Uitspraak 201801740/1/V2
- ECLI
- ECLI:NL:RVS:2018:2170
- Datum uitspraak
- 4 juli 2018
- Inhoudsindicatie
- Bij besluit van 2 januari 2018 heeft de staatssecretaris een aanvraag van de vreemdeling om haar een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen, afgewezen.
- Hoger beroep
- Asiel
Bij deze uitspraak is een persbericht uitgebracht.
201801740/1/V2.
Datum uitspraak: 4 juli 2018
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[de vreemdeling],
appellante,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Amsterdam, van 22 februari 2018 in zaak nr. NL18.445 in het geding tussen:
de vreemdeling
en
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid.
Procesverloop
Bij besluit van 2 januari 2018 heeft de staatssecretaris een aanvraag van de vreemdeling om haar een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen, afgewezen.
Bij uitspraak van 22 februari 2018 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling hoger beroep ingesteld.
De Afdeling heeft de zaak gelijktijdig met zaken ECLI:NL:RVS:2018:2168 en ECLI:NL:RVS:2018:2169 ter zitting behandeld op 26 april 2018, waar de staatssecretaris, vertegenwoordigd door mr. F.S. Schoot, en de vreemdeling, bijgestaan door mr. I.M. Borggreve, advocaat te Amsterdam, zijn verschenen.
Overwegingen
1. De vreemdeling heeft aan haar asielaanvraag ten grondslag gelegd dat zij is geboren als man, maar zich vrouw voelt en zich als vrouw kleedt. De Afdeling zal daarom vrouwelijke aanduidingen gebruiken.
Zij heeft verklaard dat zij wegens haar uiterlijk haar opleiding niet mocht afmaken en moeilijk werk kon vinden. Zij heeft daarom een aantal jaren in de prostitutie gewerkt. Verder heeft zij verklaard dat zij meerdere keren door de politie is aangehouden en daarbij is geduwd en mishandeld. Zij vreest bij terugkeer gevangen te worden gezet.
1.1. In de eerste tot en met de zesde grief klaagt de vreemdeling dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat de algehele politieke en mensenrechtensituatie in Cuba niet zo slecht is dat de staatssecretaris aan de vreemdeling, alleen omdat zij behoort tot de groep van lesbiennes, homoseksuelen, biseksuelen, transgenders en personen met een intersekse conditie (hierna: LHBTI), een verblijfsvergunning had moeten verlenen. De vreemdeling klaagt verder dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat zij niet aannemelijk heeft gemaakt dat de door haar ondervonden problemen een zo ernstige beperking van haar bestaansmogelijkheden opleveren dat het voor haar onmogelijk is om op maatschappelijk en sociaal gebied in Cuba te functioneren. Daarbij is de rechtbank ten onrechte de staatssecretaris gevolgd in zijn standpunt dat niet is gebleken dat de genderidentiteit de reden is geweest dat de vreemdeling is afgewezen bij sollicitaties en is aangehouden en mishandeld. De rechtbank heeft, volgens de vreemdeling, niet onderkend dat er onvoldoende informatie beschikbaar is over de positie van LHBTI in Cuba en daarbij selectief gekeken naar de wel beschikbare informatie. Daarnaast klaagt de vreemdeling dat de rechtbank niet heeft onderkend dat LHBTI geen bescherming hoeven te verwachten van de autoriteiten. Zo zet de politie in Cuba strafwetgeving in om LHBTI aan te pakken, aldus de vreemdeling.
1.2. De in deze grieven opgeworpen vragen heeft de Afdeling bij uitspraak van heden, ECLI:NL:RVS:2018:2168, beantwoord. Uit de overwegingen van die uitspraak, die hier van overeenkomstige toepassing zijn, vloeit voort dat de grieven niet kunnen leiden tot vernietiging van de aangevallen uitspraak.
2. Wat voor het overige is aangevoerd, kan evenmin tot vernietiging van de aangevallen uitspraak leiden. Omdat het aangevoerde geen vragen opwerpt die in het belang van de rechtseenheid, de rechtsontwikkeling of de rechtsbescherming in algemene zin beantwoording behoeven, wordt, gelet op artikel 91, tweede lid, van de Vreemdelingenwet 2000, met dat oordeel volstaan.
3. Het hoger beroep is kennelijk ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. N. Verheij, voorzitter, en mr. H. Troostwijk en mr. D.A. Verburg, leden, in tegenwoordigheid van mr. J.E. Engelhart, griffier.
w.g. Verheij w.g. Engelhart
voorzitter griffier
Uitgesproken in het openbaar op 4 juli 2018
643.
Geen asielvergunning voor LHBTI uit Cuba
De vreemdelingen zeggen dat zij niet kunnen terugkeren naar Cuba, omdat zij daar vervolgd zouden worden. Op papier lijkt het alsof Cuba een vooruitstrevend land is, maar in de praktijk is het volgens hen slecht gesteld met de rechten van lesbiennes, homoseksuelen, biseksuelen en transgenders en personen met een intersekse conditie, de zogenoemde LHBTI. De staatssecretaris schat de situatie in Cuba anders in en wil daarom geen asielvergunningen verlenen.
Verbeteringen in LHBTI-situatie in Cuba
In de uitspraken van vandaag volgt de Afdeling bestuursrechtspraak de staatssecretaris. Uit de in deze zaken overgelegde stukken blijkt niet dat de situatie voor LHBTI in Cuba zo slecht is dat zij als groep worden vervolgd. De situatie voor LHBTI is niet eenvoudig, maar is in de afgelopen jaren wel aanzienlijk verbeterd. Zo hebben de autoriteiten de 'gay pride' en een demonstratie voor het homohuwelijk toegestaan en zijn geslachtsveranderende operaties mogelijk. Weliswaar komt uit de stukken ook naar voren dat LHBTI niet altijd door de maatschappij worden geaccepteerd en een makkelijk doelwit zijn voor intolerantie, discriminatie, misbruik en geweld, maar uit de stukken blijkt niet dat de manier waarop de autoriteiten de rechten van LHBTI promoten niet oprecht is. LHBTI kunnen bij overheidsorganen klagen over aanhoudingen door de politie en over andere problemen.
Maatschappelijk en sociaal functioneren
Verder hebben de vreemdelingen bij de staatssecretaris niet aannemelijk gemaakt dat zij zijn aangehouden en boetes hebben gekregen om de enkele reden dat zij tot de groep van LHBTI behoren. Zo bezoekt de politie plekken waar LHBTI samenkomen, omdat die plekken ook bekend staan als zones waar prostitutie bedreven wordt. Er zijn voor LHBTI ook legale clubs waar zij elkaar kunnen ontmoeten. Het is dus niet zo dat de vreemdelingen door discriminatie zo ernstig worden beperkt in hun bestaansmogelijkheden dat zij onmogelijk op maatschappelijk en sociaal gebied kunnen functioneren. Ook de persoonlijke feiten en omstandigheden van de vreemdelingen hoefden voor de staatssecretaris geen aanleiding te zijn om asielvergunningen te verlenen, aldus de Afdeling bestuursrechtspraak.
Volledige tekst van de uitspraken
Lees hier de uitspraken met zaaknummers 201801423/1, 201801023/1 en 201801740/1.