Uitspraak 201607576/1/A2


Volledige tekst

201607576/1/A2.
Datum uitspraak: 18 juli 2018

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

[appellante], wonend te [woonplaats],

tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 26 augustus 2016 in zaak nr. 16/293 in het geding tussen:

[appellante]

en

de Belastingdienst/Toeslagen.

Procesverloop

Bij afzonderlijke besluiten van 31 juli 2015 heeft de Belastingdienst/Toeslagen de kinderopvangtoeslag van [appellante] over 2012 en 2013 herzien en definitief vastgesteld op een bedrag van € 301,00 onderscheidenlijk nihil. Tevens is € 9.097,00 en € 6.650,00 aan teveel betaalde voorschotten over die jaren teruggevorderd.

Bij besluit van 7 december 2015 heeft de Belastingdienst/Toeslagen het door [appellante] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 26 augustus 2016 heeft de rechtbank het door [appellante] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft [appellante] hoger beroep ingesteld.

De Belastingdienst/Toeslagen heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.

[appellante] en de Belastingdienst/Toeslagen hebben nadere stukken ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 3 juli 2017, waar [appellante], bijgestaan door mr. P. de Haas, advocaat te Rotterdam, en de Belastingdienst/Toeslagen, vertegenwoordigd door drs. E.J.E. Groothuis, zijn verschenen.

De Afdeling heeft het onderzoek krachtens artikel 8:64, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) ter zitting geschorst voor het indienen van aanvullende informatie.

De Belastingdienst/Toeslagen heeft deze informatie ingediend.

[appellante] heeft een reactie hierop ingediend.

De Afdeling heeft de zaak op een nadere zitting behandeld op 29 maart 2018, waar [appellante], vertegenwoordigd door mr. P. de Haas, en de Belastingdienst/Toeslagen, vertegenwoordigd door drs. J.G.C. van de Werken, zijn verschenen.

Overwegingen

Aanleiding

1. [appellante] heeft vanaf 9 januari 2012 tot en met 2013 voor haar twee kinderen gebruikgemaakt van buitenschoolse opvang bij het [kindercentrum] (hierna: de BSO), waarvoor zij voorschotten kinderopvangtoeslag heeft ontvangen.

De Belastingdienst/Toeslagen heeft aan de besluiten van 31 juli 2015 ten grondslag gelegd dat [appellante] met betrekking tot het toeslagjaar 2012 € 903,00 aan kinderopvangkosten pas op 10 juli 2013 aan de BSO heeft betaald en over 2013 € 208,60 te weinig heeft betaald.

Uitspraak van de rechtbank

2. De rechtbank heeft het beroep van [appellante] tegen het besluit op bezwaar ongegrond verklaard. Zij heeft over 2012 overwogen dat [appellante] geen jaaropgave en facturen heeft overgelegd, zodat de kosten van kinderopvang niet kunnen worden vastgesteld en dus ook niet kan worden vastgesteld of de totale kosten zijn voldaan. De betaling in juli 2013 van € 903,00 is volgens de rechtbank te laat om aan 2012 te kunnen worden toegerekend. De rechtbank heeft verder het standpunt van de dienst onderschreven dat [appellante] niet alle kosten over 2013 heeft voldaan. Volgens de rechtbank heeft de dienst zich dus terecht op het standpunt gesteld dat [appellante] over de periode van 9 januari 2012 tot en met 2013 geen recht heeft op kinderopvangtoeslag.

Gronden in hoger beroep

3. [appellante] betoogt met betrekking tot het toeslagjaar 2012 dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat niet kan worden vastgesteld wat de kosten waren over dat toeslagjaar en dat de girale betaling van [appellante] van € 903,00 aan de BSO in juli 2013 te laat is om aan 2012 te kunnen worden toegerekend. [appellante] voert aan dat de gestelde 66 uren kinderopvang per kind per maand niet ter discussie staan en zij op objectieve wijze het door haar te betalen bedrag heeft berekend. [appellante] stelt dat zij de BSO meerdere malen tevergeefs heeft verzocht om de facturen of een jaaropgave over 2012 te verstrekken en duidelijk te maken wat haar eigen bijdrage was. [appellante] verwijst naar het vonnis van de rechtbank van 21 april 2016 in de strafzaak tegen de vennoot van [kindercentrum] (ECLI:NL:RBAMS:2016:2330; hierna: het strafvonnis), waaruit onder meer volgt dat de BSO de administratie niet op orde had en doorgaans geen facturen aan de ouders zond. [appellante] stelt dat zij het vreemd vond dat zij geen eigen bijdrage hoefde te betalen. De BSO heeft haar na herhaaldelijk vragen vlak voor zijn faillissement voorgehouden dat zij € 903,00 aan de BSO moest betalen. Dit bedrag heeft [appellante] op 10 juli 2013 giraal betaald.

[appellante] betoogt met betrekking tot het toeslagjaar 2013 dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat de door [appellante] zelf te betalen kosten van kinderopvang € 777,76 bedroegen. Volgens [appellante] bedroegen deze kosten € 726,38. [appellante] betoogt dat hetgeen zij teveel aan de BSO heeft betaald over 2012 moet worden toegerekend aan 2013. In het maatschappelijk verkeer is het gebruikelijk om hetgeen teveel is betaald te verrekenen met een openstaand bedrag of rekening die nog volgt.

[appellante] concludeert dat zij alle kosten van kinderopvang, zelfs meer dan zij volgens haar berekening aan de BSO verschuldigd was, heeft voldaan, zodat zij aanspraak maakt op kinderopvangtoeslag over 2012 en 2013.

Beoordeling

3.1. Het wettelijk kader is opgenomen in de bijlage, die deel uitmaakt van deze uitspraak.

3.2. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (zie bijvoorbeeld de uitspraak van 28 januari 2015, ECLI:NL:RVS:2015:211), volgt uit artikel 18, eerste lid, van de Awir, gelezen in samenhang met artikel 1.7, eerste lid, aanhef en onder b, van de Wkkp, dat degene die voor kinderopvangtoeslag in aanmerking wil komen, moet kunnen aantonen dat hij kosten voor zulke opvang heeft gehad en wat de hoogte ervan is. Dit betekent dat het aan [appellante], als degene die aanspraak maakt op kinderopvangtoeslag, is om documenten over te leggen waaruit de hoogte van de gemaakte kosten van kinderopvang kan worden afgeleid en aan te tonen dat zij die kosten volledig heeft voldaan.

De Afdeling heeft verder eerder overwogen (zie bijvoorbeeld de uitspraak van 17 juli 2013, ECLI:NL:RVS:2013:371), dat de achtergrond van de regeling voor het toekennen van kinderopvangtoeslag en het belang van controle op een juiste besteding van overheidsgelden met zich brengt dat de verschuldigde kosten voor kinderopvang daadwerkelijk ten tijde van die opvang of uiterlijk kort daarna worden voldaan.

Een vraagouder of zijn partner dient altijd zelf een deel van de kosten van kinderopvang te betalen. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 23 december 2015, ECLI:NL:RVS:2015:3913), geeft het aandeel dat de ouders, naar draagkracht, van de kosten van kinderopvang dragen, uitdrukking aan de eigen verantwoordelijkheid van ouders voor de opvoeding en opvang van hun kinderen en zorgt dit ervoor dat ouders afwegingen maken over de omvang van het gebruik. De wetgever heeft het eigen aandeel in de kosten mede bedoeld als een prikkel om het aantal gedeclareerde uren kinderopvang te beperken, aldus de uitspraak van 23 december 2015.

Toeslagjaar 2012

3.3. Uit de elektronische melding van [appellante] van 1 februari 2012, haar antwoordformulier van 30 augustus 2013 en de, door haar en de BSO ondertekende, plaatsingsovereenkomsten van 5 juli 2012 volgt dat beide kinderen in 2012 niet 66 uur, zoals [appellante] stelt, maar 65 uur per maand door de BSO werden opgevangen. De Belastingdienst/Toeslagen heeft op de nadere zitting naar voren gebracht dat hij geen conclusies kan trekken uit de urenregistratieformulieren van de BSO, omdat het hier gaat om buitenschoolse opvang waarin het aantal overeengekomen uren op de openingstijden van de BSO bepalend is. De Afdeling gaat dan ook uit van voornoemde 65 uur buitenschoolse opvang per kind per maand. Mede gelet op het uurtarief van € 6,15 dat in de overeenkomsten is vermeld, bedroegen de kosten van kinderopvang over 2012 dus in totaal € 9.594,00.

De dienst heeft een bedrag van in totaal € 9.398,00 aan voorschotten kinderopvangtoeslag over 2012 voldaan. Dit betekent dat [appellante] moest aantonen dat zij het verschil tussen de kosten en de voorschotten, dat wil zeggen € 196,00, heeft betaald.

3.4. In het strafvonnis waarnaar [appellante] verwijst, heeft de rechtbank vermeld dat uit onderzoek is gebleken dat de BSO geen facturen opmaakte en verzond, omdat de vennoot van de BSO dit niet nodig vond, aangezien de vraagouders volgens de vennoot geen eigen bijdrage aan de BSO hoefden te betalen. Volgens het strafvonnis zijn enige facturen aangetroffen die betrekking hebben op de jaren 2011 en 2012. Ook zijn facturen over die jaren aangetroffen die de vennoot in 2013 heeft opgemaakt, waarbij verschillen zijn geconstateerd tussen enige originele facturen en de naderhand opgemaakte facturen. In het strafvonnis is geoordeeld dat ook als er vanuit wordt gegaan dat het aanvankelijk niet voor iedereen, inclusief de vennoot, duidelijk was dat het innen van een eigen bijdrage verplicht was, [kindercentrum] wel aan alle vraagouders facturen had moeten sturen, waaruit de overeengekomen kosten van kinderopvang en de (kwijtgescholden) eigen bijdrage bleken. De rechtbank heeft geoordeeld dat zonder het volledig maandelijks factureren aan vraagouders en met het opnemen van de valse, geantidateerde facturen in de administratie van [kindercentrum], de administratie geen goed beeld van de rechten en verplichtingen van [kindercentrum] heeft gegeven en de administratie op deze onderdelen valselijk is opgemaakt.

[appellante] heeft een e-mailbericht overgelegd van 10 juli 2013 waaruit volgt dat zij de BSO heeft verzocht om de jaaropgave over 2012 en, zoals zij met de BSO heeft afgesproken, € 903,00 voor dat jaar zal overmaken. Op dezelfde dag heeft [appellante] dit bedrag giraal voldaan. In het licht van de in het strafvonnis gestelde omstandigheden en hetgeen [appellante] hierover heeft aangevoerd, waaruit volgt dat zij bij de BSO heeft moeten aandringen op facturering van de kosten van kinderopvang die voor haar rekening kwamen, is deze betaling niet te laat om aan het toeslagjaar 2012 te kunnen worden toegerekend. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat de over 2012 verschuldigde kosten volledig zijn voldaan, de betaling giraal heeft plaatsgevonden zodat hieromtrent geen twijfel bestaat, en de betaling niet zodanig laat was dat deze in de weg stond aan de controle op de juiste besteding van overheidsgelden. Gelet op het voorgaande heeft [appellante] aangetoond dat zij de kosten over 2012 volledig heeft voldaan.

Het betoog over 2012 slaagt.

Toeslagjaar 2013

3.5. [appellante] heeft over 2013 jaaropgaven van de BSO ontvangen. De rechtbank is terecht van de daarin vermelde gegevens uitgegaan, waaruit volgt dat de kosten van kinderopvang in totaal € 7.151,76 bedroegen. De dienst heeft een bedrag van in totaal € 6.374,00 aan voorschotten kinderopvangtoeslag rechtstreeks aan de BSO overgemaakt. Dit betekent dat [appellante] moet aantonen dat zij het verschil tussen de kosten en de voorschotten, dat wil zeggen € 777,76, heeft betaald.

[appellante] heeft bankafschriften overgelegd waaruit blijkt dat zij € 616,48 aan de BSO heeft overgemaakt. Daarnaast heeft zij op 10 juli 2013 € 903,00 aan de BSO betaald, afgaande op zijn informatie, waarmee zij € 707,00 meer aan de BSO heeft overgemaakt dan het bedrag van € 196,00 dat zij over 2012 verschuldigd was. Het over 2012 te veel betaalde kan onder de omstandigheden als vermeld onder 3.4 aan 2013 worden toegerekend. Dit betekent dat [appellante] eveneens heeft aangetoond dat zij de kosten over 2013 heeft betaald.

Het betoog over 2013 slaagt eveneens.

Overige gronden

4. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, komt de Afdeling tot de slotsom dat de rechtbank het beroep tegen het besluit op bezwaar ten onrechte ongegrond heeft verklaard. Aan beoordeling van de grond dat artikel 1 van het Eerste Protocol bij het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden is geschonden, komt de Afdeling dus niet meer toe.

Conclusie

5. Het hoger beroep is gegrond. De uitspraak van de rechtbank dient te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het beroep tegen het besluit van 7 december 2015 alsnog gegrond verklaren. Dat besluit komt voor vernietiging in aanmerking. Dit betekent dat de Belastingdienst/Toeslagen een nieuw besluit op het over 2012 en 2013 gemaakte bezwaar dient te nemen met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen.

Judiciële lus

6. Met het oog op een efficiënte afdoening van het geschil ziet de Afdeling aanleiding om met toepassing van artikel 8:113, tweede lid, van de Awb te bepalen dat tegen het door het college te nemen nieuwe besluit slechts bij de Afdeling beroep kan worden ingesteld.

Proceskostenveroordeling

7. De Belastingdienst/Toeslagen dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I. verklaart het hoger beroep gegrond;

II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 26 augustus 2016 in zaak nr. 16/293;

III. verklaart het bij de rechtbank ingestelde beroep gegrond;

IV. vernietigt het besluit van de Belastingdienst/Toeslagen van 7 december 2015, kenmerk BOB OH;

V. bepaalt dat tegen het met inachtneming van deze uitspraak te nemen nieuwe besluit op bezwaar slechts bij de Afdeling beroep kan worden ingesteld;

VI. veroordeelt de Belastingdienst/Toeslagen tot vergoeding van bij [appellante] in verband met de behandeling van het beroep en het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 2.004,00 (zegge: tweeduizend vier euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;

VII. gelast dat de Belastingdienst/Toeslagen aan [appellante] het door haar betaalde griffierecht ten bedrage van € 419,00 (zegge: vierhonderdnegentien euro) voor de behandeling van het beroep en het hoger beroep vergoedt.

Aldus vastgesteld door mr. E. Steendijk, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. A. de Vlieger-Mandour, griffier.

w.g. Steendijk w.g. De Vlieger-Mandour
lid van de enkelvoudige kamer griffier

Uitgesproken in het openbaar op 18 juli 2018

615.


Wettelijk kader

Artikel 1.7 Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen

1. De hoogte van de kinderopvangtoeslag is afhankelijk van:

a. de draagkracht, en

b. de kosten van kinderopvang per kind die worden bepaald door:

1˚. het aantal uren kinderopvang per kind in het berekeningsjaar,

2˚. de voor die kinderopvang te betalen prijs, met inachtneming van het bedrag, bedoeld in het tweede lid, en

(…).

Artikel 18 Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen

1. Een belanghebbende, een partner en een medebewoner verstrekken de Belastingdienst/Toeslagen desgevraagd alle gegevens en inlichtingen die voor de beoordeling van de aanspraak op of de bepaling van de hoogte van de tegemoetkoming van belang kunnen zijn.

(…).

Artikel 8 Besluit kinderopvangtoeslag

1. De kinderopvangtoeslag wordt uitgedrukt in een percentage van de kosten van kinderopvang.

2. De percentages, bedoeld in het eerste lid, worden vermeld in bijlage I.