Uitspraak 201705852/1/R6


Volledige tekst

201705852/1/R6.
Datum uitspraak: 25 juli 2018

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

1. [appellant sub 1], wonend te Boekel,
2. [appellant sub 2], wonend te Boekel,
3. [appellant sub 5A] en [appellante sub 3B] (hierna tezamen en in enkelvoud: [appellant sub 5]), wonend te Boekel,
4. [appellant sub 4A] en [appellante sub 4B], wonend te Boekel (hierna tezamen en in enkelvoud: [appellant sub 4]),
5. [appellant sub 5A] en [appellante sub 5B] (hierna tezamen en in enkelvoud: [appellant sub 5]), wonend te Boekel,
6. [appellante sub 6], gevestigd te Boekel, en anderen,
7. [appellant sub 7], wonend te Boekel,
8. [appellant sub 8], wonend te Boekel,
9. [appellante sub 9], gevestigd te Boekel,

en

de raad van de gemeente Boekel,
verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 1 juni 2017 heeft de raad het bestemmingsplan "N605-Randweg Boekel" vastgesteld.

Tegen dit besluit hebben appellanten beroep ingesteld.

De raad heeft een verweerschrift ingediend.

Een aantal partijen heeft nadere stukken ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 30 mei 2018, waar een aantal partijen is verschenen of zich heeft doen vertegenwoordigen. Ook de raad heeft zich doen vertegenwoordigen.

Overwegingen

Inleiding en toetsingskader

1. Het plan voorziet in de aanleg van een randweg ten westen van de bebouwde kom van Boekel. Deze randweg sluit ten noorden en ten zuiden van de kern Boekel aan op de bestaande N605. Ook de gronden waarop de verbinding tussen de wegen Leurke en Mutshoek wordt aangelegd en de ontsluiting van het bedrijventerrein De Vlonder maken deel uit van het plangebied.

2. Een deel van de appellanten vreest dat de aanleg van de randweg leidt tot een aantasting van hun woonomgeving in de vorm van onder meer geluidsoverlast, verslechterde luchtkwaliteit, sluipverkeer en verkeersgevaarlijke situaties. Andere appellanten vrezen dat de aanleg van de randweg een aantasting van hun bedrijfsvoering met zich brengt in de vorm van verlies van landbouwareaal, doorsnijding van hun gronden en problemen met de bereikbaarheid van hun bedrijven.

2.1. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan moet de raad bestemmingen aanwijzen en regels geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De raad heeft daarbij beleidsruimte en moet de betrokken belangen afwegen. De Afdeling beoordeelt aan de hand van de beroepsgronden of het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan in overeenstemming is met het recht. De Afdeling stelt niet zelf vast of het plan in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening, maar beoordeelt aan de hand van die gronden of de raad zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening.

Nut en noodzaak van en alternatieven voor de aanleg van een randweg

3. [appellante sub 6] en anderen, [appellant sub 7], [appellant sub 8] en [appellante sub 9] betogen dat niet door middel van onderzoek is aangetoond dat er een noodzaak bestaat tot aanleg van een randweg. Met name is in hun ogen ongemotiveerd gebleven waarom niet kon worden volstaan met een verbetering van de bestaande wegen. Dat zou weliswaar ten koste gaan van woningen en parkeerplaatsen, maar door de huidige keuzes gaat op grote schaal agrarisch gebied verloren. Uit het uit 2009 daterende milieueffectrapport "Tracéstudie Randweg Boekel" (hierna: het MER) blijkt, zo stellen [appellante sub 6] en anderen, [appellant sub 7], [appellant sub 8] en [appellante sub 9], dat het mogelijk is de bestaande weg door het centrum af te waarderen door deze aan te wijzen als zogenoemde 30 km/h-zone. Deze optie is ten onrechte niet onderzocht. [appellante sub 6] en anderen, [appellant sub 7], [appellant sub 8] en [appellante sub 9] betogen in dit verband verder dat ten onrechte cijfers die betrekking hadden op 2004 zijn gebruikt ten behoeve van het onderzoek dat aan het bestreden besluit ten grondslag is gelegd. Hierdoor zijn de effecten van een aantal beslissingen en maatregelen die na dat jaar zijn genomen buiten beschouwing gebleven. Het gaat daarbij om het niet verbreden van de Zeelandsedijk, het niet doorgaan van de rondweg Erp en de aanpassing van de N279. Wat betreft de rondweg Erp hebben [appellante sub 6] en anderen, [appellant sub 7], [appellant sub 8] en [appellante sub 9] betoogd dat naar aanleiding van nader onderzoek is besloten het woonklimaat in de kern Erp te verbeteren door het opwaarderen en verbeteren van de weg door de kern Erp in plaats van de aanleg van een randweg.

Verder betogen [appellante sub 6] en anderen, [appellant sub 7], [appellant sub 8] en [appellante sub 9] dat bij het aan het plan ten grondslag liggende onderzoek geen rekening is gehouden met de omstandigheid dat landbouwverkeer met een maximumsnelheid van 25 km/h gebruik zal maken van de randweg. Hierdoor zal het voordeel van de randweg deels teniet worden gedaan en zullen automobilisten blijven kiezen voor de route door de kern Boekel. [appellant sub 1] betoogt in dit verband dat nader gedragsonderzoek had moeten plaatsvinden naar de vraag of verkeer in de toekomst via de randweg zal omrijden.

3.1. De raad heeft uiteengezet dat is bezien in hoeverre met minder ingrijpende maatregelen de door hem beoogde beperking van de bestaande en steeds toenemende overlast in de kern zou kunnen worden bereikt. Om een zo volledig en actueel mogelijk inzicht te verkrijgen in de effecten en nut en noodzaak van alle mogelijkheden zijn milieuthema’s na het maken van het MER aanvullend onderzocht. Daarbij zijn de volgende rapporten uitgebracht: het rapport "Verkeersonderzoek Boekel Actuele stand van zaken verkeer definitief" door onderzoeksbureau Goudappel Coffeng op 3 juni 2013 (hierna: het verkeersonderzoek Goudappel Coffeng), het rapport "Nut en noodzaak randweg Boekel" (hierna: het rapport Megaborn) door onderzoeksbureau Megaborn op 18 december 2009 "Actuele stand van zaken verkeer", het rapport "Verkeerssituatie kern Boekel, effect van ‘kleine’ maatregelen" door onderzoeksbureau Kragten op 20 mei 2014 (hierna: het rapport Kragten) en het rapport "Regionale visie N605, een verkeerskundige blik op lange termijn" door Goudappel Coffeng op 12 december 2014 (hierna: het rapport Goudappel Coffeng). Daarna is op 22 april 2016 een Addendum MER opgesteld (hierna: het Addendum). Hieruit is de conclusie getrokken dat de aanleg van een randweg de enige duurzame oplossing voor de bestaande capaciteitsproblemen op de N605 in het centrum van Boekel biedt. Het maken van fietsstroken in de kern Boekel biedt geen oplossing voor het vrachtverkeer door de kern, en leidt niet tot het verbeteren van de verkeersveiligheid en de oversteekbaarheid in de kern. Om een duurzame oplossing te bieden voor de bestaande problemen is daarom gekozen voor de aanleg van een randweg. Voorts is, aldus de raad, bij evengenoemde onderzoeken gebruik gemaakt van een geactualiseerd verkeersmodel voor de regio waarin de gegevens van nieuwe verkeerstellingen zijn opgenomen. Ook is bij het verkeersmodel en de aan de hand daarvan uitgevoerde berekeningen rekening gehouden met de gevolgen van de aanwezigheid van landbouwverkeer op de randweg en met alle, door [appellante sub 6] en anderen, [appellant sub 7], [appellant sub 8] en [appellante sub 9] genoemde ontwikkelingen in de omgeving.

3.2. De Afdeling overweegt dat uit de aan het plan ten grondslag gelegde onderzoeken duidelijk naar voren komt dat, hoewel geen sprake is van overschrijding van milieugrenswaarden, in de kern van Boekel thans sprake is van een uit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening minder wenselijke situatie, met name op het gebied van geluidsoverlast. Gelet hierop ziet de Afdeling geen grond voor het oordeel dat de raad niet in redelijkheid heeft kunnen oordelen dat een oplossing voor de in die kern bestaande, met het aanwezige verkeer samenhangende, problemen noodzakelijk was.

Verder is van belang dat in het door de Commissie voor de milieueffectrapportage op 18 november 2009 uitgebrachte toetsingsadvies is gesteld dat de essentiële informatie voor de besluitvorming in het MER aanwezig was. De Commissie vroeg echter aandacht in de verdere besluitvorming voor maatregelen zonder aanleg van een randweg met minder gevolgen voor het buitengebied. Naar aanleiding hiervan zijn onder meer het rapport Kragten en het rapport Goudappel Coffeng uitgebracht. In het rapport Kragten zijn de effecten van vijf varianten van kleinschaliger maatregelen beschreven, waaronder het ontmoedigen van vrachtverkeer, het instellen van een zone waar ten hoogste 30 km/h mag worden gereden, het verbeteren van fietsvoorzieningen en het afsluiten van de kern voor doorgaand verkeer. De in het rapport Kragten getrokken conclusie luidt dat de onderzochte maatregelen en een combinatie daarvan niet leiden tot een structurele verbetering in de kern van Boekel. De maatregel om een zone in te stellen waar maximaal 30 km/h mag worden gereden heeft onvoldoende oplossend vermogen omdat de hoeveelheid verkeer ruimschoots te hoog blijft voor een dergelijke zone. De enige maatregel die ervoor zorgt dat de functie en inrichting van de weg in overeenstemming is met het gebruik, is het instellen van fietsstroken. De ruimtelijke en maatschappelijke impact in de vorm van grondverwerving, amoveren van woningen en het opheffen van parkeerplaatsen werden echter van dien aard geacht dat geadviseerd werd deze maatregel niet uit te voeren.

In hetgeen [appellante sub 6] en anderen, [appellant sub 7], [appellant sub 8] en [appellante sub 9] hebben gesteld ziet de Afdeling geen grond voor het oordeel dat het ter zake uitgevoerde onderzoek onzorgvuldig dan wel anderszins ondeugdelijk is geweest. Niet aannemelijk is geworden dat in de rapporten Kragten en Goudappel Coffeng niet is uitgegaan van de actuele ontwikkelingen in de omgeving van het plangebied. Ook is in het verkeersonderzoek Goudappel Coffeng aangegeven dat gebruik is gemaakt van het meest actuele verkeersmodel dat beschikbaar is voor deze regio en zijn de gegevens van metingen uit 2013 weergegeven. Evenmin ziet de Afdeling aanleiding om te twijfelen aan de stelling van de raad dat in het gebruikte verkeersmodel de aanwezigheid van landbouwverkeer op de randweg is meegenomen en dat in dat model de gevolgen van de aanwezigheid van landbouwvoertuigen op het gedrag van automobilisten zijn meegenomen. In verband hiermee ziet de Afdeling geen reden voor het oordeel dat nader onderzoek naar de gevolgen op het verkeersgedrag geboden was.

3.3. De Afdeling overweegt verder dat de raad bij de keuze van een bestemming een afweging dient te maken van alle belangen die betrokken zijn bij de vaststelling van het plan. Daarbij heeft de raad beleidsruimte. De voor- en nadelen van alternatieven dienen in die afweging te worden meegenomen.

Anders dan door [appellante sub 6] en anderen, [appellant sub 7], [appellant sub 8] en [appellante sub 9] is gesteld, is de mogelijkheid van het instellen van een zone waar maximaal 30 km/h mag worden gereden door de raad onderzocht en afgewogen en zijn ook andere mogelijkheden om de kern van Boekel te ontlasten afgewogen.

In hetgeen is aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid bij de in het rapport Kragten getrokken conclusie - dat kleinschaliger maatregelen of een combinatie daarvan niet leiden tot een structurele verbetering dan wel een te grote ruimtelijke en maatschappelijke impact hebben - heeft mogen aansluiten. Over het argument van [appellante sub 6] en anderen, [appellant sub 7], [appellant sub 8] en [appellante sub 9] dat ook de in het plan vastgelegde keuze voor een randweg grote gevolgen heeft voor het buitengebied overweegt de Afdeling dat, hoewel deze gevolgen voor het buitengebied niet mogen worden onderschat, de raad deze gevolgen onder ogen heeft gezien en deze heeft afgewogen tegen de gevolgen van andere mogelijke oplossingen om de hinder in de kern van Boekel terug te dringen. De raad heeft voorts bij zijn afweging in aanmerking mogen nemen dat de andere mogelijke oplossingen geen einde maken aan alle verkeersproblemen in de kern Boekel. Dat de raad bij zijn afweging de doorslag heeft laten geven aan zijn wens om een duurzame oplossing voor de problemen in de kern tot stand te brengen is naar het oordeel van Afdeling niet onredelijk. Voor zover [appellante sub 6] en anderen, [appellant sub 7], [appellant sub 8] en [appellante sub 9] in dit verband nog hebben gesteld dat onderzoek over de situatie bij de kern Erp een onderbouwing heeft opgeleverd voor een keuze voor verbetering van de weg door Erp overweegt de Afdeling dat in dit geval het uitgevoerde onderzoek grondslag heeft gegeven voor een andere keuze.

Het betoog faalt.

4. [appellant sub 1] betoogt dat onvoldoende is onderzocht of het mogelijk is de verkeersstromen in de regio zodanig te verleggen dat het gedeelte van de N605 dat door de kern van Boekel loopt wordt ontlast en de randweg daardoor overbodig wordt.

4.1. De Afdeling overweegt dat blijkens het rapport Megaborn de regionale structuur rondom Boekel bestaat uit de A50 als zogenoemde stroomweg en de wegen N279, N272, N277 en N264 als gebiedsontsluitende wegen. Deze gebiedsontsluitende wegen vormen een ruitvormige structuur rond Boekel. Deze ruit is groter dan gemiddeld in Nederland en de grootte daarvan is in strijd met het in "Duurzaam veilig" gehanteerde principe dat verkeer zo snel mogelijk vanaf de verblijfsgebieden naar de hoofdstructuur moet worden geleid. Om de maaswijdte te verkleinen en met name het zuidelijke deel van de kern Boekel afdoende te ontsluiten is de N605 in het Provinciaal Verkeer- en Vervoerplan aangewezen als gebiedsontsluitende weg. In het rapport wordt verder geconcludeerd dat vergroting van de ruit rond Boekel leidt tot sluipverkeer en dat de gebiedsontsluitende wegen die onderdeel uitmaken van de ruit in onvoldoende mate in een goede bereikbaarheid van Boekel voor onder andere de hulpdiensten voorzien. Gelet hierop heeft de raad in redelijkheid kunnen aannemen dat de noodzaak om de N605 als gebiedsontsluitende weg te handhaven voldoende onderbouwd is en dat het verleggen van de verkeersstromen in de regio geen oplossing biedt voor de in de kern van Boekel bestaande problemen.

Keuze voor het bij het plan vastgelegde tracé

5. [appellante sub 6] en anderen, [appellant sub 7], [appellant sub 8] en [appellante sub 9] betogen dat de raad ten onrechte heeft gekozen voor een combinatie van de in het MER besproken alternatieven 2A en 2B. De commissie MER sprak een voorkeur uit voor alternatief 2A, welk alternatief met geringe maatregelen aangepast kon worden aan de door de commissie genoemde nadelen, namelijk doorsnijding van het buurtschap Zandhoek/Kiesbeemd en de daarbij gelegen beplanting van een oud bosperceel. Alternatief 2B scoort op de meeste onderdelen als de slechtste variant. De aanleg van de weg volgens alternatief 2B doorsnijdt een gedeelte van de zogenoemde wijstgronden en een weidevogelgebied en de heeft de grootste impact op de bestaande waterlopen in het gebied. Ook scoort alternatief 2A beter op het gebied van verkeer en vervoer. Er wordt meer verkeer over dat tracé verwacht, hetgeen betekent dat er een grotere afname van verkeer van en naar de kern Boekel zal ontstaan. De enige reden om te kiezen voor alternatief 2B is gelegen in de omstandigheid dat de kosten van deze variant € 100.000,- lager uitvallen dan de kosten die gemoeid zijn met alternatief 2A. [appellant sub 5] heeft in dit verband nog betoogd dat alternatief 2A veel beter uitpakt voor fietsers.

5.1. De raad heeft uiteengezet dat in het op 18 november 2009 door de Commissie voor de m.e.r. uitgebrachte advies werd aangegeven dat een beperkte tracé-aanpassing of een combinatie van de in het MER beoordeelde alternatieven 2A of 2B een optimalisatie zou kunnen zijn, waarvan de milieueffecten niet nader behoefden te worden onderzocht, omdat zij uit de effectenbeschrijving van de alternatieven 2A en 2B afgeleid kunnen worden. Vervolgens is door de raad op 16 juli 2009 het milieueffectrapport vastgesteld, waarbij - hoewel alternatief 1 niet als een reëel alternatief werd gezien - nog geen voorkeur voor een tracé werd uitgesproken. Vervolgens is op 25 februari 2010 besloten een combinatie van de alternatieven 2A en 2B als voorkeursalternatief te benoemen en hiervoor nog een aantal varianten uit te werken. Een en ander heeft geleid tot de vaststelling van het uiteindelijke tracé in de raadsvergadering van 14 oktober 2010. Met de keuze voor dit tracé is, zo stelt de raad, tegemoetgekomen aan de kritiek van de Commissie voor de m.e.r. Het waardevolle groen in de Zandhoek wordt behouden en doorsnijding van karakteristieke groenplekken en de laanstructuur aan de Erpseweg wordt voorkomen. De combinatie van de alternatieven 2A en 2B is beter inpasbaar ten opzichte van de buurtschappen en leidt niet tot aantasting van monumenten of beeldbepalende bebouwing. Ook de invloed op de woonkwaliteit is beter. Dit tracé is uiteindelijk planologisch vastgelegd in het bestreden besluit. Om de milieugevolgen te actualiseren is daarbij een addendum MER opgesteld waarbij alle milieurelevante wijzigingen zijn verwerkt.

5.2. In het MER is alternatief 2A als meest milieuvriendelijke variant aangeduid. De commissie voor de m.e.r. achtte deze keuze voor discussie vatbaar. Als belangrijk bezwaar tegen alternatief 2A noemde de commissie de doorsnijding van het buurtschap Zandhoek en de daarbij gelegen beplanting van onder meer een oud bosperceel. De commissie adviseerde om bij de besluitvorming over het voorkeurstracé de mogelijkheden van een tracéoptimalisatie of combinatie tracé 2A/2B te overwegen, waarvoor de bouwstenen al in het MER waren beschreven.

Voor zover het betoog van [appellante sub 6] en anderen, [appellant sub 7], [appellant sub 8] en [appellante sub 9] er toe strekt dat de raad had moeten kiezen voor alternatief 2A overweegt de Afdeling dat de commissie voor de m.e.r. heeft gewezen op de nadelen van dit alternatief en dat de raad naar aanleiding van dit advies heeft bezien hoe aan deze nadelen tegemoet kon worden gekomen door een combinatie van de alternatieven 2A en 2B. Daarbij heeft de raad naar aanleiding van het uitgevoerde onderzoek geconcludeerd dat het thans vastgelegde tracé ten aanzien van het gebruik van de randweg, de verkeersintensiteiten op de wegen in Boekel en de invloed op vrachtverkeer vergelijkbaar is met alternatief 2A. Voorts is in het thans vastgelegde tracé een rotonde naar het bedrijventerrein de Vlonder opgenomen en zijn door het aanleggen van een parallelweg tussen de Erpseweg en het Goor en de verbindingen van de rotonde met Lange Raam en Koesmacht met name in het noordelijk deel de omrijafstanden meer beperkt. In hetgeen [appellante sub 6] en anderen, [appellant sub 7], [appellant sub 8] en [appellante sub 9] hebben gesteld ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad bij de afweging van de verschillende mogelijke tracés een onvoldoende gemotiveerde keuze heeft gemaakt of de af te wegen belangen onvoldoende onder ogen heeft gezien. Evenmin is de Afdeling aannemelijk geworden dat uitsluitend de kostenberekening van de verschillende varianten de doorslag heeft gegeven.

De betogen falen.

Nieuwe verkeerssituatie

Objectiviteit uitgevoerde onderzoek

6. [appellante sub 6] en anderen, [appellant sub 7], [appellant sub 8] en [appellante sub 9] betogen dat de aanleg van de bij het plan voorziene weg een verkeersgevaarlijke situatie in het leven roept, zowel op de randweg als in de directe omgeving daarvan. In dit kader betogen zij in de eerste plaats dat aan de vaststelling van het plan geen objectief onderzoek ten grondslag ligt. In dit verband wijzen zij er op dat bij de totstandkoming van het plan een verkeersaudit is uitgevoerd door onderzoeksbureau Kragten, welk bureau ook de toelichting op het bestemmingsplan heeft opgesteld. Naar hun mening had de verkeersaudit door een onafhankelijke deskundige moeten gebeuren.

6.1. Door de raad is aangegeven dat de verkeersaudit is uitgevoerd ten opzichte van het ontwerp dat in 2011 door onderzoeksbureau Megaborn was uitgewerkt. Deze - onverplicht uitgevoerde - audit had ten doel vroegtijdig veiligheidsproblemen in het ontwerp te ontdekken, zodat zo nodig de nodige aanpassingen konden worden gedaan. De audit is uitgevoerd door twee gecertificeerde auditeurs van Kragten die niet bij de totstandkoming van het ontwerp van Megaborn betrokken waren geweest.

Gelet hierop bestaat geen grond voor het oordeel dat de raad had moeten oordelen dat de totstandkoming van het plan in dit opzicht aan het plan geen objectief onderzoek ten grondslag ligt.

De betogen falen.

Toepassing CROW-richtlijnen algemeen

7. [appellante sub 6] en anderen, [appellant sub 7], [appellant sub 8] en [appellante sub 9] betogen verder dat het ontwerp voor de randweg niet voldoet aan de basiseisen die het nationale kennisplatform voor infrastructuur, verkeer, vervoer en openbare ruimte (hierna: CROW) in zijn richtlijnen stelt binnen het concept "Duurzaam Veilig". Ter onderbouwing van hun betoog hebben zij de door onderzoeksbureau Juust op 23 augustus 2017 onderscheidenlijk 7 mei 2018 in hun opdracht uitgebrachte rapporten "Verkeerskundige toets Randweg Boekel" en "Verkeerskundige toets-fase 2" (hierna: de rapporten Juust) ingebracht. In deze rapporten wordt gesteld dat bij het ontwerp gebruik is gemaakt van een inrichtingstype dat geldt voor bestaande situaties die niet volgens het ideale profiel kunnen worden ingericht in plaats van het voor de aanleg van nieuwe wegen geldende ideale profiel. Verder betogen [appellante sub 6] en anderen, [appellant sub 7], [appellant sub 8] en [appellante sub 9] dat bij het ontwerp, in aansluiting bij het uit 2009 daterende MER, gebruik is gemaakt van verouderde publicaties van het CROW, namelijk de nummers 116 en 203 in plaats van de recentere publicatie met nummer 315.

7.1. De Afdeling overweegt in de eerste plaats dat de raad niet verplicht is de CROW-richtlijnen te hanteren. De raad stelt zich echter op het standpunt dat het ontwerp voor de bij het plan voorziene randweg is getoetst aan de CROW-richtlijnen. De Afdeling overweegt voorts dat, zoals de raad ook heeft gesteld, de CROW-richtlijnen niet dwingend voorschrijven dat bij het ontwerpen van een nieuwe weg gebruik moet worden gemaakt van het ideale inrichtingsprofiel. Wel wordt in deze normen uiteengezet dat zoveel mogelijk moet worden gestreefd naar een ideaal inrichtingsprofiel alsmede dat een ontwerp ten minste moet voldoen aan de minimale inrichtingseisen. In dit geval heeft de raad uiteengezet dat een wegontwerp volgens een ideaal inrichtingsprofiel tot gevolg zou hebben dat het plandeel met de bestemming "Verkeer" zou moeten worden uitgebreid en daarmee ook het plangebied zou moeten worden vergroot. Dit betekent dat nog veel meer grond zou moeten worden verworven, waarbij nog meer agrarische bedrijven geschaad zouden worden en hun schade een grotere omvang zou hebben dan nu al het geval is. Gegeven voorts de te verwachten, relatief beperkte, verkeerstroom op de aan te leggen randweg heeft de raad er niet voor gekozen een inrichting geheel volgens het ideale inrichtingsprofiel mogelijk te maken, maar daar wel zoveel mogelijk elementen van overgenomen. In hetgeen [appellante sub 6] en anderen, [appellant sub 7], [appellant sub 8] en [appellante sub 9] hebben aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding deze keuze onredelijk te achten.

Voor de aanname dat, anders dan de raad uitdrukkelijk heeft gesteld, bij de vaststelling van het plan niet is uitgegaan van de meest recente versie van de CROW-normen heeft de Afdeling in de uitgevoerde onderzoeken en het daaromtrent gestelde geen aanknopingspunten gevonden.

De betogen falen.

Verkeersveiligheid: scheiding van rijbanen en landbouwverkeer

8. [appellante sub 6] en anderen, [appellant sub 7], [appellant sub 8] en [appellante sub 9] betogen dat het thans vastgestelde plan voorziet in een weg die een verkeersgevaarlijke situatie in het leven roept, zowel op de randweg als in de directe omgeving daarvan. Zo wordt het landbouwverkeer niet afgescheiden van de randweg en ontbreekt een middenberm. Het is niet mogelijk deze maatregelen alsnog binnen het plangebied te treffen. Ook compenserende maatregelen zijn niet mogelijk nu verbreding van de rijbaan tot gevolg heeft dat fietsers niet meer kunnen oversteken en er geen ruimte is voor een fietstunnel.

[appellant sub 1] voert in dit verband nog aan dat het onverantwoord is dat in de toekomst landbouwverkeer gebruik zal mogen maken van de randweg, terwijl op die weg sprake zal zijn van een maximaal toegelaten snelheid van 80 km/h, zeker nu niet is vastgelegd dat er passeerstroken voor landbouwvoertuigen zullen worden aangelegd.

8.1. De Afdeling overweegt dat de raad in beginsel niet verplicht is de bij het ontwerp van een weg gemaakte keuzes die betrekking hebben op de inrichting van een weg en de aard van het gebruik daarvan vast te leggen in een bestemmingsplan. Dit betekent echter niet dat de raad een plan mag vaststellen dat in de weg staat aan een verkeersveilige situatie.

Vast staat dat het plan niet voorziet in de mogelijkheid om landbouwverkeer niet via de randweg te laten rijden. In de CROW-richtlijnen wordt de toelating van landbouwverkeer op een gebiedsontsluitende weg niet als een ideale situatie gezien, maar wordt de toelating van landbouwverkeer mogelijk geacht indien compenserende maatregelen worden getroffen. Bij het plan is voorzien in 6 m brede bermen naast de randweg. De planregels voorzien in de aanleg van passeerstroken voor landbouwverkeer in de berm. Niet valt in te zien dat de landbouwpasseerstroken niet in de berm kunnen en mogen worden aangelegd. Overigens heeft de raad uitdrukkelijk gesteld dat in het definitief ontwerp voor de randweg landbouwpasseerstroken zullen worden opgenomen.

Voorts stelt de Afdeling vast dat de bij het plan gemaakte keuze om het plandeel met de bestemming "Verkeer" niet zodanig te vergroten dat door middel van een berm gescheiden rijbanen mogelijk worden voldoet aan de minimale eisen voor een verkeersveilig ontwerp volgens de CROW-normen.

Gelet op het vorenstaande ziet de Afdeling in hetgeen [appellante sub 6] en anderen, [appellant sub 7], [appellant sub 8] en [appellante sub 9] en [appellant sub 1] hebben aangevoerd in zoverre geen aanleiding voor het oordeel dat het plan niet voorziet in een verkeersveilige situatie.

De betogen falen.

Verkeersveiligheid: rotondes en ontsluiting bedrijventerrein de Vlonder

9. In de door [appellante sub 6] en anderen, [appellant sub 7], [appellant sub 8] en [appellante sub 9] overgelegde rapporten Juust wordt volgens hen gesteld dat onder meer de rotonde Volkelseweg-Randweg-Molenstraat tot onveilige situaties leidt omdat niet duidelijk is hoe het verkeer wordt geregeld. Niet duidelijk is of (brom)fietsers voorrang krijgen. Evenmin is het niet verkeersveilig dat (brom)fietsverkeer bij bedrijventerrein De Vlonder niet gescheiden worden van vrachtverkeer.

9.1. De Afdeling stelt voorop dat de wijze waarop het verlenen van voorrang zal worden geregeld een - verkeerskundige - uitvoeringskwestie is die geen regeling hoeft te vinden in een bestemmingsplan.

Over de in het plan opgenomen ontsluiting van het bedrijventerrein de Vlonder heeft de raad betoogd dat deze aansluit bij de bestaande toeleidende infrastructuur zodat een logische aansluiting ontstaat. Het plan voorziet in passende voorzieningen in de vorm van brede fietsstroken. De voorziene wijze van ontsluiten is, zo stelt de raad, ruimschoots aanvaardbaar voor de aantallen motorvoertuigen die volgens de uitgevoerde berekeningen over deze ontsluiting zullen rijden, namelijk ongeveer 1600 motorvoertuigen per dag, waarvan 300 vrachtauto’s.

Gelet op de uiteenzetting van de raad ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan in dit opzicht voorziet in een verkeersveilige situatie.

De betogen falen.

Verkeersveiligheid en voorzieningen voor fietsers

10. [appellant sub 5] betoogt dat voor het tracégedeelte tussen de wegen Kiesbeemd en Erpseweg ten onrechte niet is gekozen voor een vrijliggend fietspad aan de zuidzijde van de aan te leggen randweg. In plaats daarvan is ervoor gekozen het fietsverkeer deels via een alternatieve route te laten verlopen met een fietsoversteek bij een rotonde, in een onoverzichtelijke bocht. Ook [appellant sub 5] acht de veiligheid voor fietsers onvoldoende gewaarborgd en wijst met name op de verkeersveiligheid voor fietsers bij de oversteek van de Erpseweg. [appellante sub 6] en anderen, [appellant sub 7], [appellant sub 8] en [appellante sub 9] betogen onder verwijzing naar de rapporten Juust dat bij de randweg (brom)fietsverkeer bij (brom)fietsoversteken in beide richtingen mogelijk is, hoewel dat niet gewenst is.

10.1. De raad heeft, gezien de bestaande verkeersintensiteiten, het niet nodig geacht in het plan te voorzien in voldoende ruimte binnnen de bestemming "Verkeer" om een vrijliggend fietspad langs de gehele randweg mogelijk te maken. Voor de gedeelten van de randweg waar niet is voorzien in een vrijliggend fietspad geldt dat daar een goed alternatief over bestaande structuren beschikbaar is met een maximaal 400 m langere route. Gezien het zeer beperkte aantal fietsers dat van de betreffende route gebruik maakt, rechtvaardigt dat niet de aanleg van een aparte structuur. Op de plaatsen waar een hogere verkeerintensiteit wordt verwacht en met name waar sprake is van fietsverkeer in twee richtingen voorziet het plan in een bredere middenberm met een zogenoemde chicane, zodat een oversteek niet in één keer gemaakt hoeft te worden, de snelheid van fietsers wordt afgeremd en fietsers een beter zicht hebben op tegemoetkomend verkeer. De oversteek van de Erpseweg zal door aanvullende maatregelen verkeersveiliger worden gemaakt.

Gelet op het door de raad gestelde ziet de Afdeling onvoldoende grond voor het oordeel dat de raad bij afweging van de betrokken belangen niet in redelijkheid heeft kunnen afzien van de aanleg van een vrijliggend fietspad langs de gehele randweg. Aannemelijk is dat het gaat om een voorziening ten behoeve van een beperkt aantal fietsers waartegenover een extra beslag staat op de aanliggende agrarische percelen bij aanleg van een vrijliggende fietsstructuur. De raad niet heeft in redelijkheid kunnen aannemen dat de wijze waarop in het plan is voorzien in voorzieningen voor fietsers onvoldoende verkeersveilig is. Met name is niet aannemelijk geworden dat de raad zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat fietsoversteken door middel van de verbrede middenberm voldoende verkeersveilig zijn. Voor zover wordt betoogd dat in het plan onvoldoende wordt voorzien in aanvullende maatregelen ter ondersteuning van veilige oversteken dan wel de feitelijke uitvoering van de oversteken wordt bestreden, overweegt de Afdeling dat dat kwesties van uitvoering zijn die bij de beoordeling van het plan niet aan de orde kunnen komen. Voor zover nog betoogd is dat fietsers ook tegen de aangewezen rijrichting zullen oversteken overweegt de Afdeling dat de raad heeft uiteengezet dat bij het ontwerpen van de oversteken aangesloten is bij de toeleidende wegen, zodat niet de verwachting bestaat dat daar sprake van zal zijn. Bovendien betreft dat een kwestie van handhaving die bij de beoordeling van het plan niet aan de orde kan komen.

De betogen falen.

11. [appellant sub 5] en [appellant sub 4] voeren aan dat bij het plan ten onrechte niet is voorzien in een fietsoversteek in de vorm van een fietstunnel of -brug onder of over de randweg in de omgeving van hun woningen. Door het ontbreken hiervan worden bewoners van percelen aan de wegen Beemd en De Aa afgesneden van de kern van Boekel. Ter onderbouwing van hun standpunt hebben zij het door onderzoeksbureau Met Graumans Mobiliteitsadvies op 29 september 2017 uitgebrachte onderzoeksrapport "Rondweg Boekel: barrièrewerking en sluipverkeer" (hierna: het rapport Graumans) ingediend. In dat rapport wordt aangegeven dat in de bij het plan voorziene aanleg van de randweg een oversteekmogelijkheid over een afstand van 2.200 m ontbreekt, terwijl in de CROW-normen wordt uitgegaan van een oversteek per 1.000 m. Anders dan de raad heeft betoogd is geen sprake van een gering aantal fietsers dat van een dergelijke oversteekmogelijkheid gebruik zou maken, zo stellen [appellant sub 5] en [appellant sub 4]. [appellant sub 5] betoogt in dit verband nog dat er 331 leerlingen uit Boekel in Gemert als leerling staan ingeschreven en dus van het betreffende traject gebruik maken. Ook [appellant sub 5] wijst op de isolatie van bewoners van woningen aan De Aa en Beemd. [appellant sub 8] betoogt dat uit een oogpunt van goede ruimtelijke ordening een fietstunnel had kunnen worden aangelegd.

11.1. De raad heeft zich onder verwijzing naar het nadere rapport Kragten op het standpunt gesteld dat het rapport Graumans met name constateert dat voor de bewoners van zes woningen door de aanleg van de randweg een grotere omrijroute voor fietsers zal gaan gelden. Verder is volgens het nadere rapport Kragten geen sprake van een route die door scholieren wordt gebruikt. Gelet hierop, alsmede op de door de raad ter zitting gegeven toelichting over de ligging van de scholen en de gebruikelijke routes voor scholieren heeft de raad in redelijkheid kunnen aannemen dat ter plaatse sprake is van zeer beperkt fietsverkeer. Gegeven verder de daarmee gemoeide kosten ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad bij afweging van de betrokken belangen in het kader van de goede ruimtelijke ordening had moeten voorzien in een aanleg van een fietstunnel onder de randweg.

De betogen falen.

Gevolgen voor omliggende wegen

12. [appellante sub 6] en anderen, [appellant sub 7], [appellant sub 8] en [appellante sub 9] voeren aan dat de raad ten onrechte geen aandacht heeft besteed aan de gevolgen van de aanleg van de bij het plan voorziene randweg voor de omliggende wegen. Ook heeft de raad er volgens [appellante sub 6] en anderen en [appellant sub 8] bij de vaststelling van het plan geen rekening mee gehouden dat de wegen Kiesbeemd en Leurke doodlopende wegen worden. Daardoor zullen de omliggende wegen nog meer verkeer moeten verwerken met alle gevolgen van dien. Anders dan de raad heeft gesteld zal er sprake zijn van een sterke toename van verkeersbewegingen op de omliggende wegen. Het door de raad in dit kader uitgevoerde onderzoek berust ook op onvoldoende zorgvuldig onderzoek. [appellante sub 6] en anderen en [appellant sub 8] voeren in dit verband aan dat voor de berekening van de huidige verkeerscijfers is volstaan met een éénmalige telling op een ochtend. Verder is de gestelde aanpak van de weg Mutshoek ten onrechte niet bij de vaststelling van het plan meegenomen.

Volgens [appellant sub 4], [appellant sub 5] en [appellant sub 5] is de veiligheid op de weg Mutshoek na de aanleg van de randweg onvoldoende gewaarborgd omdat deze weg te smal is voor het verkeer dat van deze weg gebruik maakt. De noodzaak tot wegaanpassing geldt niet alleen voor de weg Mutshoek en de verbindingsweg maar ook voor de omliggende wegen; ook die omliggende wegen hadden in het kader van de randweg moeten worden aangepakt. Verder had volgens [appellant sub 4], [appellant sub 5] en [appellant sub 5] de aan te leggen verbindingsweg tussen de wegen Mutshoek en Leurke breder moeten worden uitgevoerd, met name in verband met het landbouwverkeer dat van deze weg gebruik zal maken.

12.1. De raad betoogt dat het aan het bestreden besluit ten grondslag liggende verkeersonderzoek berust op het meest actuele verkeersmodel, waarbij gebruik is gemaakt van een groot aantal verkeerstellingen in een tiental meenten. De gevolgen van de aanleg van de randweg voor de omliggende wegen zijn bij dat onderzoek onderzocht en meegewogen en hebben geleid tot nadere maatregelen, waaronder het alsnog opnemen van asfaltverharding voor de verbindingsweg tussen de wegen Mutshoek en Leurke. Deze verbindingsweg zal een beperkte verkeersfunctie krijgen en is met name bedoeld om de omrijafstand voor landbouwverkeer te bekorten. Gezien deze beperkte functie bestaat geen aanleiding deze breder uit te voeren, aldus de raad.

12.2. De Afdeling volgt de raad in zijn betoog. In het aangevoerde ziet de Afdeling geen grond voor het oordeel dat het ter zake uitgevoerde onderzoek onzorgvuldig dan wel anderszins gebreken vertoont op grond waarvan de raad daarop niet heeft mogen afgaan. Niet aannemelijk is geworden dat geen rekening is gehouden met bepaalde effecten, zoals de afsluiting van de wegen Kiesbeemd en Leurke. Verder is de verbindingsweg tussen de wegen Mutshoek en Leurke in het plan opgenomen om een planologisch kader te scheppen voor de aanleg van deze weg. De overige te treffen maatregelen aan wegen in de omgeving van de randweg betreffen aanpassingen aan bestaande wegen. Gelet hierop heeft de raad zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat de te treffen maatregelen niet in het plan behoefden te worden genomen.

Voorts heeft de Afdeling geen aanknopingspunten gevonden voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft gesteld dat de verkeersfunctie van de in het plan voorziene verbindingsweg beperkt zal zijn en dat er daarom geen noodzaak bestaat deze breder uit te voeren.

13. [appellant sub 8] betoogt dat de afsluiting van de weg Leurke niet nodig is. Ter plaatse had in een rechte oversteek over de randweg kunnen worden voorzien, waardoor hij met onder meer zijn landbouwvoertuigen de randweg zou kunnen oversteken. Op andere plaatsen heeft de raad wel een oversteek van de randweg mogelijk geacht.

13.1. De raad betoogt dat de door [appellant sub 8] bedoelde oversteek wordt aangeduid als een koude wegoversteek, een oversteek waarbij verkeer een weg waar maximaal 80 km/h gereden mag worden gelijkvloers kan kruisen zonder die weg op of af te kunnen rijden. Dergelijke zogenoemde koude oversteken brengen, zo stelt de raad, grote risico’s met zich. Bij reconstructies wordt getracht bestaande koude oversteken te saneren en bij het ontwerpen van nieuwe wegen worden deze niet meer toegepast. Alleen bij de rotondes is voorzien in een oversteekmogelijkheid voor fietsers door middel van een verbrede berm. De Afdeling volgt de raad in zijn betoog. Gelet op de aan een dergelijke oversteek verbonden risico’s heeft de raad in redelijkheid bij de vaststelling van het plan kunnen afzien van het opnemen van een oversteek bij de weg Leurke.

Het betoog faalt.

14. [appellant sub 4] voert verder aan dat bij de vaststelling van het plan ten onrechte de keuze is gemaakt om ter hoogte van zijn perceel Het Goor 10 een aftakking van de randweg te maken naar Het Goor. Deze weg fungeert al jaren als sluiproute. Weliswaar is deze weg verderop afgesloten voor doorgaand verkeer, maar deze afsluiting wordt niet gehandhaafd.

14.1. De Afdeling overweegt dat het plan niet in de weg staat aan de door [appellant sub 4] gewenste afsluiting. Een afsluiting van een weg of het aanbrengen van een knip in een weg berusten op verkeersmaatregelen die geen onderdeel kunnen uitmaken van een bestemmingsplan. Deze betreffen een kwestie van de uitvoering van dat plan die in een procedure als de onderhavige niet aan de orde kan komen. De raad heeft overigens gesteld dat de thans bestaande spitsafsluiting van Het Goor zal worden omgezet in een definitieve afsluiting. De uitvoering daarvan zal worden meegenomen in het kader van het definitieve wegontwerp. Voor zover [appellant sub 4] vreest dat de te treffen verkeersmaatregel niet zal worden gehandhaafd is dat een handhavingskwestie die in een procedure als de onderhavige evenmin aan de orde kan komen.

Het betoog faalt.

Laanstructuur

15. [appellant sub 5] betoogt dat het aanleggen van de in de toelichting bij het plan genoemde laanstructuur vragen oproept met betrekking tot de verkeersveiligheid. Een en ander gaat ten koste van de veiligheid van wandelaars en fietsers. [appellante sub 6] en anderen, [appellant sub 7], [appellant sub 8] en [appellante sub 9] betogen dat de in de toelichting genoemde laanstructuur in het plan had moet worden vastgelegd op een manier waarbij verkeer landbouwvoertuigen kan passeren en dat geen schade ontstaat aan de gewassen op de agrarische percelen.

15.1. In de toelichting op het plan is aangegeven dat het herstel van laanstructuren onderdeel uitmaakt van de compenserende maatregelen die op grond van de in artikel 5, lid 5.4.3, van de planregels neergelegde voorwaardelijke verplichting moeten worden uitgevoerd. In bijlage 1 van het bij het plan behorende landschapsplan is een groot aantal wegen aangegeven waarlangs dat herstel kan plaatsvinden. De precieze locatie en wijze waarop het herstel zal plaatsvinden moet nog worden uitgewerkt. Over de invulling daarvan moet nog nader overleg plaatsvinden. Naar het oordeel van de Afdeling gaat het hier om een kwestie van uitvoering die bij de beoordeling van het plan niet aan de orde kan komen. Niet aannemelijk is geworden dat het herstel van de laanstructuren niet op zodanige wijze kon worden uitgevoerd dat voorkomen wordt dat een verkeersonveilige situatie ontstaat dan wel agrarische belangen onevenredig worden geschaad.

Het betoog faalt.

Provinciale verordening en landschappelijke compensatie

15.2. [appellante sub 6] en anderen, [appellant sub 7], [appellant sub 8] en [appellante sub 9] hebben ter zitting hun betoog dat het plan is vastgesteld in strijd met artikel 6.17 van de Verordening ruimte 2014 van de provincie Noord-Brabant (hierna: Verordening 2014) ingetrokken. Wel hebben zij hun betoog gehandhaafd dat de in artikel 5, lid 5.4.3, van de planregels vastgelegde voorwaardelijke verplichting om landschappelijke inpassingsmaatregelen te treffen onjuist is geformuleerd. In dit artikel is bepaald dat de voor "Verkeer" bestemde gronden uitsluitend mogen worden gebruikt voor het transport van goederen indien de realisatie van de landschappelijke inpassingsmaatregelen, zoals opgenomen in bijlage 1 bij de planregels, is verzekerd en de duurzame instandhouding ervan is geborgd.

Ter zitting heeft de raad zich nader op het standpunt gesteld dat deze bepaling onjuist is geformuleerd. Nu de raad zich in zoverre op een ander standpunt stelt dan hij in het bestreden besluit heeft gedaan en niet is gebleken dat gewijzigde omstandigheden hiertoe aanleiding hebben gegeven, moet worden geoordeeld dat het bestreden besluit voor zover dat ziet op de vaststelling van artikel 5, lid 5.4.3, van de planregels niet met de vereiste zorgvuldigheid is voorbereid.

Het betoog slaagt.

Waterhuishouding

16. [appellante sub 6] en anderen, [appellant sub 7], [appellant sub 8] en [appellante sub 9] betogen dat de raad onvoldoende aandacht heeft besteed aan de gevolgen die de aanleg van de randweg zal hebben voor de waterhuishouding in de omgeving van het plangebied. Verder betogen zij dat de aanleg van de randweg tot verdere verstening leidt. De in verband daarmee noodzakelijke aanleg van watergangen en zogenoemde zaksloten is ten onrechte niet door middel van een voorwaardelijke verplichting verzekerd, aldus [appellante sub 6] en anderen, [appellant sub 7] en [appellant sub 8]. In het plan is slechts vastgelegd dat dergelijke voorzieningen kunnen worden getroffen. Verder is de stand van het grondwater slechts éénmalig gepeild, waardoor geen juist beeld daarvan is verkregen. Het grondwaterpeil had over een langere periode moeten worden gemonitord. Bovendien had aandacht moeten worden besteed aan de gevolgen van klimaatverandering voor de waterhuishouding.

16.1. In de bij de toelichting opgenomen waterparagraaf is naar aanleiding van een door onderzoeksbureau Kragten op 18 december 2015 opgesteld en op 5 april 2016 aangevuld memo en het daarna gevoerde overleg met het waterschap aandacht besteed aan de gevolgen van het plan voor de waterhuishouding van het omliggende gebied. Daarbij is berekend wat de invloed van de aanleg van de voorziene weg is en welke extra voorzieningen moeten worden aangelegd ten gevolge van de in het plan opgenomen wegverhardingen. De raad heeft hieraan toegevoegd dat bij de berekening van de te verwerken regenval rekening is gehouden met buien die in de toekomst als gevolg van de klimaatverandering heftiger zullen zijn dan nu het geval is. Naast toepassing van zaksloten vindt de opvang van water in regenperiodes plaats in de 6 m brede berm van de aan te leggen weg, waardoor nieuwe waterbassins overbodig zijn. De definitieve technische uitwerking van de bereikbaarheid van de watervoorzieningen op omliggende percelen en de afwatering per perceel zal nog plaatsvinden. Daarbij zal gebruik gemaakt worden van de gegevens van een langdurige monitoring van de grondwaterstand, die nog steeds gaande is, aldus de raad. In dit verband heeft de raad er tevens op gewezen dat voor de aanleg van de weg nog een vergunning zal moeten worden verkregen van het waterschap, waarbij onder andere de ligging en de omvang van de zaksloten en dergelijke worden geregeld.

16.2. Niet aannemelijk is geworden dat de conclusies die de raad heeft getrokken uit de rapportage van Kragten en het overleg met het waterschap onjuist zijn. Evenmin is aannemelijk geworden dat, anders dan de raad heeft gesteld, bij de door Kragten uitgevoerde berekeningen geen rekening is gehouden met mogelijke klimaatveranderingen. Voor zover [appellante sub 6] en anderen, [appellant sub 7], [appellant sub 8] en [appellante sub 9] aanvoeren dat het plan de aanleg van de benodigde waterhuishoudkundige voorzieningen onvoldoende garandeert en er nog onzekerheden bestaan over een aantal aspecten daarvan overweegt de Afdeling als volgt. Vast staat dat de planregels niet verplichten tot de aanleg van de benodigde waterhuishoudkundige voorzieningen maar dat het plan de aanleg daarvan wel mogelijk maakt. Voorts staat vast dat nog detailoplossingen nodig zijn voor de waterhuishoudkundige voorzieningen, welke oplossingen deels afhankelijk zijn van peilingen van de grondwaterstand. Voor de aanleg van de randweg is een watervergunning nodig waarin een en ander, mede aan de hand van de uit te voeren monitoring, zal worden vastgelegd. Vanwege het grote belang dat is gediend met de aanleg van de waterhuishoudkundige voorzieningen bestaat bij de Afdeling geen twijfel dat deze watervergunning zal worden aangevraagd. Tegen een verleende watervergunning kunnen rechtsmiddelen worden aangewend. Gelet op het voorgaande is de Afdeling van oordeel dat de realisatie van de waterhuishoudkundige voorzieningen voldoende is gewaarborgd in het publiekrechtelijk spoor.

Onder deze omstandigheden acht de Afdeling de aanleg van de waterhuishoudkundige voorzieningen voldoende verzekerd.

De betogen falen.

16.3. [appellant sub 8] voert verder aan dat de bestaande watergang naast zijn perceel zal verdwijnen als gevolg van de bij het plan voorziene wegaanleg. Onduidelijk is of de nieuw aan te leggen watergang naast de weg voldoende capaciteit zal krijgen. [appellante sub 9] voert aan dat aanvankelijk sprake was van één waterberging in de nabijheid van zijn perceel, maar dat later is gekozen voor splitsing in tweeën. Niet is vastgelegd dat de totaalcapaciteit van de twee bergingen dezelfde is als van de aanvankelijk voorziene waterberging. Evenmin is, zo stelt [appellante sub 9], verzekerd dat de twee delen van de waterberging met elkaar verbonden zullen worden ten behoeve van piekopvang en dat de waterbergingen op een zodanige hoogte worden aangelegd dat het perceel van [appellante sub 9] niet zal vernatten.

16.4. Met betrekking tot de door [appellant sub 8] bedoelde watergang heeft de raad uiteengezet dat een groot deel van de door hem bedoelde watergang zal blijven bestaan, zodat voldoende bergingscapaciteit zal blijven bestaan. Het waterschap is ook akkoord met deze oplossing. Daarnaast stelt de raad dat inderdaad een klein deel van een bestaande vijver zal worden afgesplitst maar dat het totaaloppervlakte en de infiltratiecapaciteit ongewijzigd blijven. De twee watercompartimenten blijven verbonden en de bodemhoogte wijzigt niet.

Gelet hierop, alsmede gezien de omstandigheid dat nog een watervergunning benodigd is waarbij een en ander aan de orde zal komen, ziet de Afdeling geen grond voor het oordeel dat onvoldoende zeker is dat in de nabijheid van het perceel van [appellant sub 8] voldoende bergingscapaciteit zal blijven bestaan dan wel dat de door [appellante sub 9] gevreesde vernatting zich zal voordoen.

De betogen falen.

Beperking bedrijfsvoering en belangenafweging agrarische percelen

17. [appellante sub 6] en anderen, [appellant sub 7], [appellant sub 8] en [appellante sub 9] hebben gewezen op het grote economisch belang dat de in de gemeente gevestigde agrarische bedrijven vertegenwoordigen. Dat belang is bij de vaststelling van het plan onvoldoende in ogenschouw genomen.

17.1. Anders dan [appellante sub 6] en anderen, [appellant sub 7], [appellant sub 8] en [appellante sub 9] hebben betoogd is in de plantoelichting en de onderliggende onderzoeken uitvoerig aandacht besteed aan het belang van de agrarische sector voor Boekel. Daarbij zijn de gevolgen van het plan in de vorm van onder meer omrijschade en de doorsnijding van bedrijfspercelen voor de agrarische bedrijven in kaart gebracht. Ook is aangegeven welke maatregelen er worden getroffen om deze gevolgen zoveel mogelijk te beperken.

Het betoog faalt.

18. [appellant sub 8] betoogt dat de raad er in de belangenafweging geen rekening mee heeft gehouden dat met een geringe verlegging van het bij het plan voorziene tracé tegemoet zou kunnen worden gekomen aan hun belangen. Door een geringe verschuiving van het tracé zou het voor de weidegang van zijn bedrijf essentiële koeienpad verder van de aan te leggen randweg komen te liggen. Bij verwezenlijking van het thans voorziene tracé komt de randweg zo dicht op het koeienpad te lopen, dat de koeien daarvan geen gebruik meer durven maken, aldus [appellant sub 8].

18.1. De raad heeft uiteengezet dat het tracé ten opzichte van het ontwerptracé juist in zuidelijke richting is verschoven om een noordelijker gelegen huiskavel te ontzien. Daarbij is een zodanige ligging van de naastgelegen waterloop gekozen dat tussen het tracé en het koeienpad toch nog 15 m ligt. Op een dergelijke afstand kan het zijn dat een gewenningsperiode nodig is, maar zal op langere termijn geen sprake zijn van hinder voor het melkvee, aldus de raad. De raad heeft hiermee een voldoende gemotiveerde afweging en keuze gemaakt voor het verloop van het tracé ten noorden van her perceel van [appellant sub 8]. Niet aannemelijk is geworden dat de hierdoor voorziene afstand tot het door [appellant sub 8] bedoelde koeienpad op termijn op onoverkomelijke problemen zal stuiten.

Het betoog faalt.

19. [appellante sub 6] en anderen betogen verder dat de aanleg van de bij het plan voorziene randweg nagenoeg het einde betekent van hun aan de weg Neerbroek 20 gevestigde agrarisch bedrijf. De bedrijfsvoering wordt onmogelijk doordat hun huiskavel in twee delen wordt opgeknipt. De aankoop van het gehele bedrijf is echter nog immer niet verzekerd.

[appellante sub 9] betoogt dat hij onvoldoende gronden overhoudt om voor zijn bedrijf een weidegang mogelijk te houden.

[appellant sub 2] betoogt dat het bij het plan voorziene tracé ten koste gaat van een belangrijk onderdeel van zijn bedrijfskavel, waardoor zijn champignonkwekerij niet meer zal kunnen uitbreiden. Een iets noordelijker ligging van het tracé had dit voorkomen. Weliswaar is door de raad aangegeven dat er kavelruil zal kunnen plaatsvinden, maar er zijn nog geen concrete afspraken gemaakt. Hierdoor verkeert hij nog steeds in onzekerheid. [appellant sub 7] en [appellante sub 9] betogen in dit verband dat hun gronden worden ingeklemd door de randweg en moeilijk bereikbaar worden.

[appellant sub 8] voert aan dat de aanleg van de randweg een belemmering zal betekenen voor de bereikbaarheid van drainagesystemen en beregeningsputten.

[appellante sub 6] en anderen en [appellant sub 8] betogen in dit verband ten slotte dat over de aan te leggen randweg veetransporten zullen plaatsvinden. Nu hun bedrijven gericht zijn op weidegang bestaat het risico dat bij veetransporten dierziektes worden overgebracht naar hun koeien.

19.1. Aan het plan ligt een belangenafweging ten grondslag, waarbij de raad in het algemeen belang ter vermindering van overlast in de kern van Boekel de keuze heeft gemaakt een randweg rond Boekel aan te leggen. Voldoende aannemelijk is dat de raad bij de keuze van het tracé getracht heeft de gevolgen voor de betrokken grondeigenaren zoveel mogelijk te beperken. Daarbij is van belang dat een verschuiving van het tracé nadelig is voor andere grondeigenaren. De gevolgen van de realisering van de randweg voor de bedrijfsvoering op de verschillende agrarische percelen zijn voor betrokkenen zeker ingrijpend maar niet zodanig in verhouding tot de met de randweg gediende belangen dat de raad in redelijkheid niet tot de aanleg daarvan heeft kunnen besluiten. Daarbij neemt de Afdeling in aanmerking dat de raad heeft aangegeven dat zoveel mogelijk zal worden gestreefd naar kavelruil waardoor de verminderde gebruiksmogelijkheden teniet wordt gedaan en dat in de definitieve inrichting van de randweg aandacht zal worden besteed aan de bereikbaarheid van de agrarische percelen en watervoorzieningen. Voorts is door de raad gesteld dat, zo kavelruil onvoldoende uitkomst kan bieden, betrokkenen volledig schadeloos zullen worden gesteld, voor zover zij schade lijden door de negatieve gevolgen voor hun bedrijfsvoering. Over het beoog van [appellante sub 6] en anderen en [appellant sub 8] met betrekking tot het risico op het overbrengen van dierziekten op hun melkvee overweegt de Afdeling dat de raad onweersproken heeft gesteld dat geen onderzoek bekend is waaruit blijkt dat de aanleg van een weg leidt tot toename van dierziekten in het betrokken gebied.

De betogen falen.

Woon- en leefklimaat

De situatie rond het perceel [locatie]

19.2. [appellant sub 1], woonachtig op het perceel [locatie], betoogt dat de raad de gevolgen van de aanleg van de bij het plan voorziene randweg voor zijn woon- en leefklimaat onderschat. Zijn woning bevindt zich nabij de bij het plan voorziene zuidelijke rotonde met de weg Mutshoek. Hij vreest overlast tengevolge van weggeluid en verminderde luchtkwaliteit alsmede privacyverlies. Hij stelt daarbij dat ter plaatse van de gevel van zijn woning sprake zal zijn van een waarde die dichtbij de geldende geluidsgrenswaarde ligt. Verder is bij het ingestelde luchtkwaliteitsonderzoek volgens hem geen rekening gehouden met de gevolgen van de reconstructie van de op 6 m van zijn woning gelegen weg Mutshoek terwijl als gevolg van de aanleg van de randweg het aantal verkeersbewegingen op die weg met 50% zal toenemen. Bovendien is onzeker op welke afstand van de woning van [appellant sub 1] de weg Mutshoek uiteindelijk zal komen te liggen. In dit verband wijst hij er op dat het plan een afwijking van 10 % van alle maten toestaat. Een en ander klemt te meer daar [appellant sub 1] longpatiënt is en het maar de vraag is of hij na de aanleg van de randweg in zijn woning zal kunnen blijven wonen. Ook betekent de aanleg van de bij het plan voorziene randweg een onevenredige inbreuk op de privacy ter plaatse van zijn woning.

19.3. De raad heeft met betrekking tot het door [appellant sub 1] gestelde over de luchtkwaliteit nabij zijn woning uiteengezet dat het aan het plan ten grondslag liggende onderzoek is gemeten volgens de op grond van de Handreiking Meten en rekenen luchtkwaliteit en de Regeling beoordeling luchtkwaliteit 2007 voorgeschreven methode. De gemeten concentraties bedragen ongeveer de helft van de geldende grenswaarden voor luchtkwaliteit. Naar aanleiding van het door [appellant sub 1] gestelde is ook ter hoogte van zijn woning de luchtkwaliteit ten gevolge van de weg Mutshoek, samen met de andere wegen, alsnog berekend. Daarbij is gerekend met de verkeerstoename op de weg Mutshoek ten gevolge van de aanleg van de randweg. Ook hierbij zijn geen overschrijdingen van de wettelijke grenswaarden berekend. Ook de geluidsbelasting ter plaatse van de woning van [appellant sub 1] zal blijkens het uitgevoerde onderzoek geen voorkeursgrenswaarde overschrijden, aldus de raad.

Gelet hierop ziet de Afdeling in het Voor [appellant sub 1] gestelde geen aanleiding voor het oordeel dat ter plaatse van de woning van [appellant sub 1] sprake zal zijn van overschrijding van enige op grond van de geldende milieuwetgeving geldende normen. Ook anderszins ziet de Afdeling in het door [appellant sub 1] gestelde geen grond voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat ter plaatse van de woning van [appellant sub 1] sprake zal zijn van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. Over de daarbij door hem gestelde mogelijkheid om 10% af te wijken van de in het plan gegeven maten overweegt de Afdeling dat een dergelijke afwijking alleen mogelijk is bij een apart besluit waarbij de belangen van betrokkenen worden afgewogen en waartegen rechtsmiddelen openstaan.

Het betoog faalt.

19.4. [appellant sub 1] betoogt verder dat de raad ten onrechte geen enkele aandacht heeft besteed aan het door hem aangedragen, voor hem veel gunstiger, alternatief voor de in het plan opgenomen reconstructie van de weg Mutshoek, namelijk het afsluiten van de noordelijke ingang naar de weg Mutshoek en verplaatsing van de bij het plan voorziene zuidelijke rotonde naar een 100 m zuidelijker gelegen punt. Deze weg wordt aan de zuidzijde al ontsloten op de N605. Met deze ontsluiting zou kunnen worden volstaan. De omwonenden van de zuidelijke ingang hebben daartegen geen bezwaar en afsluiting van de noordzijde van de weg Mutshoek heeft als voordeel dat het landschap ter plaatse grotendeels intact blijft.

19.5. Ter zitting heeft de raad toegelicht dat het door [appellant sub 1] aangedragen alternatief, nu de aansluiting verkeersveilig moet worden ingepast, in feite een verlegging van de rotonde naar het zuiden inhoudt. Bij een zuidelijker situering van de rotonde ontstaan problemen met de wijze waarop de Gemertseweg wordt aangesloten op de rotonde en zal de aansluiting dwars door bedrijfs- en woonpercelen komen te lopen, aldus de raad.

De Afdeling ziet geen grond om te twijfelen aan de door de raad gegeven uiteenzetting over de gevolgen van een zuidelijker situering van de door [appellant sub 1] bedoelde rotonde. Gelet hierop is het door [appellant sub 1] aangedragen alternatief door de raad voldoende gemotiveerd beoordeeld en heeft de raad in redelijkheid kunnen besluiten de betreffende rotonde niet naar het zuiden te verplaatsen.

Het betoog faalt.

Isolatie woningen De Aa en Beemd

20. [appellant sub 5] en [appellant sub 5] betogen dat het voor fietsers vanuit de wegen De Aa en Beemd veel moeilijker wordt de kern Boekel te bereiken. De bij het plan voorziene aanleg van de randweg leidt tot een fysieke barrière. In onder meer de gemeentelijke structuurvisie is gesteld dat fysieke barrièrewerking moet worden tegengegaan. Ook is in het Provinciaal Verkeers- en Vervoersplan (hierna: PVVP) voor deze regio gekozen voor auto en fiets.

20.1. De raad betoogt dat door de aanleg van de verschillende rotondes die voorzien zijn in het plan, barrièrewerking afdoende wordt tegengegaan. Verder is het plan vastgesteld waarbij een integraal ontwerp is gekozen met afwegingen voor zowel auto als fiets.

21. Vast staat dat de structuurvisie Boekel en het PVVP zich uitspreken tegen fysieke barrièrewerking voor fietsers. Hoewel niet in geschil is dat voor fietsers enige afstand moet worden omgereden, is naar het oordeel van de Afdeling geen sprake van een zodanige afstand dat raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de wijze waarop de randweg bij het plan is voorzien in verbindingen voor fietsers niet in strijd komt met de uitgangspunten van de gemeentelijke structuurvisie of het PVVP.

De betogen falen.

Onderzoek naar de geluidbelasting in tuinen

22. [appellante sub 6] en anderen, [appellant sub 7], [appellant sub 8] en [appellante sub 9] betogen dat bij de vaststelling van het plan slechts is gerekend met de te verwachten geluidsbelastingen op de gevels van de woningen. Hoewel dat volgens de systematiek van de Wet geluidhinder is gebeurd had in het kader van de bepaling van een goede ruimtelijke ordening en het daarbij behorende goede woon- en leefklimaat inzichtelijk moeten worden gemaakt wat de te verwachten geluidsbelasting in de bij de woningen behorende tuinen bedraagt.

22.1. Blijkens door het onderzoeksbureau Windmill op 4 mei 2016 uitgebrachte rapport "Akoestisch onderzoek ten behoeve van bestemmingsplan" is voor de nabij het plangebied gelegen woningen waarvoor niet zonder meer is komen vast te staan dat sprake is van een goed woon- en leefklimaat ten aanzien van het aspect geluid aanvullend onderzoek verricht, mede om inzicht te verkrijgen in de milieukwaliteit ten aanzien van het aspect geluid. Daarbij is geconcludeerd dat bij alle betreffende woningen een tuin is waar sprake is van een redelijk tot goed woonklimaat. Gelet hierop is naar het oordeel van de Afdeling het verblijfsklimaat ter plaatse van de betrokken tuinen onderzocht en heeft de raad in redelijkheid geconcludeerd dat ter plaatse van die tuinen een aanvaardbaar woon- en leefklimaat aanwezig zal zijn na de aanleg van de randweg.

De betogen falen.

Torenvalk

23. [appellant sub 1] betoogt dat op zijn perceel een torenvalk nestelt. Het verwijderen van dat nest is verboden op grond van de Flora- en faunawet. Verplaatsing van dat nest is niet realistisch, zodat het plan onuitvoerbaar is.

23.1. Omdat het bestreden besluit is genomen na 1 januari 2017 is daarop niet de Flora- en faunawet, maar de Wet natuurbescherming (hierna: Wnb) van toepassing.

De vragen of voor de uitvoering van het bestemmingsplan een vrijstelling geldt dan wel een ontheffing op grond van het soortenbeschermingsregime in de Wnb nodig is en zo ja, of deze ontheffing kan worden verleend, komen in beginsel pas aan de orde in een procedure op grond van de Wnb. Dat doet er niet aan af dat de raad het plan niet heeft kunnen vaststellen indien en voor zover hij op voorhand in redelijkheid heeft moeten inzien dat het soortenbeschermingsregime in de Wnb aan de uitvoerbaarheid van het plan in de weg staat.

Vast staat dat het door [appellant sub 1] bedoelde nest zich buiten het plangebied bevindt. Uit het ter zake door onderzoeksbureau Kragten in opdracht van de gemeente Boekel op 27 november 2015 uitgebrachte rapport "Randweg Boekel Verkennend flora- en faunaonderzoek" (hierna: het flora- en faunarapport) komt naar voren dat, om negatieve effecten op de torenvalk te voorkomen, eventueel te verwijderen nestkasten dienen te worden teruggeplaatst in de omgeving van het plangebied. Gezien de hoeveelheid agrarisch gebied in de omgeving van het plangebied wordt niet verwacht dat een significant deel van het foerageergebied verdwijnt, aldus het flora- en faunarapport. De raad heeft hier aan toegevoegd dat verplaatsing van de betreffende nestkast naar een plaats in de nabije omgeving mogelijk is en dat eventuele verplaatsing zal plaatsvinden buiten het broedseizoen.

In hetgeen [appellant sub 1] heeft gesteld ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad niet heeft mogen afgaan op het ter zake uitgebrachte deskundigenadvies. Voorts ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat, indien nodig, de betreffende nestkast kan worden teruggeplaatst in de directe nabijheid van de huidige locatie. Gelet hierop heeft de raad zich in redelijkheid op het standpunt gesteld dat de Wnb op voorhand niet aan de uitvoerbaarheid van het plan in de weg staat.

Het betoog faalt.

Overige beroepsgronden

23.2. Voor zover [appellant sub 5], voor het overige nog heeft verwezen naar de inhoud van de zienswijze overweegt de Afdeling dat in de overwegingen van het bestreden besluit daarop is ingegaan. [appellant sub 5] heeft in het beroepschrift, noch ter zitting, redenen aangevoerd waarom de weerlegging van de desbetreffende zienswijze in het bestreden besluit onjuist zou zijn. Niet is gebleken dat bepaalde bezwaren of argumenten niet in de overwegingen zijn betrokken.

Het betoog faalt.

Conclusie en proceskosten

24. In hetgeen [appellante sub 6] en anderen, [appellant sub 7], [appellant sub 8] en [appellante sub 9] hebben aangevoerd ziet de Afdeling aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit, voor zover dat ziet op de vaststelling van artikel 5, lid 5.4.3, van de planregels, is genomen in strijd met de bij de voorbereiding van een besluit te betrachten zorgvuldigheid als bedoeld in artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht. De beroepen van [appellante sub 6] en anderen, [appellant sub 7], [appellant sub 8] en [appellante sub 9] zijn gegrond, zodat het bestreden besluit in zoverre dient te worden vernietigd.

De beroepen van [appellant sub 1], [appellant sub 2], [appellant sub 5], [appellant sub 4] en [appellant sub 5] zijn ongegrond.

25. Ter zitting heeft de raad te kennen gegeven dat de in artikel 5, lid 5.4.3, van de planregels opgenomen woorden "voor het transport van goederen" hadden moeten luiden "voor verkeer". Voorts heeft de raad desgevraagd ter zitting te kennen gegeven dat het de voorkeur verdient dat de Afdeling deze passage aanpast. [appellante sub 6] en anderen, [appellant sub 7], [appellant sub 8] en [appellante sub 9] hebben ter zitting te kennen gegeven met deze tekst te kunnen instemmen.

Nu niet aannemelijk is dat andere derde-belanghebbenden hierdoor in hun belangen zouden kunnen worden geschaad, ziet de Afdeling aanleiding om met toepassing van artikel 8:72, derde lid, aanhef en onder b, van de Awb op de hierna te melden wijze zelf in de zaak te voorzien en te bepalen dat deze uitspraak ten aanzien van deze planregel in de plaats treedt van het bestreden besluit voor zover dit is vernietigd.

26. Uit oogpunt van rechtszekerheid en gelet op artikel 1.2.3 van het Besluit ruimtelijke ordening, ziet de Afdeling aanleiding de raad op te dragen het hierna in de beslissing nader aangeduide onderdeel van deze uitspraak binnen vier weken na verzending van de uitspraak te verwerken in het elektronisch vastgestelde plan dat te raadplegen is op de landelijke voorziening, www.ruimtelijkeplannen.nl.

27. De raad dient ten aanzien van [appellante sub 6] en anderen, [appellant sub 7], [appellant sub 8] en [appellante sub 9] op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.

Volgens vaste rechtspraak van de Afdeling (zie bijvoorbeeld haar uitspraak van 7 februari 2018; ECLI:NL:RVS:2018:380) komen de kosten van een deskundige op de voet van artikel 8:75 van de Awb voor vergoeding in aanmerking als het inroepen van die deskundige redelijk was en ook de deskundigenkosten zelf redelijk zijn. Hieruit vloeit voort dat niet is vereist dat een deskundigenrapport over een voor de uitkomst van dat geschil mogelijk relevante vraag uiteindelijk heeft bijgedragen aan de rechterlijke beslissing. Onder bepaalde omstandigheden bestaat er echter aanleiding hierop een uitzondering te maken. De Afdeling past die uitzondering in deze zaak voor het eerst toe.

Omstandigheden die aanleiding kunnen zijn voor het maken van een uitzondering doen zich in het bijzonder voor in zaken in het omgevingsrecht. In die zaken kan het voorkomen dat beroepsgronden zijn gericht tegen zeer verschillende aspecten van hetzelfde besluit. Zo kunnen in beroep tegen een besluit tot vaststelling van een bestemmingsplan of tot verlening van een omgevingsvergunning gronden worden aangevoerd over aspecten zoals geluid, geur, luchtkwaliteit, stikstof, natuur, landschap, externe veiligheid en/of de volksgezondheid. Wanneer ter onderbouwing van een beroepsgrond over bijvoorbeeld het aspect geluid een rapport door een deskundige wordt opgesteld en de Afdeling komt na een inhoudelijke bespreking tot de slotsom dat die beroepsgrond niet slaagt, dan komen de kosten in verband met het geluidsrapport niet voor vergoeding in aanmerking. Ook niet in het geval het bestreden besluit om andere redenen voor vernietiging in aanmerking komt, bijvoorbeeld vanwege een ambtshalve te toetsen aspect of vanwege een andere beroepsgrond over een ander aspect van het bestreden besluit, bijvoorbeeld over geurhinder, en die beroepsgrond wel slaagt.

In deze zaak zijn door [appellante sub 6] en anderen, [appellant sub 7], [appellant sub 8] en [appellante sub 9] kosten gemaakt voor het laten opstellen van rapporten door bureau Juust. Die deskundigenrapporten hebben betrekking op de beroepsgronden inzake verkeer en verkeersveiligheid. Uit de overwegingen 7.1, 8.1, 9.1 en 10.1 volgt dat deze gronden niet slagen. De beroepsgrond die wel slaagt en die aanleiding is voor de proceskostenveroordeling ziet op de formulering van de voorwaardelijke verplichting inzake de landschappelijke kwaliteit. Nu deze beroepsgrond geen verband houdt met de deskundigenrapporten, oordeelt de Afdeling dat de kosten voor die rapporten niet voor vergoeding door verweerder in aanmerking komen.

Voor een vergoeding in de proceskosten ten aanzien van [appellant sub 1], [appellant sub 2], [appellant sub 5], [appellant sub 4] en [appellant sub 5] bestaat geen grond.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I. verklaart de beroepen van [appellante sub 6] en anderen, [appellant sub 7], [appellant sub 8] en [appellante sub 9] gegrond;

II. vernietigt het besluit van de raad van de gemeente Boekel van 1 juni 2017 tot vaststelling van het bestemmingsplan "N605-Randweg Boekel", voor zover dat besluit ziet op de vaststelling van artikel 5, lid 5.4.3, van de planregels;

III. bepaalt dat artikel 5, lid 5.4.3, van de planregels als volgt komt te luiden: "De gronden die zijn aangeduid met de bestemming "Verkeer" mogen uitsluitend worden gebruikt voor verkeer, indien de realisatie van de landschappelijke inpassingsmaatregelen, zoals opgenomen in bijlage 1, is verzekerd en de duurzame instandhouding ervan is geborgd";

IV. bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit;

V. verklaart de beroepen van [appellant sub 1], [appellant sub 2], [appellant sub 5A] en [appellante sub 3B], [appellant sub 4A] en [appellante sub 4B] en [appellant sub 5A] en [appellante sub 5B] ongegrond;

VI. veroordeelt de raad van de gemeente Boekel tot vergoeding van bij [appellante sub 6] en anderen in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1.002,00 (zegge: duizendtwee euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand, met dien verstande dat bij betaling van genoemd bedrag aan één van hen het bestuursorgaan aan zijn betalingsverplichting heeft voldaan;

veroordeelt de raad van de gemeente Boekel tot vergoeding van bij [appellant sub 7] in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1.002,00 (zegge: duizendtwee euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;

veroordeelt de raad van de gemeente Boekel tot vergoeding van bij [appellant sub 8] in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1.002,00 (zegge: duizendtwee euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;

veroordeelt de raad van de gemeente Boekel tot vergoeding van bij [appellante sub 9] in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1.002,00 (zegge: duizendtwee euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;

VII. gelast dat de raad van de gemeente Boekel aan appellanten het door hen voor de behandeling van de beroepen betaalde griffierecht ten bedrage van € 333,00 (zegge: driehonderddrieëndertig euro) voor [appellante sub 6] en anderen, € 168,00 (zegge: honderdachtenzestig euro) voor [appellant sub 7], € 168,00 (zegge: honderdachtenzestig euro) voor [appellant sub 8] en € 333,00 (zegge: driehonderddrieëndertig euro) voor [appellante sub 9] vergoedt, waarbij ten aanzien van [appellante sub 6] en anderen geldt dat bij betaling van genoemd bedrag aan één van hen het bestuursorgaan aan zijn betalingsverplichting heeft voldaan;

VIII. draagt de raad van de gemeente Boekel op om binnen vier weken na verzending van deze uitspraak ervoor zorg te dragen dat het onder IV genoemde onderdeel wordt verwerkt in het elektronisch vastgestelde plan dat te raadplegen is op de landelijke voorziening, www.ruimtelijkeplannen.nl.

Aldus vastgesteld door mr. R. Uylenburg, voorzitter, en mr. G. van der Wiel en mr. J. Kramer, leden, in tegenwoordigheid van mr. R.E.A. Matulewicz, griffier.

w.g. Uylenburg
Voorzitter

De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.

Uitgesproken in het openbaar op 25 juli 2018

45.