Uitspraak 201800454/1/A1


Volledige tekst

201800454/1/A1.
Datum uitspraak: 25 juli 2018

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

Amstelimmo B.V., gevestigd te Amsterdam,
appellante,

tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 6 december 2017 in zaak nr. 17/3073 in het geding tussen:

Amstelimmo

en

het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam.

Procesverloop

Bij besluit van 10 november 2016 heeft het college geweigerd omgevingsvergunning te verlenen voor het kappen van 2587 bomen ten behoeve van de inrichting van het terrein als haventerrein op de locatie Siciliëweg 6 te Amsterdam (hierna: het ADM-terrein).

Bij besluit van 6 april 2017 heeft het college het door Amstelimmo daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 6 december 2017 heeft de rechtbank het door Amstelimmo daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft Amstelimmo hoger beroep ingesteld.

Het college heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.

Stichting ADM Leeft en 81 bewoners van het ADM-terrein (hierna: Stichting ADM Leeft) en het college hebben nadere stukken ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 26 juni 2018, waar Amstelimmo, vertegenwoordigd door mr. F. Onrust en mr. A.J. Bakhuijsen, beiden advocaat te Amsterdam, en het college, vertegenwoordigd door mr. A. Klugkist, zijn verschenen. Voorts is ter zitting Stichting ADM Leeft, vertegenwoordigd door mr. drs. J. Rutteman, advocaat te Amsterdam, als partij gehoord.

Overwegingen

Inleiding

1. Amstelimmo is sinds 2 mei 1997 eigenaar van het ADM-terrein. Het ADM-terrein wordt sinds oktober 1997 gekraakt. De huidige groep bewoners bestaat uit ongeveer 200 personen die wonen en werken op het terrein.

De aanvraag om omgevingsvergunning voor het vellen van een houtopstand ziet op het kappen van 2587 bomen, verdeeld in drie secties. Het betreft de legalisatie van de reeds uitgevoerde kap van 33 bomen, de kap van 2468 bomen op het middenterrein en de kap van 86 bomen op het noordelijke deel van het ADM-terrein. Op het ADM-terrein zullen 880 bomen niet worden gekapt. Het college heeft de aanvraag om omgevingsvergunning voorgelegd aan de hoofdstedelijke bomenconsulent, die hieromtrent op 14 september 2014 heeft geadviseerd aan de hand van de weigeringsgronden zoals opgenomen in de Bomenverordening 2014 van de gemeente Amsterdam (hierna: de Bomenverordening).

Volgens Amstelimmo is de kap noodzakelijk om het ADM-terrein te kunnen ontwikkelen tot een terrein voor havengebonden activiteiten, hetgeen in overeenstemming is met het bestemmingsplan "Amerikahaven" (hierna: het bestemmingsplan).

Amstelimmo heeft op 22 mei 2015 huurovereenkomsten met [bedrijf] gesloten voor het gebruik van een loods op het Complex Westhaven en voor het gebruik van het ADM-water.

[bedrijf] heeft op 27 februari 2017 een omgevingsvergunning voor de oprichting van een inrichting op het ADM-terrein aangevraagd.

Het hoger beroep van Amstelimmo

2. Ter zitting heeft Amstelimmo de hoger beroepsgrond dat de rechtbank niet heeft onderkend dat het college, gelet op de toelichting bij de Boswet en de Wet natuurbescherming, niet bevoegd is om in dit geval een kapvergunning verplicht te stellen, ingetrokken.

3. Amstelimmo betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat het college in redelijkheid meer gewicht heeft kunnen toekennen aan de waarde van de bomen voor de leefbaarheid van de bewoners van het ADM-terrein dan aan het belang van Amstelimmo om het ADM-terrein bouwrijp en gereed voor uitgifte te maken.

Amstelimmo wijst erop dat [bedrijf] een omgevingsvergunning milieu heeft aangevraagd om op het ADM-terrein haar bedrijf te kunnen oprichten. In verband daarmee dient het ADM-terrein bouwrijp te worden gemaakt en het kappen van de bomen is daarvoor noodzakelijk. Voor Amstelimmo is van groot belang dat de voorbereidende werkzaamheden om het terrein te kunnen opleveren zo spoedig mogelijk kunnen plaatsvinden. Een deel van de kapwerkzaamheden kan volgens Amstelimmo worden verricht op onbewoonde delen van het ADM-terrein. Voor de volledige kap dient het ADM-terrein echter vrij te zijn van bewoners. Dat moment is volgens Amstelimmo nabij, nu het gerechtshof Amsterdam bij uitspraak van 25 juli 2017, ECLI:NL:GHAMS:2017:2979, heeft bepaald dat het ADM-terrein zes maanden na verlening van de omgevingsvergunning milieu aan [bedrijf] mag worden ontruimd.

Amstelimmo betoogt dat de rechtbank niet heeft onderkend dat het belang van de leefbaarheid van de bewoners van het ADM-terrein niet als weigeringsgrond aan het besluit van 6 april 2017 ten grondslag gelegd had mogen worden gelegd. Zowel het college als de bewoners van het ADM-terrein hebben erkend dat de woonsituatie ter plaatse eindig is. Het belang van de leefbaarheid kan volgens Amstelimmo niet worden ingeroepen ten aanzien van een terrein waarop volgens het bestemmingsplan niet mag worden gewoond.

Amstelimmo wijst er op dat een kapvergunning had kunnen worden verleend onder de voorwaarde dat zich op de te kappen delen van het ADM-terrein tijdens de kapwerkzaamheden geen bewoners mogen bevinden. Indien niet onmiddellijk na het ontruimen van het terrein met de kapwerkzaamheden kan worden gestart, loopt de ontwikkeling van het terrein nog meer vertraging op als gevolg waarvan Amstelimmo schade lijdt.

3.1. Artikel 2.2, eerste lid, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht luidt: "Voor zover ingevolge een bepaling in een provinciale of gemeentelijke verordening een vergunning of ontheffing is vereist om:

(…)

g. houtopstand te vellen of te doen vellen,

(…)

geldt een zodanige bepaling als een verbod om een project voor zover dat geheel of gedeeltelijk uit die activiteiten bestaat, uit te voeren zonder omgevingsvergunning."

Artikel 3 van de Bomenverordening 2014 van de gemeente Amsterdam (hierna: de Bomenverordening) luidt:

"1. Het is verboden zonder vergunning of jaarvergunning van het college een houtopstand te vellen of te doen vellen.

(…)."

Artikel 5 luidt:

"1. De vergunning of jaarvergunning kan worden geweigerd in verband met:

(…)

d) de waarde van de houtopstand voor de leefbaarheid.

(…)."

3.2. Bij brief van 15 juni 2018 heeft het college toegelicht dat inmiddels sprake is van nieuwe feiten en omstandigheden. De door [bedrijf] aangevraagde omgevingsvergunning heeft ter inzage gelegen en verwacht wordt dat deze op korte termijn zal worden verleend. Verder beschikt Amstelimmo als gevolg van de uitspraak van het gerechtshof Amsterdam van 25 juli 2017 over een civielrechtelijke titel om het ADM-terrein zes maanden nadat de omgevingsvergunning is verleend te ontruimen. Deze omstandigheden vormen volgens het college aanleiding de kapvergunning, na onderzoek naar flora en fauna, op korte termijn te verlenen onder de voorwaarde dat deze pas mag worden gebruikt als het terrein is ontruimd.

Ter zitting bij de Afdeling is voorts gebleken dat het college van gedeputeerde staten van Noord-Holland bij besluit van 25 juni 2018 aan [bedrijf] omgevingsvergunning heeft verleend voor het oprichten en in werking hebben van de aan de [locatie] te Amsterdam gelegen inrichting met een scheepswerf en de opslag van maritiem materieel.

3.3. De Afdeling volgt Amstelimmo niet in haar standpunt dat het belang van de leefbaarheid van de bewoners van het ADM-terrein niet kan worden ingeroepen, nu het terrein als onleefbaar dient te worden gekwalificeerd en wonen op grond van het bestemmingsplan ter plaatse niet is toegestaan. In dit verband is van belang dat uit de Bomenverordening niet kan worden afgeleid dat in het kader van de afweging of de vergunning dient te worden geweigerd, uitsluitend de planologische situatie moet worden betrokken en niet ook de feitelijke situatie. De rechtbank heeft in dit verband terecht van belang geacht dat tussen partijen niet in geschil is dat het ADM-terrein feitelijk wordt bewoond en dat de bomen van belang zijn voor de leefbaarheid van de bewoners van het terrein. Het college heeft gelet hierop de belangen van de bewoners terecht bij de beoordeling van de aanvraag voor de kapvergunning betrokken.

Naar het oordeel van de Afdeling heeft de rechtbank echter ten onrechte niet onderkend dat het college bij het vaststellen van het besluit van 6 april 2017 onvoldoende gewicht heeft toegekend aan de belangen van Amstelimmo bij het zo spoedig mogelijk bouwrijp en opleverklaar kunnen maken van het ADM-terrein na ontruiming daarvan. In dit verband acht de Afdeling van belang dat het college zich thans op het standpunt stelt dat, na onderzoek betreffende flora en fauna, kapvergunning kan worden verleend onder de voorwaarde dat deze pas mag worden gebruikt als het terrein is ontruimd. De rechtbank heeft naar het oordeel van de Afdeling ten onrechte niet onderkend dat niet valt in te zien dat het college niet reeds ten tijde van het besluit van 6 april 2017 een kapvergunning heeft kunnen verlenen onder deze voorwaarde, temeer nu [bedrijf] op dat moment reeds een aanvraag voor een omgevingsvergunning voor de oprichting van een inrichting op het ADM-terrein had aangevraagd.

Het betoog slaagt.

4. Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling, gelet op hetgeen hiervoor onder 3.3. is overwogen, het beroep van Amstelimmo tegen het besluit van 6 april 2017 alsnog gegrond verklaren en dat besluit vernietigen. Het college dient opnieuw op het bezwaar van Amstelimmo te beslissen met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen. Daartoe zal de Afdeling een termijn stellen. Met het oog op een efficiënte afdoening van het geschil, ziet de Afdeling aanleiding om met toepassing van artikel 8:113, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht te bepalen dat tegen het nieuw te nemen besluit op bezwaar slechts bij haar beroep kan worden ingesteld.

5. Het college dient op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I. verklaart het hoger beroep gegrond;

II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 6 december 2017 in zaak nr. 17/3073;

III. verklaart het bij de rechtbank ingestelde beroep gegrond;

IV. vernietigt het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam van 6 april 2017, kenmerk BZ.1.16.0907.001;

V. draagt het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam op om binnen 6 weken na de verzending van deze uitspraak met inachtneming van hetgeen daarin is overwogen een nieuw besluit te nemen en dit bekend te maken;

VI. bepaalt dat tegen het door het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam te nemen nieuwe besluit slechts bij de Afdeling beroep kan worden ingesteld;

VII. veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam tot vergoeding van bij Amstelimmo B.V. in verband met de behandeling van het beroep en het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 2.004,00 (zegge: tweeduizendvier euro), toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;

VIII. gelast dat het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam aan Amstelimmo B.V. het door haar betaalde griffierecht ten bedrage van € 841,00 (zegge: achthonderdeenenveertig euro) voor de behandeling van het beroep en het hoger beroep vergoedt.

Aldus vastgesteld door mr. H. Troostwijk, voorzitter, en mr. J.E.M. Polak en mr. G.M.H. Hoogvliet, leden, in tegenwoordigheid van mr. L.M. Melenhorst, griffier.

w.g. Troostwijk w.g. Melenhorst
voorzitter griffier

Uitgesproken in het openbaar op 25 juli 2018

490.