast over het oplossen van de bestaande overlast op het achterpad ten gevolge van hemelwater vanuit de tuinen van de woningen aan de Juffermansstraat en ten gevolge van achterstallig onderhoud bij het achterpad.

De betogen falen.

19. [appellant sub 1] betoogt voorts dat - als er een grondkering komt - in het plan moet worden vastgelegd dat de grondkering wordt geplaatst waar de huidige afscheiding tussen het ASC-terrein en het achterpad staat en dat waar die afscheiding niet recht loopt, in het voordeel van de bewoners van de Juffermansstraat een rechte lijn wordt getrokken.

19.1. Het college stelt dat het achterpad achter de woningen aan de Juffermansstraat gedeeltelijk op de gronden van ASC ligt. De grondkering zal niet op de perceelgrens worden geplaatst, maar tegen het huidige achterpad.

19.2. Op p. 6 van het rapport van Waalpartners staat: "Deze opsluiting wordt geplaatst tegen het huidige achterpad en op diverse plaatsen met meer ruimte voor het huidige achterpad om enigszins rechte lijnen te vormen en de achterpadsituatie voor de bestaande bewoners te optimaliseren."

19.3. Ter zitting heeft het college bevestigd dat de grondkering inderdaad, zoals in de stukken omschreven, wordt uitgevoerd tegen de grens van het huidige achterpad. [appellant sub 1] heeft verklaard zich gelet daarop alsnog in zoverre te kunnen verenigen met het bestreden besluit.

Voorwaardelijke verplichtingen

20. SBDO en anderen betogen dat ten onrechte diverse voorwaardelijke verplichtingen zijn opgenomen, waarbij het gemeentebestuur de handhavende partij zal zijn. Deze handhaving is volgens hen niet praktisch uitvoerbaar. Volgens hen zijn andere oplossingen mogelijk waarbij de voorwaardelijke verplichtingen voorkomen kunnen worden en de handhaving overbodig is. Verder wijzen zij erop dat het kettingbeding met boetes naar kopers niet op juiste wijze is geïmplementeerd in de koopcontracten, en daarom niet gehandhaafd kan worden. De negatieve gevolgen van het niet nakomen van deze verplichtingen komen vrijwel volledig, in de vorm van bijkomende wateroverlast, bij omwonenden terecht. Omwonenden hebben echter geen middelen om handhaving af te dwingen, aldus SBDO en anderen.

SBDO en anderen betogen dat het risico van het functioneren van de drainage bij omwonenden wordt gelegd. Volgens hen is hoogst onzeker of de grindkoffer langjarig onderhouden en gehandhaafd kan worden, omdat deze oplossing verdeeld zal worden over meerdere nieuwbouwpercelen. Er is volgens hen geen enkele zekerheid voor de omwonenden dat de mogelijk afvoerende werking zeker gesteld kan worden.

20.1. [appellanten sub 3] achten het zorgelijk dat het onderhoud van de drainage bij de nieuwe bewoners zelf wordt neergelegd. In geval van het disfunctioneren van de drainage zullen zij alle individuele bewoners moeten aanspreken en moeten zij hopen dat de bewoners bij wie het probleem ligt willen meewerken aan een oplossing zoals het doorspuiten van de drainage.

20.2. [appellant sub 1] betoogt dat de grindkoffer de bewoners van de Juffermansstraat geen enkele garantie biedt dat door de nieuwbouw het waterprobleem op hun percelen niet verergert. In dit verband voert zij aan dat voor de bewoners aan de Juffermansstraat niet valt te controleren of de bewoners van de nieuwbouw de grindkoffer goed onderhouden en in stand laten. Zij vreest dat de grindkoffer binnen de kortste tijd haar functie verliest doordat er zand, tuinafval, speelgoed en dergelijke in terechtkomt.

20.3. Het college stelt dat het onderhouden en in stand laten van de drainagevoorziening publiekrechtelijk is geborgd in artikel 12, lid 5, onder 4, van de planvoorschriften van het bestemmingsplan "Oranje Nassau", zoals ten behoeve van dit wijzigingsplan toegevoegd in artikel 2 van de planregels van het wijzigingsplan. Wanneer onvoldoende onderhoud plaatsvindt, waardoor de drainage met grindkoffer zijn functie verliest, kan het college op basis van deze planregel handhavend optreden tegen de desbetreffende eigenaren van deze drainagevoorziening.

20.4. Artikel 2, aanhef en onder b, van de planregels van het wijzigingsplan luidt:

"De voorschriften van het bestemmingsplan zijn van overeenkomstige toepassing op dit wijzigingsplan, met dien verstande dat, uitsluitend ten behoeve van dit wijzigingsplan, tevens de volgende regels van toepassing zijn:

[…]

b aan artikel 12, lid 5 wordt het volgende toegevoegd:

[…]

4. Tot een met de bestemming strijdig gebruik wordt in elk geval gerekend het bouwen van de woningen en andere bouwwerken, alsmede het aanleggen van verharding binnen het plangebied zonder dat uitvoering is gegeven aan de aanleg en instandhouding van een drainage met bijbehorende voorzieningen ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - voorwaardelijke verplichting drainage’ conform de beschrijving en het principedetail in paragraaf 3.5.5.4 van de toelichting.

5. Tot een met de bestemming strijdig gebruik wordt in elk geval gerekend het aansluiten van de terrassen behorende bij de woningen in het plangebied op de hemelwaterafvoer.

6. Tot een met de bestemming strijdig gebruik wordt in elk geval gerekend het bouwen van woningen en andere bouwwerken en/of het aanleggen van (andere) verharding binnen het plangebied indien niet daarvoor of gelijktijdig daarmee in het plangebied minimaal 15% van de toename aan verharding door die bebouwing in het plangebied aan water is gerealiseerd. Onder '(toe name aan) verharding’ in de zin van deze regel wordt verstaan hetgeen daaronder wordt verstaan op grond van de Keur van het Hoogheemraadschap van Rijnland en de daarbij behorende uitvoeringsbesluiten.

7. Tot een met de bestemming strijdig gebruik wordt in elk geval gerekend het bouwen van woningen en andere bouwwerken binnen het plangebied op een hoger peil dan het gemiddelde peil, dat geldt voor de bestaande woningen aan de Juffermansstraat, voor zover gelegen direct grenzend aan het plangebied, zijnde 0,10 m + NAP, waarbij het maaiveld niet hoger zal liggen dan het peil.

8. Tot een met de bestemming strijdig gebruik wordt in elk geval gerekend het in gebruik nemen van de gronden ter plaatse van de aanduiding ‘brug’ voor een andere constructie dan een brug, die uitsluitend beide zijden van de watergang met elkaar verbindt, teneinde de doorstroming van het water te garanderen."

20.5. Op p. 6 van het rapport van Waalpartners staat: "Het drainagestelsel wordt voorzien van controleputten met doorspuitvoorzieningen per gemiddeld 2 nieuwe kavels en vervolgens op een 3 tal plaatsen aangesloten op de hemelwaterriolering: op de beide uiteinden en ter plaatse van de te realiseren vrijstaande woning in de rij. Middels deze aansluitingen en controleputten is een zeer langjarige werking van het stelsel met beperkt onderhoud te verzorgen door de bewoners van de nieuwe woningen."

20.6. De Afdeling overweegt dat de bepalingen onder 4. en 6. voorwaardelijke verplichtingen behelzen. De bepalingen onder 5., 7. en 8. merken de daarin omschreven handelingen aan als met de bestemming strijdig gebruik, dat wil zeggen als handelingen die vallen buiten hetgeen het plan mogelijk maakt. Ongeacht of sprake is van de eerste of tweede soort bepalingen, is hetgeen op grond van deze bepalingen al dan niet dient te geschieden publiekrechtelijk gewaarborgd en is handhaving van deze bepalingen mogelijk. Weliswaar kan het constateren van een overtreding van deze bepalingen soms lastig zijn, maar het is aan het college om bij signalen van disfunctioneren daarnaar onderzoek te verrichten, waarbij zo nodig deskundigen kunnen worden ingeschakeld. Artikel 12, lid 5, onder 4, van de planvoorschriften van het bestemmingsplan "Oranje Nassau", zoals ten behoeve van dit wijzigingsplan toegevoegd in artikel 2 van de planregels van het wijzigingsplan, richt zich mede tot de gebruikers van de betrokken gronden. Dat laat echter onverlet dat belanghebbenden het college kunnen verzoeken om handhavend op te treden. Het kettingbeding is van privaatrechtelijke aard en staat in deze procedure niet ter beoordeling.

De betogen falen.

Spaargarenstraat en Emmatuin: damwanden

21. SBDO en anderen betogen dat de toevoeging van damwanden met name in de Spaargarenstraat, alsmede achter de Emmatuin, een substantiële aanpassing van de gehele waterhuishouding zijn die groot nadeel voor omwonenden zal opleveren. Het is logisch te verwachten dat een damwand een negatief effect zal hebben.

[appellant sub 4] en anderen betogen dat de toevoeging van damwanden langs de watergang in de Spaargarenstraat een buitenproportionele ingreep is met een mogelijk negatief effect op bestaande grondwaterproblemen.

SBDO en anderen betogen dat in de huidige situatie het ASC-terrein en de groenstrook aan de Spaargarenstraat zorgen voor gedeeltelijke waterbuffering en opvang van zowel Emmatuinen als vanuit de Spaargarenstraat. Het plaatsen van een sloot (watergang) zal een positieve werking hebben, maar het plaatsen van een damwand scheidt de bestaande percelen van de Spaargarenstraat volledig van de sloot of de huidige groenstrook en het ASC-terrein.

Volgens [appellant sub 4] en anderen is de watergang bedoeld om bij overmatige stijging van het grondwater als buffer te kunnen fungeren. Doordat het water van achter de damwand niet meer naar deze buffer kan stromen, zal het zich tegen de damwand ophopen, waardoor het grondwaterpeil zal stijgen. Het is volgens [appellant sub 4] en anderen niet logisch om een watergang die tot doel heeft het grondwater bij stijging op te vangen, te omringen met een ondoordringbare damwand. Als men het oorspronkelijk ontwerpconcept met een natuurvriendelijke oever handhaaft, is de damwand helemaal niet nodig, aldus [appellant sub 4] en anderen. In het herstelplan worden drainages beschreven om het stijgende grondwater aan de uiteinden van de damwanden te kunnen lozen. Niet duidelijk is echter welk scenario zal worden toegepast.

SBDO en anderen en [appellant sub 4] en anderen voeren aan dat het onderzoek in het door het college gebruikte rapport van Tauw inzake de beoogde damwand op onjuiste wijze is uitgevoerd. Daartoe verwijzen zij naar het memo van ir. G. Frenken en ing. A. Grooten van 13 mei 2018, "Technische analyse van ‘Effect damwand en waterhuishouding" zoals opgesteld door buro Tauw". Hieruit blijkt volgens hen het volgende:

1. De werkwijze bevat onjuiste aannames voor maaiveld referentieniveau, waarmee analyse tot wel 44 cm te positieve uitkomsten kan geven.

2. De modellering is niet juist uitgevoerd. De resultaten tonen dat de wand wel degelijk doorlaatbaarheid meeneemt in het model, terwijl beweerd wordt dat men dat uitgesloten zou hebben. Hiermee wordt een te optimistische berekening uitgevoerd.

3. De ijking is onjuist uitgevoerd doordat te positieve gemiddelde waarden zijn gebruikt terwijl er representatieve getalswaarden voor de wateroverlast gebruikt hadden moeten worden.

4. De modellering kent een grote mate van onnauwkeurigheid, door de gekozen gridafmetingen van 1x1 meter, terwijl men conclusies trekt op een verschil van 10 centimeter. Dit valt binnen de mate van onnauwkeurigheid van gekozen model dus er kunnen geen conclusies aan worden verbonden.

5. Er worden onjuiste, fysisch onmogelijke conclusies getrokken. Water zou door een ondoorlaatbare wand heengaan, en daarnaast zou drainage in staat zijn om water te onttrekken onder een 5,5 meter diepe damwand heen.

6. Toepassing van een damwand zal een nadelig effect hebben op de waterhuishouding in de Spaargarenstraat, precies het tegenovergestelde van wat men beweert.

[appellant sub 1] betoogt dat de consequenties van een stalen damwand in plaats van een talud ter plaatse van de sloot aan de oostzijde van het terrein niet of onjuist in beeld zijn gebracht.

21.1. Het college wijst erop dat aan de plantoelichting het rapport "Oegstgeest, Plan Duivenvoorde, effect damwand langs watergang" van Tauw van 5 maart 2018 is toegevoegd (hierna: het rapport Damwand van Tauw), waarin inzichtelijk is gemaakt wat de effecten zijn van damwanden rondom de nieuwe watergang op de lokale waterhuishouding. Anders dan SBDO veronderstelt is deze damwand geenszins het gevolg van een aangepast oeverontwerp. Uitsluitend om de effecten van de damwand voor de waterhuishouding in beeld te brengen heeft het college al in het kader van het onderhavige herstelbesluit melding gemaakt van de noodzaak van de betreffende damwand. In het kader van de verlening van een omgevingsvergunning en/of keurvergunning voor deze damwanden zullen eventuele bezwaren daartegen aan de orde kunnen komen. In verband daarmee gaat het college op deze plaats niet in op het door SBDO ingebrachte memo in reactie op de analyses van Tauw, welk rapport uitgaat van het uiterste scenario (grootste hydrologisch effect) met zware damwanden aan weerszijden en over de volledige lengte van de watergang. Inmiddels is uit berekeningen gebleken dat daarvan de facto géén sprake zal behoeven te zijn. Het college heeft Tauw overigens wel gevraagd om een reactie te geven op deze zienswijze van SBDO, welke is neergelegd in de notitie "Oegstgeest, reactie op verweer SBDO 15 mei 2018" van Tauw van 3 juli 2018.

21.2. In paragraaf 3.5.5.2 van de plantoelichting staat: "De watergang wordt aan de oevers voorzien van damwanden om de hoogteverschillen en de belastingen van het gebruik van de aanliggende wegen, parkeervakken en trottoirs op te vangen."

21.3. In paragraaf 7 van het rapport Damwand van Tauw wordt geconcludeerd: "De realisatie van de watergang en nieuwe drainage leidt tot verlaging van de grondwaterstand. Op basis van de modelberekeningen mag verwacht worden dat het effect van de damwand langs de nieuwe watergang op de freatische grondwaterstand gering (tot maximaal 0,1 meter) is.

Dit geringe effect aan de oostkant van de nieuwe watergang wordt enerzijds veroorzaakt door het feit dat een deel van het infiltrerende regenwater via het grondwater naar het oosten kan afstromen en anderzijds door de wat dieper gelegen nieuwe drainage met een groter hydrologisch effect dan de nieuwe watergang met damwand.

Aan de westzijde van de nieuwe watergang is het effect nog minder. Dit wordt veroorzaakt door de wat dieper gelegen nieuwe drainage met een groter hydrologisch effect."

21.4. Van het college mag worden verwacht dat het zich door middel van onderzoek laat voorlichten over de effecten van hetgeen het plan in het onderhavige verband mogelijk maakt. Hiertoe heeft het college primair het rapport Damwand van Tauw laten opstellen.

In dit rapport Damwand zijn 4 scenario’s onderzocht: Huidige situatie (scenario 1), Nieuwbouwsituatie zonder damwand (scenario 2), Toekomstige situatie, met damwand (scenario 3) en Toekomstige situatie, met damwand en drainage buitenzijde damwand (scenario 4). In alle nieuwbouwscenario’s (de scenario’s 2, 3 en 4) wordt op het terrein drainage toegepast (niveau -1,03 m -mv) met een gemiddeld waterniveau van -0,85 m -mv. Deze zorgt er volgens Tauw voor dat de stijghoogte ter plaatse van "Oostzijde damwand watergang" daalt van -0,50 m -mv in de huidige situatie naar -0,80 m -mv. Als daar een damwand wordt aangelegd gaat de stijghoogte naar -0,75 m -mv. Wanneer naast de damwand extra drainage wordt aangelegd, daalt de stijghoogte weer naar -0,80 m -mv, aldus Tauw. De damwand heeft daarom volgens Tauw slechts lokaal een beperkt effect.

In het memo van ir. G. Frenken en ing. A. Grooten van 13 mei 2018 worden 6 kritiekpunten geuit over het rapport Damwand van Tauw. De Afdeling constateert dat dit memo afkomstig is van 2 bestuursleden van SBDO zelf, waardoor minder waarborgen bestaan voor de objectiviteit en onpartijdigheid. Verder is niet gebleken dat genoemde bestuursleden beschikken over specifieke deskundigheid op het gebied van grondwaterhuishouding.

Het college heeft naar aanleiding van dit memo Tauw verzocht een nadere notitie op te stellen. In de notitie van Tauw van 3 juli 2018 wordt eerst in hoofdlijnen en vervolgens in detail op de kritiekpunten van het memo van Frenken en Grooten gereageerd. Ter zitting hebben het college en Provast verder toegelicht dat in het onderzoek Damwand van Tauw is uitgegaan van de worst-case-situatie dat over de hele lengte van de watergang stalen damwanden van 5,5 m diep worden geplaatst. Bij de uitvoering van het werk zal worden bekeken of op bepaalde delen kan worden volstaan met wanden van hout en wanden van geringere diepte, zodat de effecten nog geringer kunnen uitvallen. Voorts hebben zij ter zitting toegelicht dat blijkens de gele pijlen op tekening in bijlage 12 van de plantoelichting hemelwater via de hemelwaterriolering wordt doorgevoerd naar de nieuwe watergang, alsmede dat drainage in de oevers aan de kant van de Spaargarenstraat door de damwand wordt gevoerd. Gelet op het vorenstaande ziet de Afdeling in hetgeen SBDO naar voren heeft gebracht geen reden het bestreden besluit in zoverre onzorgvuldig voorbereid of onjuist te achten.

[appellant sub 1] heeft verder niet onderbouwd waarom het onderzoek Damwand van Tauw ondeugdelijk zou zijn.

De betogen falen.

Spaargarenstraat en Emmatuin: natuurvriendelijke oevers

22. [appellant sub 4] en anderen en SBDO en anderen betogen dat in het herstelplan ten onrechte het ontwerpuitgangspunt om natuurvriendelijke oevers aan te leggen, volledig is losgelaten. De locaties waar deze gesuggereerd worden, voldoen niet aan de regels van het Hoogheemraadschap van Rijnland voor de afmeting van het talud, aangezien dat 1:3 moet zijn en nu nog maar 1:1,5 of minder is. De mogelijkheid om bomen te planten op de oevers van de watergang om het groene karakter van de Spaargarenstraat te waarborgen, is daarmee volgens [appellant sub 4] en anderen volledig verdwenen. De oorspronkelijke stedenbouwkundige opzet met kromme lanen met veel groen wordt aldus volgens [appellant sub 4] en anderen volledig losgelaten. Dit geschiedt volgens hen uitsluitend om zonder inbreng van gronden van ASC toch meer water aan te kunnen leggen, ten koste van de belangen van omwonenden. Daarnaast is de aanpassing volgens hen niet in lijn met het originele wijzigingsplan, de publiek bekendgemaakte afspraken, de afspraken met de raad en het beoogde doel waarvoor gemeentelijke gronden beschikbaar zijn gesteld. Ook houdt het college zich niet aan zijn eigen uitgangspunt dat men alleen kan afwijken van het voorschrift voor natuurvriendelijke oevers, indien er een beperking is voor onderhoud. De oevers aan de Spaargarenstraat liggen naast een algemeen toegankelijke straat en ook aan de Emmatuin is toegankelijkheid aan de zuidkant geen probleem.

22.1. Zowel in paragraaf 3.5.3 van de plantoelichting van het oorspronkelijke besluit en als in paragraaf 3.5.3 van de plantoelichting van het herstelbesluit staat: "Gestreefd wordt naar zoveel mogelijk natuurlijke oevers. Daar waar dit vanwege bijvoorbeeld onderhoud niet haalbaar is, mag een beschoeiing worden toegepast." Het uitgangspunt van het college om te streven naar zoveel mogelijk natuurlijke oevers is bij het herstelbesluit dan ook niet veranderd.

Omdat het oorspronkelijke wijzigingsplan in te weinig watercompensatie voorzag, heeft het college gezocht naar mogelijkheden om de watercompensatie te vergroten. In dat kader heeft het college op een aantal plekken langs de watergang aan de oostzijde van het plangebied de bestemming "Groen - 1" verkleind. Deze wijzigingen zijn naar het oordeel van de Afdeling echter niet zodanig dat het college zich niet meer in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat aan zijn uitgangspunt om te streven naar zoveel mogelijk natuurvriendelijke oevers wordt voldaan. Hierbij betrekt de Afdeling dat de verkleiningen beperkt van oppervlakte zijn en niet over de hele lengte langs de watergang zijn doorgevoerd.

Voor zover [appellant sub 4] en anderen en SBDO en anderen betogen dat de aanpassing niet in lijn is met regels van het Hoogheemraadschap, overweegt de Afdeling dat in de notitie "Natuurvriendelijke oevers, Handreiking voor ontwerp, aanleg, inrichting, beheer en behoud" van het Hoogheemraadschap in Bijlage 1 "Rijnlands minimale inrichtingseisen aan natuurvriendelijke oevers" zijn opgenomen. Hierin staat voor watergangen smaller dan 5 m breed en voor watergangen van 5 tot 10 m breed als helling van het talud boven water vermeld: "bij voorkeur 1:3; maximaal 1:2 tot 1:1 bij grote drooglegging of ruimtegebrek". Nu redelijkerwijs kan worden aangenomen dat sprake is van ruimtegebrek, ziet de Afdeling geen grond voor het oordeel dat het talud geen helling van 1:1,5 tot 1:1 zou mogen hebben.

Voor zover [appellant sub 4] en anderen en SBDO en anderen betogen dat sprake is van strijd met het originele wijzigingsplan en eerder gemaakte afspraken, vormt dit geen grond voor het oordeel dat het college bij het thans bestreden herstelbesluit niet voor deze aanpassing mocht kiezen.

De betogen falen.

Parkeerplaatsen Spaargarenstraat

23. SBDO en anderen kunnen zich er niet mee verenigen dat meerdere parkeerplaatsen zijn geplaatst op de natuurvriendelijke oevers langs de Spaargarenstraat. Dit is volgens hen niet in lijn met de richtlijnen van Hoogheemraadschap. Verder zal volgens SBDO en anderen door het herstelbesluit in de Spaargarenstraat het nuttig wegverbruik worden beperkt door parkeerplaatsen aan beide zijden in plaats van de huidige situatie met parkeerplaatsen aan één zijde.

23.1. Het college stelt dat al in het oorspronkelijke wijzigingsplan was voorzien dat er aan de Spaargarenstraat parkeerplaatsen zullen worden gerealiseerd aan beide zijden van de weg.

23.2. Vergelijking van de verbeelding van het oorspronkelijke wijzigingsplan met die van het herstelplan laat zien dat aan de westkant van de Spaargarenstraat de bestemming "Verkeer" tegenover de huisnummers 28 en 30 is vergroot. Het college heeft zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat hierdoor de natuurvriendelijke oevers niet worden aangetast, aangezien hiermee parkeerplaatsen direct naast de bestaande straat zijn voorzien en niet op de oevers. Verder overweegt de Afdeling dat de oostzijde van de Spaargarenstraat buiten het plangebied is gelegen. Voor zover het betoog betrekking heeft op parkeren aan de oostzijde van de Spaargarenstraat, kan dit in deze procedure niet worden beoordeeld.

De betogen falen.

Minimaal 2 ontsluitingswegen

24. SBDO en anderen betogen dat het herstelbesluit niet voldoet aan de wijzigingsvoorwaarde van artikel 9, lid 4, onder k, van de planvoorschriften van het bestemmingsplan "Oranje Nassau", omdat niet minimaal twee ontsluitingswegen worden aangelegd. Op de aan te leggen wegen zal éénrichtingsverkeer gelden, waardoor de woningen slechts via één toegangsweg kunnen worden bereikt en het gebied slechts via één weg kan worden verlaten. De wegen kwalificeren daarmee niet als "twee ontsluitingswegen" in de zin van het bestemmingsplan.

24.1. [appellant sub 4] en anderen en SBDO en anderen betogen dat in het herstelbesluit ten onrechte de mogelijkheid is vervallen om de weg in het plangebied in te richten voor tweerichtingsverkeer. Hierdoor wordt volgens hen niet langer voldaan aan de wijzigingsvoorwaarde "minimaal 2 ontsluitingswegen" in de planvoorschriften van het bestemmingsplan "Oranje Nassau". Een straat die doorloopt met eenrichtingsverkeer telt volgens hen als 1 ontsluitingsweg. De wijziging is volgens hen niet doorgevoerd om verkeersredenen, maar om het verhard oppervlak te kunnen verminderen, zodat minder watercompensatie gerealiseerd hoeft te worden.

24.2. Het college betoogt dat ook wanneer een verkeersbesluit zal worden genomen op grond waarvan eenrichtingsverkeer zal worden ingesteld, er nog steeds sprake van is twee ontsluitingswegen als bedoeld in artikel 9, lid 4, van de planvoorschriften van het bestemmingsplan "Oranje Nassau". Met twee ontsluitingswegen in de zin van dat bestemmingsplan is bedoeld dat het plangebied zowel ontsloten wordt via de Duivenvoordestraat als via de Spaargarenstraat, ongeacht of het gemotoriseerd verkeer via één richting dan wel twee richtingen kan rijden.

24.3. Artikel 9, lid 4, aanhef en onder k, van de planvoorschriften van het bestemmingsplan "Oranje Nassau" luidt:

"Burgemeester en wethouders zijn, overeenkomstig het bepaalde in artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening, bevoegd de bestemming te wijzigen naar de bestemming "Wonen", "Maatschappelijk", "Verkeer", "Water" en "Groen - 1" onder de volgende voorwaarden:

[…]

k. er dienen minimaal 2 ontsluitingswegen te worden gerealiseerd;

[…]"

Artikel 2, aanhef en onder b, van de planregels van het wijzigingsplan luidt:

"De voorschriften van het bestemmingsplan zijn van overeenkomstige toepassing op dit wijzigingsplan, met dien verstande dat, uitsluitend ten behoeve van dit wijzigingsplan, tevens de volgende regels van toepassing zijn:

[…]

b aan artikel 12, lid 5 wordt het volgende toegevoegd:

[…]

3. Tot een met de bestemming strijdig gebruik wordt in elk geval gerekend het gebruiken en in gebruik laten nemen van de laatst te bouwen woning binnen het plangebied, voorzover niet binnen 12 maanden na de ingebruikname van deze woning uitvoering is gegeven aan de aanleg en instandhouding van 2 ontsluitingswegen binnen het plangebied.

[…]."

24.4. Door de opname van groenstroken binnen de bestemming "Verkeer" wordt de kans groter dat in het plangebied eenrichtingsverkeer voor auto’s wordt ingevoerd. Indien dat het geval zou zijn, leidt dit echter niet tot de conclusie dat de gronden met de bestemming "Verkeer" die aansluiten op de Duivenvoordestraat en de Spaargarenstraat niet langer kunnen worden gekwalificeerd als 2 ontsluitingswegen. Ook ingeval van eenrichtingsverkeer zijn er immers nog steeds twee plaatsen waar het plangebied te voet, per rijwiel of per auto kan worden binnengekomen en/of verlaten. Er bestaat dan ook geen grond voor het oordeel dat niet aan artikel 9, lid 4, aanhef en onder k, van de planvoorschriften van het bestemmingsplan "Oranje Nassau" wordt voldaan.

Het betoog faalt.

25. [appellant sub 4] en anderen en SBDO en anderen betogen voorts dat de geluideffecten van de wijziging van tweerichtingsverkeer naar eenrichtingsverkeer ten onrechte niet zijn doorgerekend in een aanvullend akoestisch onderzoek. De aanname in het Akoestisch onderzoek wegverkeer; Oranje Nassau, wijzigingsplan Duivenvoordestraat van SAB van 23 oktober 2015 (hierna: Akoestisch onderzoek wegverkeer), dat het planverkeer zich evenredig verdeelt over de twee wegen (50% via de Spaargarenstraat en 50% via de Duivenvoordestraat), gaat niet meer op. Het wordt nu 100% van de belasting aan uitgaande kant van de straat (typisch in de ochtend, uitgang op Spaargarenstraat) en 100% van de belasting aan de andere kant bij terugkerend verkeer (typisch in de avond, ingang op de Duivenvoordestraat). Verder zullen de Spaargarenstraat en de Duivenvoordestraat zwaarder belast worden, omdat die straten de cirkel rond de nieuwe wijk completeren en de uitgang en de ingang van de wijk verbinden. Met de incorrecte aanname over de verdeling en de 100% toename van verkeersbelasting wordt volgens hen de voorkeursgrenswaarde verder overschreden.

25.1. Het college stelt dat, omdat het aantal woningen binnen het plangebied niet toeneemt, ook het verkeer niet zal toenemen door een eventuele maatregel tot toepassing van eenrichtingsverkeer. Nader onderzoek naar geluideffecten van een eventuele invoering van eenrichtingsverkeer is derhalve niet nodig, temeer nu ook al op basis van het oorspronkelijke wijzigingsplan gekozen had kunnen worden voor eenrichtingsverkeer.

25.2. Op p. 10 van het Akoestisch onderzoek wegverkeer wordt voor de situatie van tweerichtingsverkeer aangenomen dat het verkeer zich evenredig verdeelt over de twee ontsluitingswegen (50% via de Spaargarenstraat en 50% via de Duivenvoordestraat). Dit betekent dat 50% van de in- en 50% van uitrijbewegingen via de Spaargarenstraat verloopt en 50% van de in- en 50% van de uitrijbewegingen via de Duivenvoordestraat verloopt. In de situatie van eenrichtingsverkeer gaat 100% van de inrijbewegingen via de ene straat en 100% van de uitrijbewegingen via de andere straat. De ene straat krijgt er dus 50% uitrijbewegingen bij, maar krijgt 50% inrijbewegingen minder, terwijl de andere straat er 50% inrijbewegingen bijkrijgt, maar 50% uitrijbewegingen minder krijgt. Het aantal bewegingen per straat blijft derhalve gelijk. Wel kan de spreiding van de bewegingen over de dag veranderen. In de bepaling van het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau over de in dit verband meest van belang zijnde dagperiode (van 07.00 tot 19.00) wordt dat echter uitgemiddeld. Gelet hierop acht de Afdeling niet aannemelijk dat bij invoering van eenrichtingsverkeer een relevante wijziging zal optreden in de geluidbelasting.

Het betoog faalt.

Bruggen en duikers

26. SBDO en anderen betogen dat ten onrechte de oorspronkelijke mogelijkheid om 1 brug en 1 duiker aan te leggen, is gewijzigd in meerdere bruggen en duikers. Hierdoor wordt volgens hen niet voldaan aan de keur en beleidsregels van het Hoogheemraadschap van Rijnland, waarin staat dat het aantal zeer beperkt moet blijven in verband met negatieve invloed op de waterkwaliteit.

26.1. Het college stelt dat er geen beperking is geformuleerd voor aanleg van slechts één brug en één duiker. In de koop- en ontwikkelingsovereenkomst tussen de gemeente en onder meer de ontwikkelaar is in zoverre uitsluitend aangegeven dat één duiker wordt aangelegd voor rekening van de gemeente. Eventuele verdere duikers of bruggen zullen voor rekening van de ontwikkelaar blijven. In het herstelbesluit is een duiker vervangen door een brug om meer watercompensatie te kunnen creëren. Het aantal overkluizingen, door middel van een duiker of brug, en de plaats daarvan is in het herstelbesluit gelijk aan het oorspronkelijke besluit.

26.2. Op de verbeelding is aan de oostkant van het plangebied binnen de bestemming "Verkeer" op 4 plaatsen de aanduiding "brug" toegekend.

Artikel 2, aanhef en onder b, van de planregels van het wijzigingsplan luidt:

"De voorschriften van het bestemmingsplan zijn van overeenkomstige toepassing op dit wijzigingsplan, met dien verstande dat, uitsluitend ten behoeve van dit wijzigingsplan, tevens de volgende regels van toepassing zijn:

[…]

b aan artikel 12, lid 5 wordt het volgende toegevoegd:

[…]

8. Tot een met de bestemming strijdig gebruik wordt in elk geval gerekend het in gebruik nemen van de gronden ter plaatse van de aanduiding ‘brug’ voor een andere constructie dan een brug, die uitsluitend beide zijden van de watergang met elkaar verbindt, teneinde de doorstroming van het water te garanderen."

26.3. Hoewel pas op de verbeelding van het herstelplan binnen de bestemming "Verkeer" op 4 plaatsen de aanduiding "brug" is toegekend, en door de planregels van het herstelplan is bepaald dat gebruik voor een andere constructie dan een brug strijdig gebruik oplevert, stond het oorspronkelijke wijzigingsplan niet aan de aanleg van bruggen op deze plaatsen in de weg. Het betoog mist in zoverre feitelijke grondslag. SBDO en anderen hebben niet onderbouwd waarom de Keur en de Uitvoeringsregels van het Hoogheemraadschap aan de planregeling in de weg staan.

Het betoog faalt.

Wet voortgang energietransitie

27. SBDO en anderen betogen dat het college ten onrechte geen rekening heeft gehouden met de verplichting voor gasloos bouwen, conform de inmiddels in werking getreden Wet voortgang energietransitie.

Zij betogen dat op 26 april 2018 de Wet voortgang energietransitie in werking is getreden. Dit betekent dat nieuwbouwprojecten in principe gasloos gebouwd moeten worden. Het huidige ontwerp voldoet daar niet aan. Gezien het maatschappelijk belang, de nationale verplichting aangegaan bij het Klimaatakkoord van Parijs en de zorgplicht van de gemeente en het college, dient deze woonwijk volgens SBDO en anderen gasloos ontworpen en gebouwd te worden.

De mogelijke oplossingen zullen volgens hen invloed hebben op het ontwerp van het wijzigingsplan. Het raakt de infrastructurele aspecten voor de aanleg van leidingen. Waar gasleidingen overbodig zijn, zal de aanleg van elektriciteitsleidingen en een transformatorhuis herbezien moeten worden. Verder is een voor de hand liggende oplossing ter vervanging van de gasgestookte verwarming de toepassing van individuele warmtepompen. Dit brengt met zich dat ongeveer 1 à 2 vierkante meter buitenruimte gebruikt moet worden voor plaatsing van deze warmtepompinstallatie. Dit zal mogelijk extra verharding van oppervlak betekenen omdat men deze warmtepomp niet op het terras zal plaatsen. Dit moet meegenomen worden in de watercompensatieberekening, aldus SBDO en anderen.

27.1. Het college en Provast stellen dat deze wetgeving nog niet van toepassing is, omdat de aanvraag om een omgevingsvergunning voor bouwen vóór 1 juli 2018 is ingediend.

27.2. Artikel II van de Wet van 9 april 2018 tot wijziging van de Elektriciteitswet 1998 en van de Gaswet (voortgang energietransitie), welk artikel op 1 juli 2018 in werking is getreden, luidt:

"De Gaswet wordt als volgt gewijzigd:

[…]

N

Artikel 10 wordt als volgt gewijzigd:

[…]

2. Het zesde lid komt te luiden:

6. Een netbeheerder heeft, in aanvulling op de in het eerste, derde en vijfde lid genoemde taken, in het voor hem krachtens artikel 12b, eerste lid, onderdeel f vastgestelde gebied tevens tot taak om:

a. een ieder die verzoekt om een aansluiting die een doorlaatwaarde heeft van ten hoogste 40 m3(n) per uur of van groter dan 40 m3(n) per uur te voorzien van deze aansluiting op het dichtstbijzijnde punt van het gastransportnet met een voor die aansluiting geschikte druk en voldoende capaciteit;

b. aansluitingen te beheren en onderhouden;

c. aansluitingen te wijzigen of verwijderen, indien de aangeslotene hierom verzoekt.

[…]

4. Onder vernummering van het achtste tot en met elfde lid tot het tiende tot en met dertiende lid, worden na het zesde lid drie leden ingevoegd, luidende:

7. Het zesde lid, onderdeel a, is niet van toepassing:

a. voor het aansluiten van een te bouwen bouwwerk, tenzij een college van burgemeester en wethouders het gebied waarin dit bouwwerk wordt gebouwd, hebben aangewezen als gebied waar aansluiting op het gastransportnet strikt noodzakelijk is om zwaarwegende redenen van algemeen belang, waaronder begrepen de maatschappelijke kosten en baten. Bij ministeriële regeling worden hiertoe nadere regels gesteld;

b. in gebieden waar een gastransportnet aanwezig is, indien een college van burgemeester en wethouders het gebied hebben aangewezen als gebied waar zich een warmtenet als bedoeld in artikel 1, eerste lid, van de Warmtewet, of een andere energie-infrastructuur bevindt of gaat bevinden die kan voorzien in de verwachte warmtebehoefte.

[…]"

Artikel XVa luidt:

"Artikel 10, zevende lid, van de Gaswet is niet van toepassing op verzoeken om een aansluiting voor een bouwwerk waarvoor de aanvraag voor een vergunning als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onderdeel a, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht is ingediend voor het tijdstip van inwerkingtreding van artikel II, onderdeel N, van deze wet."

27.3. Artikel I van het Besluit van 22 juni 2018, houdende wijziging van het Bouwbesluit 2012 inzake de aansluiting op het distributienet voor gas, dat op 1 juli 2018 in werking is getreden, luidt:

"Artikel 6.10, tweede lid, van het Bouwbesluit 2012 komt te luiden:

2. Een in artikel 6.9, eerste en tweede lid, bedoelde voorziening voor gas is aangesloten op het distributienet voor gas indien artikel 10, zesde lid, onderdeel a of b, van de Gaswet op de aansluiting van toepassing is, en de aansluitafstand niet groter is dan 40 m of de aansluitafstand groter is dan 40 m en de aansluitkosten niet hoger zijn dan bij een aansluitafstand van 40 m."

27.4. In de toelichting op het Besluit van 22 juni 2018 (nota van toelichting, p. 3; Stb. 2018, 197) wordt vermeld: "Wijziging van artikel 6.10, tweede lid, van het Bouwbesluit 2012 is nodig om de aansluitplicht voor de gebouweigenaar in de pas te laten blijven lopen met de wijziging van de aansluitplicht van de Gaswet voor de netbeheerder. Voor de gebouweigenaar gelden daarmee dezelfde aansluitplichten als voor de netbeheerder:

- bij nieuwbouw is voortaan de hoofdregel dat voor kleingebruikers geen aansluitplicht geldt. Daarop bestaat slechts één uitzondering. De aansluitplicht geldt wel als het te bouwen bouwwerk in een gebied ligt dat door burgemeester en wethouders op grond van artikel 10 van de Gaswet is aangewezen als gebied waar aansluiting op het gastransportnet strikt noodzakelijk is om zwaarwegende redenen van algemeen belang, waaronder begrepen de maatschappelijke kosten en baten. Bij ministeriële regeling onder de Gaswet worden hiertoe nadere regels gesteld;

- daarnaast is er in gebieden waar al een gastransportnet aanwezig is, geen aansluitplicht voor kleingebruikers meer is als burgemeester en wethouders het gebied op grond van artikel 10 van de Gaswet hebben aangewezen als gebied waar zich een warmtenet als bedoeld in artikel 1, eerste lid, van de Warmtewet, of een andere energie-infrastructuur bevindt of gaat bevinden die kan voorzien in de verwachte warmtebehoefte. Die aanwijzing heeft tot gevolg dat het gebied stapsgewijs gasloos wordt doordat geen nieuwe aansluitingen meer mogen worden aangelegd en bestaande aansluitingen niet meer worden uitgebreid en ook niet meer worden vervangen."

27.5. De Afdeling stelt vast dat de wet van 9 april 2018 inwerking is getreden na bekendmaking van het herstelbesluit van 3 april 2018. De Afdeling begrijpt de beroepsgrond daarom aldus dat het college volgens SBDO en anderen het herstelplan niet heeft kunnen vaststellen, omdat het college op voorhand in redelijkheid had moeten inzien dat de - ten tijde van de vaststelling van het herstelbesluit nog niet in werking getreden - wijzigingen van artikel 10 van de Gaswet en van artikel 6.10 van het Bouwbesluit in de weg staan aan de uitvoerbaarheid van dit plan in de planperiode, aangezien ten behoeve van de in het plan voorziene 50 woningen met gasaansluiting geen omgevingsvergunning meer kan worden verleend.

De Afdeling laat daar in hoeverre met deze ten tijde van de vaststelling van het herstelbesluit nog niet in werking getreden regelgeving rekening moest worden gehouden in het kader van de uitvoerbaarheidstoets. Nu verder voor de Afdeling niet is komen vast te staan dat vóór 1 juli 2018 een, voor de 50 woningen zoals deze worden beoogd, dekkende aanvraag om een omgevingsvergunning voor bouwen is ingediend, laat de Afdeling eveneens daar of deze regelgeving in zoverre toepassing mist.

Al aangenomen dat deze regelgeving van toepassing is betekent dit primair dat geen aansluitplicht geldt, tenzij het college toepassing geeft aan artikel 10, zevende lid, van de Gaswet. Niet gebleken is dat het college voor het plangebied voornemens is aan dit artikellid toepassing te geven. Maar voor zover op grond daarvan het plangebied gasloos zou kunnen worden en dit dient te worden betrokken in de uitvoerbaarheidstoets, ziet de Afdeling geen grond voor het oordeel dat het college op voorhand in redelijkheid had moeten aannemen dat voorzieningen zoals elektriciteitsleidingen, een transformatorhuis en warmtepompinstallaties − die volgens SBDO en anderen nodig zijn ingeval van gasloos bouwen − niet zouden kunnen worden verwezenlijkt binnen het kader van het herstelplan zoals dat is vastgesteld.

Het betoog faalt.

Voorwaardelijke verplichting trapveld

28. [appellanten sub 3] betogen dat de tekst van de voorwaardelijke verplichting inzake het trapveldje niet waarborgt dat het trapveldje zal worden aangelegd. Zij achten het zeer onwaarschijnlijk dat handhavend zal worden opgetreden tegen de bewoners wegens strijdig gebruik met het plan, wanneer het trapveldje niet binnen 12 maanden na realisatie van de laatste woning is aangelegd.

28.1. Artikel 2, aanhef en onder b, van de planregels van het wijzigingsplan luidt:

"De voorschriften van het bestemmingsplan zijn van overeenkomstige toepassing op dit wijzigingsplan, met dien verstande dat, uitsluitend ten behoeve van dit wijzigingsplan, tevens de volgende regels van toepassing zijn:

[…]

b aan artikel 12, lid 5 wordt het volgende toegevoegd:

2. Tot een met de bestemming strijdig gebruik wordt in elk geval gerekend het gebruiken en in gebruik laten nemen van de laatst te bouwen woning binnen het in het plangebied oostelijk gelegen bestemmingsvlak, voorzover niet binnen 12 maanden na de ingebruikname van deze woning uitvoering is gegeven aan de aanleg en instandhouding van een openbaar trapveld in het bestemmingsvlak 'Groen-1’, centraal gelegen in het plangebied en grenzend aan de bestemming ‘Wonen’, met een oppervlakte van minimaal 80% van de oppervlakte van dit bestemmingsvlak;

[…]."

28.2. De voorwaardelijke verplichting inzake het trapveld was al in de planregels van het oorspronkelijke wijzigingsplan opgenomen. [appellanten sub 3] hebben hierover in hun beroep tegen het besluit van 8 november 2016 geen beroepsgronden aangevoerd. Met hun betoog dat deze voorwaardelijke verplichting onvoldoende waarborgen biedt, hebben [appellanten sub 3] hun beroepsgronden uitgebreid met nieuwe, niet eerder aangedragen beroepsgronden. Gelet op het belang van een efficiënte geschilbeslechting alsmede de rechtszekerheid van de andere partijen, kan in het licht van de goede procesorde niet worden aanvaard dat na de tussenuitspraak nieuwe beroepsgronden worden aangevoerd die reeds tegen het oorspronkelijke besluit naar voren hadden kunnen worden gebracht. Dit betekent dat hetgeen [appellanten sub 3] in dit opzicht aanvoeren, buiten inhoudelijke bespreking blijft.

Privacy Juffermansstraat

29. [appellant sub 1] betoogt dat haar niet bekend is dat, zoals het college stelt, is afgesproken dat er een groene afscheiding, een hek met haag, wordt gerealiseerd op de plaats waar de nieuwe tuinen grenzen aan het achterpad van de woningen aan de Juffermansstraat, zodat nieuwe bewoners het bestaande achterpad niet kunnen gaan gebruiken en de privacy tussen de bestaande tuinen wordt gewaarborgd.

29.1. Het college stelt dat, hoewel de beroepsgrond van [appellant sub 1] omtrent privacy in de tussenuitspraak is verworpen, het college in artikel 12, lid 5, onder 4, van de planvoorschriften van het bestemmingsplan "Oranje Nassau", zoals gewijzigd bij dit plan, toch een voorwaardelijke verplichting heeft opgenomen, inhoudende de aanleg en instandhouding van een drainage met bijbehorende voorzieningen ter plaatse van de aanduiding ‘overige zone - voorwaardelijke verplichting drainage' conform de beschrijving en het principedetail in § 3.5.5.4 van de toelichting. In dit principedetail is ook een haag opgenomen.

29.2. Op p. 6 van het rapport van Waalpartners staat: "Provast heeft aangegeven dat er een gesloten groene afscheiding, een hek met haag, wordt gerealiseerd daar waar de nieuwe tuinen grenzen aan het achterpad van de woningen aan de Juffermansstraat, zodat nieuwe bewoners het bestaande achterpad niet kunnen gaan gebruiken en de privacy tussen de bestaande en nieuwe tuinen wordt gewaarborgd."

29.3. Onder 25.2 van de tussenuitspraak heeft de Afdeling geoordeeld: "De mogelijkheden waarin het wijzigingsplan voorziet, zullen voor […] [appellant sub 1] gevolgen hebben op het punt van privacy en inkijk. De afstand tussen de bestaande woningen aan de Juffermansstraat en de toekomstige woningen achter de tuinen van de Juffermansstraat bedraagt blijkens het verhandelde ter zitting ongeveer 30 m tot 35 m. De maximale goothoogte voor woningen bedraagt 6 m en de maximale nokhoogte 10 m, van welke maten door middel van een binnenplanse afwijkingsbevoegdheid mag worden afgeweken met ten hoogste 10%. Gelet op het voorgaande kan de afweging die het college in het kader van de goede ruimtelijke ordening heeft gemaakt, niet onredelijk worden genoemd."

29.4. Voor zover [appellant sub 1] het plan ontoereikend acht op het punt van privacy, keert zij zich tegen bovenstaande overwegingen van de tussenuitspraak. De Afdeling kan behoudens zeer uitzonderlijke gevallen niet terugkomen van een in de tussenuitspraak gegeven oordeel. Een zeer uitzonderlijk geval is hier niet aan de orde, zodat van het in de tussenuitspraak gegeven oordeel moet worden uitgegaan. Overigens is, zoals het college heeft gesteld, in het besluit van 3 april 2018 voorzien in een hek met haag door middel van de verwijzing naar het principedetail in artikel 12, lid 5, onder 4, van de planvoorschriften van het bestemmingsplan "Oranje Nassau", zoals ten behoeve van dit wijzigingsplan toegevoegd in artikel 2 van de planregels van het wijzigingsplan.

Het betoog faalt.

Alternatieven

30. SBDO en anderen betogen dat ten onrechte geen aandacht is besteed aan alternatieve ontwerpen, zoals het door hen opgestelde alternatieve ontwerp waarin 50 woningen, natuurvriendelijke oevers zonder damwanden en voldoende wateroppervlak gecombineerd kunnen worden. Volgens hen is alleen gezocht naar de financieel meest gunstige oplossing voor de ontwikkelaar.

30.1. Het college stelt dat thans het wijzigingsplan voorligt dat naar aanleiding van de tussenuitspraak op een aantal punten is gewijzigd, zodanig dat aan de in de tussenuitspraak genoemde bezwaren tegen het oorspronkelijke wijzigingsplan tegemoet wordt gekomen. In deze fase van de procedure zijn alternatieve mogelijkheden niet aan de orde, waarbij het college overigens nog opmerkt dat er ook in het door SBDO gepresenteerde ontwerp sprake zou moeten zijn van damwanden. Bovendien gaat ook het huidige wijzigingsplan uit van zoveel mogelijk natuurvriendelijke oevers. De door SBDO voorgestelde inrichting van de ontsluitingswegen wijkt niet wezenlijk af van het ontwerp zoals dat met het herstelbesluit voorligt, met dien verstande dat in het ontwerp van de gemeente ruimte is gemaakt voor meer groen.

30.2. Het college dient bij de keuze om, indien aan de wijzigingsvoorwaarden is voldaan, toepassing te geven aan een wijzigingsbevoegdheid een afweging te maken van alle belangen die betrokken zijn bij de vaststelling van het wijzigingsplan. Daarbij heeft het college beleidsruimte. Voor zover de wijzigingsbevoegdheid ruimte biedt voor alternatieven, dienen de voor- en nadelen daarvan in die afweging te worden meegenomen.

In dit geval is sprake van een herstelbesluit na de tussenuitspraak van 17 januari 2018. Hoewel de opdracht in de tussenuitspraak ruimte laat voor een gewijzigd of nieuw besluit, dient het college het gebruik van deze ruimte te onderzoeken voor zover de opdracht daar aanleiding toe geeft. Daartoe behoort niet de vaststelling van een geheel nieuw wijzigingsplan zoals SBDO en anderen voorstaan. Dat een andere invulling mogelijk was geweest, wil nog niet zeggen dat het vastgestelde wijzigingsplan de rechterlijke toets niet kan doorstaan. De Afdeling ziet geen aanleiding voor het oordeel dat het college de voor- en nadelen van alternatieven onvoldoende in zijn afweging heeft meegenomen.

Het betoog faalt.

Conclusie

31. Het beroep van [appellanten sub 3] tegen het besluit van 3 april 2018 slaagt op het punt van de verharding. Het beroep van [appellanten sub 3] is daarom gegrond. Het besluit van 3 april 2018 dient te worden vernietigd, voor zover in artikel 2 van de planregels is bepaald dat ten behoeve van dit wijzigingsplan aan artikel 12, lid 5, van de planvoorschriften van het bestemmingsplan "Oranje Nassau" een onderdeel 6 wordt toegevoegd, voor zover het de bewoordingen "(toename aan)" en "en de daarbij behorende uitvoeringsbesluiten" betreft.

De beroepen van [appellant sub 1], SBDO en anderen, voor zover ontvankelijk, en [appellant sub 4] en anderen tegen het besluit van 3 april 2018 zijn ongegrond.

Proceskosten

32. Het college dient ten aanzien van SBDO en anderen en [appellanten sub 3] op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.

Voor zover SBDO en anderen declaraties hebben overgelegd van de advocaat die hen tijdens een groot deel van de procedure heeft bijgestaan, overweegt de Afdeling dat de kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand voor vergoeding in aanmerking komen conform het forfaitaire stelsel van het Besluit proceskosten bestuursrecht.

Bij de proceskostenvergoeding voor SBDO en anderen is rekening gehouden met de kosten voor het opstellen van een deskundigenrapport (Hydrologische beschouwing van Fugro Geoservices B.V. van 20 december 2016), waarbij is uitgegaan van 12 bestede uren en een uurtarief van € 121,95.

Ten aanzien van [appellant sub 1] is niet gebleken van proceskosten die voor vergoeding in aanmerking komen.

Ten aanzien van [appellant sub 4] en anderen bestaat voor een proceskostenveroordeling geen aanleiding.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I. verklaart het beroep van Stichting Behoud Dorpskarakter Oegstgeest en anderen tegen de besluiten van het college van burgemeester en wethouders van Oegstgeest van 8 november 2016 en 3 april 2018 niet-ontvankelijk, voor zover dat mede is ingesteld door [20 personen];

II. verklaart de beroepen van [appellant sub 1], Stichting Behoud Dorpskarakter Oegstgeest en anderen, voor zover ontvankelijk, en [appellant sub 3A] en [appellant sub 3B] tegen het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Oegstgeest van 8 november 2016 gegrond;

III. vernietigt het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Oegstgeest van 8 november 2016, kenmerk Z-15-10885, tot vaststelling van het wijzigingsplan "Duivenvoordestraat";

IV. verklaart het beroep van [appellant sub 3A] en [appellant sub 3B] tegen het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Oegstgeest van 3 april 2018 gegrond;

V. vernietigt het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Oegstgeest van 3 april 2018, kenmerk Z/16/100364, tot vaststelling van het wijzigingsplan "Oranje Nassau, wijzigingsplan Duivenvoordestraat", voor zover in artikel 2 van de planregels is bepaald dat ten behoeve van dit wijzigingsplan aan artikel 12, lid 5, van de planvoorschriften van het bestemmingsplan "Oranje Nassau" een onderdeel 6 wordt toegevoegd, voor zover het de bewoordingen "(toename aan)" en "en de daarbij behorende uitvoeringsbesluiten" betreft;

VI. verklaart de beroepen van [appellant sub 1], Stichting Behoud Dorpskarakter Oegstgeest en anderen, voor zover ontvankelijk, en [appellant sub 4] en anderen tegen het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Oegstgeest van 3 april 2018 ongegrond;

VII. veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Oegstgeest tot vergoeding van bij Stichting Behoud Dorpskarakter Oegstgeest en anderen in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 2.715,90 (zegge: tweeduizendzevenhonderdvijftien euro en negentig cent), waarvan is € 1.252,50 is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand, met dien verstande dat betaling aan een van hen bevrijdend werkt ten opzichte van de anderen;

veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Oegstgeest tot vergoeding van bij [appellant sub 3A] en [appellant sub 3B] in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1.753,50 (zegge: zeventienhonderddrieënvijftig euro en vijftig cent), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand, met dien verstande dat betaling aan een van hen bevrijdend werkt ten opzichte van de ander;

VIII. gelast dat het college van burgemeester en wethouders van Oegstgeest aan appellanten het door hen voor de behandeling van de beroepen betaalde griffierecht vergoedt ten bedrage van € 168,00 (zegge: honderdachtenzestig euro) voor [appellant sub 1], € 334,00 (zegge: driehonderdvierendertig euro) voor Stichting Behoud Dorpskarakter Oegstgeest en anderen, met dien verstande dat betaling aan een van hen bevrijdend werkt ten opzichte van de anderen, en € 168,00 (zegge: honderdachtenzestig euro) voor [appellant sub 3A] en [appellant sub 3B], met dien verstande dat betaling aan een van hen bevrijdend werkt ten opzichte van de ander.

Aldus vastgesteld door mr. B.J. van Ettekoven, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. A.J. Kuipers, griffier.

w.g. Van Ettekoven w.g. Kuipers
lid van de enkelvoudige kamer griffier

Uitgesproken in het openbaar op 15 augustus 2018

271.