Uitspraak 201710001/1/A2


Volledige tekst

201710001/1/A2.
Datum uitspraak: 15 augustus 2018

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

Terbin B.V. en Hocuram B.V., beide gevestigd te Zoeterwoude,
appellanten,

tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 7 november 2017 in zaak nr. 16/10347 in het geding tussen:

Terbin en Hocuram

en

het college van burgemeester en wethouders van Leiden.

Procesverloop

Bij besluit van 16 november 2016 heeft het college verkeersmaatregelen genomen voor de Lammermarkt te Leiden (hierna: het verkeersbesluit).

Bij uitspraak van 7 november 2017 heeft de rechtbank het door Terbin en Hocuram daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak hebben Terbin en Hocuram hoger beroep ingesteld.

Het college heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.

Terbin en Hocuram hebben een nader stuk ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 31 juli 2018, waar Terbin en Hocuram, vertegenwoordigd door [directeur] en [gemachtigde], en het college, vertegenwoordigd door mr. C.H. Norde, advocaat te Leiden, en M.J. van Putten, zijn verschenen.

Overwegingen

1. Terbin is eigenares van het pand aan de Lammermarkt 100 te Leiden (hierna: het pand). Hocuram is exploitant van een discotheek in het pand. Het verkeersbesluit omvat twaalf onderdelen, die betrekking hebben op het plaatsen van verkeersborden en verkeerstekens, als bedoeld in bijlage 1, behorende bij het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990.

2. Terbin en Hocuram betogen dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat geen grond bestaat voor het oordeel, dat het verkeersbesluit in strijd met de daarbij in acht te nemen zorgvuldigheid is voorbereid. Zij voeren aan dat de rechtbank zich bij haar beoordeling ten onrechte tot de periode van juli tot november 2016 heeft beperkt. Over de inrichting van de openbare ruimte is regelmatig overleg met de zogenoemde klankbordgroep gevoerd. Zij zijn niet bij dat overleg betrokken geweest en hun belangen zijn niet geïnventariseerd. Voorts heeft de rechtbank verzuimd om het college te laten onderbouwen dat het college voorafgaand aan het verkeersbesluit niet alleen de politie, maar ook de brandweer en de ambulancedienst heeft geraadpleegd, zoals het college heeft gesteld.

2.1. Het verkeersbesluit is met toepassing van afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht voorbereid. Niet in geschil is dat het college aan de in die afdeling gestelde eisen heeft voldaan. Terbin en Hocuram zijn in de gelegenheid gesteld een zienswijze naar aanleiding van het ontwerp van het verkeersbesluit in te dienen. Zij hebben bij brief van 25 augustus 2016 van die gelegenheid gebruik gemaakt en het college heeft daarop gereageerd. Indien Terbin en Hocuram ten onrechte niet in de gelegenheid zijn gesteld om aan de klankbordgroep deel te nemen, laat dat onverlet dat niet aannemelijk is gemaakt dat zij daardoor in hun belangen zijn geschaad. Zij hebben die belangen tijdens de voorbereidingsprocedure alsnog kenbaar kunnen maken. Verder was het college niet gehouden het verkeersbesluit in overleg met de brandweer en de ambulancedienst te nemen. De rechtbank was ook niet gehouden om van het college van dat overleg een onderbouwing te vragen.

Het betoog faalt.

3. Terbin en Hocuram betogen voorts dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat de herinrichting van de Lammermarkt geen onderdeel van het verkeersbesluit, maar van de inrichting van de openbare ruimte is, zodat de gronden met betrekking tot de verlegging van het fietspad, de parkeermogelijkheden en de omvang van het verblijfsgebied bij het pand niet in deze procedure kunnen worden meegenomen. Het verkeersbesluit is de juridische vertaling van het herinrichtingsbesluit. Het fietspad komt dichter bij het pand te liggen en dientengevolge is er minder publieksruimte, minder voetgangersruimte en zijn er minder stallingsmogelijkheden voor fietsers aan de oostzijde van de Lammermarkt en vervallen het tweerichtingsverkeer voor fietsers aan de oostzijde van de Lammermarkt en de in- en uitrit naar het pand en parkeermogelijkheden aan de oostzijde, terwijl elders laad- en losplaatsen worden aangewezen. Het herinrichtingsbesluit en het verkeersbesluit kunnen niet van elkaar worden gescheiden, aldus Terbin en Hocuram.

3.1. Voorafgaand aan het verkeersbesluit heeft besluitvorming over de herinrichting van de Lammermarkt plaatsgevonden. De raad van de gemeente Leiden heeft op 30 april 2015 een kaderbesluit herinrichting Lammermarkt genomen en op 31 maart 2016 een besluit tot vaststelling van een uitvoeringsbesluit herinrichting Lammermarkt. Met de rechtbank is de Afdeling van oordeel dat het college bij het nemen van het verkeersbesluit terecht is uitgegaan van de situatie na de herinrichting van de Lammermarkt. De besluitvorming die aan de herinrichting is voorafgegaan en het feitelijk handelen dat in het kader van de herinrichting heeft plaatsgevonden, staan in deze procedure niet ter toetsing. De rechtbank is derhalve terecht voorbijgegaan aan de gronden met betrekking tot de verlegging van het fietspad, de parkeermogelijkheden en de omvang van het verblijfsgebied bij het pand.

Het betoog faalt.

4. Terbin en Hocuram betogen verder dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat het college zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat toepassing van artikel 2, tweede lid, van de Wegenverkeerswet 1994 niet aan de orde is. Het verkeersbesluit leidt tot een aantasting van het karakter of de functie van het pand en het verkeersbesluit is op onderdelen in strijd met artikel 2, tweede lid, aanhef en onder b, van de Wegenverkeerswet 1994.

4.1. Uit de motivering van het verkeersbesluit volgt dat het strekt tot de in artikel 2, eerste lid, van de Wegenverkeerswet 1994 vermelde belangen. Het besluit strekt niet tevens tot het voorkomen of beperken van door het verkeer veroorzaakte aantasting van het karakter of van de functie van objecten of gebieden als bedoeld in artikel 2, tweede lid, aanhef en onder b, van de Wegenverkeerswet 1994. De door Terbin en Hocuram gestelde aantasting van het karakter of de functie van het pand, wat daar verder van zij, is geen gevolg van het verkeersbesluit, maar van de herinrichting van de Lammermarkt. In het betoog van Terbin en Hocuram is geen aanknopingspunt te vinden voor het oordeel dat het college bij het nemen van het verkeersbesluit in strijd met artikel 2, tweede lid, aanhef en onder b, van de Wegenverkeerswet 1994 heeft gehandeld.

Het betoog faalt.

5. Terbin en Hocuram betogen ten slotte dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat het college in redelijkheid het fietspad aan de oostzijde van het pand voor eenrichtingsverkeer heeft kunnen aanwijzen en verwijzen daarvoor naar hun stelling in beroep, dat het op een groot plein met fietsverkeer uit en in verschillende richtingen uit een oogpunt van verkeersveiligheid onaanvaardbaar is om aan de oostzijde van de Lammermarkt geen tweerichtingsverkeer voor fietsers mogelijk te maken.

5.1. De rechtbank heeft terecht overwogen dat die stelling niet slaagt reeds wegens het ontbreken van een onderbouwing ervan. Die onderbouwing is in hoger beroep niet alsnog gegeven.

Het betoog faalt reeds hierom.

6. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.

7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

bevestigt de aangevallen uitspraak.

Aldus vastgesteld door mr. A.W.M. Bijloos, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. R.J.R. Hazen, griffier.

w.g. Bijloos w.g. Hazen
lid van de enkelvoudige kamer griffier

Uitgesproken in het openbaar op 15 augustus 2018

452.