Uitspraak 201805270/2/A1


Volledige tekst

201805270/2/A1.
Datum uitspraak: 9 augustus 2018

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) hangende het hoger beroep van:

het college van gedeputeerde staten van Noord-Brabant,
verzoeker,

tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant van 22 mei 2018 in zaak nr. 17/2881 in het geding tussen:

[wederpartij]

en

het college van burgemeester en wethouders van Reusel-De Mierden.

Procesverloop

Bij besluit van 3 oktober 2017 heeft het college van burgemeester en wethouders van Reusel-De Mierden geweigerd aan [wederpartij] een omgevingsvergunning eerste fase te verlenen voor de activiteiten milieu en voor het afwijken van het bestemmingsplan ten behoeve van het verlengen van een varkensstal en het wijzigen van de inrichting aan de [locatie] te Lage Mierde.

Bij mondelinge tussenuitspraak van 16 januari 2018 heeft de rechtbank het college van burgemeester en wethouders in de gelegenheid gesteld om uiterlijk 1 maart 2018 het geconstateerde gebrek aan het besluit van 3 oktober 2017 te herstellen met inachtneming van de overwegingen en aanwijzingen in de tussenuitspraak.

Bij besluit van 28 februari 2018 heeft het college van burgemeester en wethouders de gevraagde vergunning wederom geweigerd.

Bij uitspraak van 22 mei 2018 heeft de rechtbank het door [wederpartij] tegen de besluiten van 3 oktober 2017 en 28 februari 2018 ingestelde beroep gegrond verklaard, die besluiten vernietigd en het college van burgemeester en wethouders van Reusel-De Mierden opgedragen binnen drie maanden na de dag van verzending van de uitspraak een nieuw besluit te nemen op de aanvraag van [wederpartij], met inachtneming van de uitspraak.

Tegen deze uitspraak heeft het college van gedeputeerde staten hoger beroep ingesteld. Daarbij heeft het college van gedeputeerde staten tevens de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.

Bij besluit van 5 juli 2018 heeft het college van burgemeester en wethouders de door [wederpartij] gevraagde omgevingsvergunning eerste fase alsnog verleend.

De voorzieningenrechter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 2 augustus 2018, waar het college van gedeputeerde staten, vertegenwoordigd door mr. E.F.M. Vos, en [wederpartij], vertegenwoordigd door [gemachtigde], bijgestaan door mr. N.M.C.H. Crooijmans, advocaat te Deurne, zijn verschenen.

Overwegingen

1. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.

2. Het college van gedeputeerde staten heeft de voorzieningenrechter verzocht de uitspraak van de rechtbank van 22 mei 2018 te schorsen totdat de Afdeling uitspraak heeft gedaan in de hoofdzaak, voor zover de uitspraak van de rechtbank inhoudt dat de bepalingen over staldering in de Verordening ruimte Noord-Brabant (hierna: de Verordening ruimte) in nader omschreven gevallen buiten toepassing dient te blijven.

3. De bepalingen over staldering zijn neergelegd in de artikelen 26 en 35 van de Verordening ruimte, en zijn in werking getreden op 13 juli 2017. De bepalingen leiden er, kort weergegeven, toe dat de door [wederpartij] reeds in 2014 gevraagde omgevingsvergunning slechts kan worden verleend wanneer binnen hetzelfde stalderingsgebied als waarin haar varkenshouderij zich bevindt, bestaand dierenverblijf van een hokdierhouderij is gesaneerd door sloop of herbestemming waarbij het gebruik als dierenverblijf juridisch en feitelijk is beëindigd, en de gesaneerde oppervlakte ten minste 110% bedraagt van de door [wederpartij] gevraagde oppervlakte. Bewijs dat aan deze voorwaarde is voldaan moet worden verkregen via gedeputeerde staten.

4. Aan de vernietiging van de besluiten van 3 oktober 2017 en 28 februari 2018 heeft de rechtbank onder meer ten grondslag gelegd dat het toepassen van de in de Verordening ruimte neergelegde stalderingseis in strijd is met het zorgvuldigheidsbeginsel, het evenredigheidsbeginsel en het rechtszekerheidsbeginsel als:

- de aanvraag voor een omgevingsvergunning is ingediend vóór de inwerkingtreding van de Verordening ruimte op 13 juli 2017 en - deze aanvraag voldoet aan de artikelen 4.10, 6.3 en 7.3 van de Verordening ruimte en - het gaat om een veehouderij met een bouwperceel (na uitbreiding) van maximaal 1,5 hectare.

In gevallen die aan al deze eisen voldoen, moet de stalderingseis buiten toepassing worden gelaten, dus ook in het geval van [wederpartij]. Dat betekent dat het college van burgemeester en wethouders de aanvraag van [wederpartij] niet heeft mogen weigeren wegens strijd met artikel 26 van de Verordening ruimte, aldus de rechtbank.

5. Het college van gedeputeerde staten stelt een spoedeisend belang te hebben bij het treffen van een voorlopige voorziening, omdat de aangevallen uitspraak volgens hem tot gevolg heeft dat de bepalingen over staldering in alle gevallen als door de rechtbank omschreven buiten toepassing zullen worden gelaten. Daarbij heeft het naar voren gebracht dat het geen bezwaar heeft tegen het buiten toepassing laten van deze bepalingen in het concrete geval van [wederpartij]. Het verzoek strekt zich daarom niet uit tot schorsing van de uitgesproken vernietiging van de besluiten van 3 oktober 2017 en 28 februari 2018. Ter zitting heeft het college van gedeputeerde staten naar voren gebracht dat het evenmin schorsing van de op 5 juli 2018 verleende omgevingsvergunning eerste fase nastreeft.

De voorzieningenrechter overweegt dat de aangevallen uitspraak, voor zover die betrekking heeft op het buiten toepassing laten van de bepalingen over staldering, uitsluitend betrekking kan hebben op de aanvraag van [wederpartij], die heeft geleid tot de besluiten van 3 oktober 2017 en 28 februari 2018, waartegen het beroep was gericht. Het buiten toepassing laten van deze bepalingen kan zich niet uitstrekken tot gevallen die in beroep niet aan de orde waren. De uitspraak van de rechtbank heeft dan ook niet tot gevolg dat bestuursorganen de overweging over het buiten toepassing laten van deze bepalingen in andere gevallen in acht moeten nemen. De bewuste overweging, waarbij gevallen zijn omschreven waarin de bepalingen over stadering volgens de rechtbank buiten toepassing moeten blijven, leent zich dan ook niet voor schorsing door de voorzieningenrechter. Nu het college van gedeputeerde staten geen schorsing van de vernietiging van de besluiten van 3 oktober 2017 en 28 februari 2018 of schorsing van het besluit van 5 juli 2018 nastreeft, is de conclusie dat geen spoedeisend belang bestaat bij het schorsen van de aangevallen uitspraak.

6. Gelet hierop bestaat aanleiding het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening af te wijzen.

7. Het college van gedeputeerde staten dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.

Beslissing

De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I. wijst het verzoek af;

II. veroordeelt het college van gedeputeerde staten van Noord-Brabant tot vergoeding van bij [wederpartij] in verband met de behandeling van het verzoek opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 501,00 (zegge: vijfhonderdeen euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.

Aldus vastgesteld door mr. F.C.M.A. Michiels, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. J.N. Witsen, griffier.

w.g. Michiels w.g. Witsen
voorzieningenrechter griffier

Uitgesproken in het openbaar op 9 augustus 2018

727.