Uitspraak 201703438/1/A3


Volledige tekst

201703438/1/A3.
Datum uitspraak: 18 juli 2018

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

[appellant], wonend te Gouda,

tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 28 maart 2017 in zaak nr. 16/7019 in het geding tussen:

[appellant]

en

de raad van bestuur van de Sociale Verzekeringsbank.

Procesverloop

Bij brief van 17 mei 2016 heeft de raad van bestuur gereageerd op een verzoek van [appellant].

Bij besluit van 28 juli 2016 heeft de raad van bestuur het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 28 maart 2017 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, het besluit van 28 juli 2016 vernietigd en het bezwaar van [appellant] niet-ontvankelijk verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.

De raad van bestuur heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.

De raad van bestuur heeft voorwaardelijk incidenteel hoger beroep ingesteld.

[appellant] heeft een zienswijze ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 18 mei 2018, waar de raad van bestuur, vertegenwoordigd door mr. M.W.R. Schaap en mr. H.L. Hardiwinangun, is verschenen.

Overwegingen

Incidenteel hoger beroep van de raad van bestuur

1. Ter zitting heeft de raad van bestuur het voorwaardelijk incidenteel hoger beroep ingetrokken.

Inleiding

2. Op 25 februari 2016 heeft [appellant] bezwaar gemaakt tegen een besluit van de raad van bestuur om zijn aanvullende inkomensvoorziening ouderen (hierna: AIO) stop te zetten. De AIO is stopgezet omdat [appellant] volgens de gegevens van de raad van bestuur een woning in Marokko bezit die hij verhuurt. In het bezwaarschrift heeft [appellant] verzocht om stukken die hij nodig had om bezwaar te kunnen maken tegen de AIO.

De raad van bestuur heeft het verzoek afgewezen omdat de gevraagde gegevens betrekking hebben op het besluit tot stopzetting van de AIO en daarom op de zaak betrekking hebbende stukken zijn die [appellant] op grond van artikel 7:4 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) kan verkrijgen.

Procesbelang

3. De raad van bestuur betoogt dat [appellant] geen belang meer heeft bij een inhoudelijke beoordeling, omdat hetgeen hij nastreeft niet meer met het hoger beroep kan worden bereikt. De stukken die [appellant] heeft opgevraagd zijn volgens de raad van bestuur reeds aan hem verstrekt. De raad van bestuur stelt zich op het standpunt dat het [appellant] slechts lijkt te gaan om een principieel belang. Volgens de raad van bestuur levert dit geen belang bij een inhoudelijke beoordeling op.

3.1. Hoewel [appellant] niet betwist dat hij inmiddels beschikt over alle stukken, heeft [appellant] toch belang bij een inhoudelijke beoordeling van het hoger beroep. Hij heeft namelijk in bezwaar verzocht om vergoeding van de proceskosten en heeft dit in beroep en hoger beroep herhaald.

Het betoog faalt.

Wettelijk kader

4. Artikel 1:3, eerste en derde lid, van de Awb luidt:

‘1. Onder besluit wordt verstaan: een schriftelijke beslissing van een bestuursorgaan, inhoudende een publiekrechtelijke rechtshandeling.

3. Onder aanvraag wordt verstaan: een verzoek van een belanghebbende, een besluit te nemen.’

Artikel 7:4, tweede en vierde lid, van de Awb luidt:

‘2. Het bestuursorgaan legt het bezwaarschrift en alle verder op de zaak betrekking hebbende stukken voorafgaand aan het horen gedurende ten minste een week voor belanghebbenden ter inzage.

4. Belanghebbenden kunnen van deze stukken tegen vergoeding van ten hoogste de kosten afschriften verkrijgen.’

Artikel 3, eerste lid, van de Wet openbaarheid van bestuur (hierna: Wob) luidt: ‘Een ieder kan een verzoek om informatie neergelegd in documenten over een bestuurlijke aangelegenheid richten tot een bestuursorgaan of een onder verantwoordelijkheid van een bestuursorgaan werkzame instelling, dienst of bedrijf.’

Hoger beroep van [appellant]

5. [appellant] betoogt dat hij het recht heeft op grond van de Wob een verzoek in te dienen bij een bestuursorgaan. Volgens hem heeft de rechtbank daarom ten onrechte geoordeeld dat hij op de zaak betrekking hebbende stukken wenste te ontvangen. [appellant] stelt zich op het standpunt dat uit zijn verzoek duidelijk blijkt dat het Wob-verzoek los moet worden gezien van de bezwaarprocedure tegen het stopzetten van de AIO. Verder voert [appellant] aan dat de rechtbank heeft miskend dat algemene informatie niet wordt verstrekt in de bezwaarprocedure.

Beoordeling hoger beroep

5.1. Het verzoek van [appellant], ook voor zover dat zag op twee meer algemene rapportages, heeft betrekking op stukken, die deel uitmaken van zijn persoonlijke dossier dat bij de Sociale Verzekeringsbank aanwezig is. Deze stukken had hij nodig om bezwaar te kunnen maken tegen het stopzetten van de AIO. Het zijn op de zaak betrekking hebbende stukken als bedoeld in artikel 7:4 van de Awb. Omdat hij nog niet beschikte over die stukken heeft hij die in zijn bezwaarschrift tegen het stopzetten van AIO met een beroep op de Wob opgevraagd.

Hoewel [appellant] in zijn verzoek de Wob heeft genoemd, heeft hij erkend dat openbaarmaking van die stukken zijn persoonlijke levenssfeer kan schenden vanwege de privacygevoelige aard van de gegevens. Uit zijn verzoek en zijn bezwaarschrift blijkt dat hij geen openbaarmaking voor een ieder beoogt. Daarbij komt dat [appellant] de stukken op grond van artikel 7:4 van de Awb kon verkrijgen en ook daadwerkelijk heeft verkregen.

Gelet op het voorgaande heeft de rechtbank terecht geoordeeld dat het verzoek niet is aan te merken als een verzoek om toepassing van de Wob. Vergelijk de uitspraken van de Afdeling van 15 februari 2017, ECLI:NL:RVS:2017:384 en 13 december 2017, ECLI:NL:RVS:2017:3415. Daarom kan het verzoek niet worden aangemerkt als een aanvraag als bedoeld in artikel 1:3, derde lid, van de Awb. De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat het bezwaar niet-ontvankelijk verklaard had moeten worden.

Het betoog faalt.

6. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.

7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

bevestigt de aangevallen uitspraak.

Aldus vastgesteld door mr. C.J. Borman, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. A.M.E.A. Neuwahl, griffier.

w.g. Borman w.g. Neuwahl
lid van de enkelvoudige kamer griffier

Uitgesproken in het openbaar op 18 juli 2018

280-857.