Uitspraak 201706340/1/R6


Volledige tekst

201706340/1/R6.
Datum uitspraak: 20 juni 2018

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

1. [appellant sub 1], wonend te Waddinxveen,
2. [appellant sub 2], wonend te Waddinxveen, en anderen,
3. [appellant sub 3], wonend te Waddinxveen,
appellanten,

en

de raad van de gemeente Waddinxveen,
verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 5 juli 2017 heeft de raad het bestemmingsplan "Kerkweg 155, 157 en 157a" vastgesteld.

Tegen dit besluit hebben [appellant sub 1], [appellant sub 2] en anderen en [appellant sub 3] beroep ingesteld.

De raad heeft een verweerschrift ingediend.

[appellant sub 3] heeft een nader stuk ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 29 maart 2018, waar [appellant sub 1], bijgestaan door mr. S.D. van Reenen, rechtsbijstandverlener te Amsterdam, [appellant sub 2] en anderen, bij monde van [appellant sub 2], bijgestaan door [appellant sub 3], [appellant sub 3] en de raad, vertegenwoordigd door U.H. Yntema en drs. N.M.G.M. Broeke, zijn verschenen.

Overwegingen

Inleiding

1. Het plan voorziet in de bouw van 24 woonzorgeenheden op de locatie aan de Kerkweg 155 (gedeeltelijk), 157 en 157a te Waddinxveen. Op die locatie was het voormalige postkantoor gevestigd en is nu nog een tandartspraktijk gevestigd. De voorziene ontwikkeling past wat betreft de omvang van het bouwvlak en gestapeld wonen niet binnen het geldende bestemmingsplan "Van Station tot Hefbrug".

2. [appellant sub 1] woont naast het plangebied, te weten aan de [locatie 1] te Waddinxveen. [appellant sub 2] en anderen wonen dan wel zijn eigenaren van gronden naast het plangebied, te weten de [locatie 2] en de [locatie 3] te Waddinxveen. [appellant sub 3] woont aan de [locatie 4] te Waddinxveen en is tevens eigenaar van het perceel aan de [locatie 5] te Waddinxveen. Deze percelen zijn gelegen naast het plangebied. In het gebouw aan de [locatie 5] is Slenderen-Waddinxveen gevestigd en een massagepraktijk. [appellant sub 3] kan zich niet verenigen met de in het plan voorziene ontwikkeling. [appellant sub 1] en [appellant sub 2] en anderen kunnen zich niet verenigen met de omvang van de in het plan voorziene ontwikkeling. Tegen de woonzorgeenheden op zichzelf hebben [appellant sub 1] en [appellant sub 2] en anderen geen bezwaar.

Intrekking

3. Ter zitting heeft [appellant sub 3] zijn beroepsgronden over de sloop van het voormalige postkantoor en artikel 11, lid 11.2, van de planregels ingetrokken.

Belanghebbendheid

4. Ingevolge de artikelen 3:11, 3:15 en 3:16 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) wordt het ontwerpplan ter inzage gelegd voor de duur van zes weken en kunnen gedurende deze termijn zienswijzen naar voren worden gebracht bij de raad.

[partij] heeft geen zienswijze over het ontwerpplan naar voren gebracht.

Ingevolge artikel 8:1 van de Awb, in samenhang gelezen met artikel 8:6 van de Awb en artikel 2 van bijlage 2 bij de Awb en met artikel 6:13 van de Awb, kan geen beroep worden ingesteld tegen het besluit tot vaststelling van een bestemmingsplan door een belanghebbende die over het ontwerpplan niet tijdig een zienswijze naar voren heeft gebracht, tenzij hem redelijkerwijs niet kan worden verweten dit te hebben nagelaten.

Die laatste omstandigheid doet zich niet voor. Het beroep van [appellant sub 2] en anderen voor zover ingesteld door [partij] is niet-ontvankelijk.

Toetsingskader

5. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan moet de raad bestemmingen aanwijzen en regels geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De raad heeft daarbij beleidsruimte en moet de betrokken belangen afwegen. De Afdeling beoordeelt aan de hand van de beroepsgronden of het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan in overeenstemming is met het recht. De Afdeling stelt niet zelf vast of het plan in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening, maar beoordeelt aan de hand van die gronden of de raad zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening.

Omvang geding

6. Voor zover het beroep van [appellant sub 3] zich mede richt tegen de bij besluit van 5 juli 2017 vastgestelde aanvulling op het beeldkwaliteitsplan behorende bij de 'Ontwikkelvisie Station tot brug-gebied', overweegt de Afdeling als volgt. Op 7 maart 2017 heeft de raad de 'Ontwikkelvisie Station tot Brug-gebied' met als bijlage het beeldkwaliteitsplan vastgesteld. In dit besluit is besloten om het beeldkwaliteitsplan als addendum op de Welstandsnota Waddinxveen 2015 vast te stellen. De vaststelling van een welstandsnota als bedoeld in artikel 12a van de Woningwet of de vaststelling van een wijziging daarvan is een besluit inhoudende een of meer beleidsregels, waartegen ingevolge artikel 8:3, eerste lid, aanhef en onder a, van de Awb geen beroep kan worden ingesteld. Gelet hierop is de Afdeling onbevoegd om van het beroep kennis te nemen voor zover gericht tegen de aanvulling op het beeldkwaliteitsplan.

7. [appellant sub 3] betoogt dat in de publicatie van het besluit tot het vaststellen van hogere grenswaarden niet is vermeld dat de Crisis- en herstelwet (hierna: Chw) van toepassing is. Voorts betoogt [appellant sub 3] dat het besluit tot het vaststellen van hogere waarden ten onrechte ziet op de woning aan de [locatie 6]. Verder betoogt [appellant sub 3] dat ten onrechte niet wordt voldaan aan de beleidsregel dat bij een hogere waarde van meer dan 53 dB als gevolg van wegverkeerslawaai een woning moet worden gerealiseerd met een geluidsluwe gevel.

7.1. In deze procedure is het bestemmingsplan aan de orde zoals door de raad vastgesteld. Voor de zorginstelling heeft het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Waddinxveen bij besluit van 3 april 2017 hogere waarden vastgesteld. Tegen dat besluit heeft [appellant sub 3] geen beroep ingesteld. Het besluit van 3 april 2017 is inmiddels in rechte onaantastbaar. Daarom moet in deze procedure worden uitgegaan van de rechtmatigheid van de vastgestelde hogere waarden. Deze beroepsgronden moeten dus buiten beschouwing blijven.

8. Voor zover [appellant sub 3] aanvoert dat de weergegeven paden op afbeelding 6 van pagina 12 van de plantoelichting niet overeenkomen met de bestaande situatie, overweegt de Afdeling dat, wat daarvan ook zij, alleen al deze beroepsgrond niet kan slagen omdat aan de plantoelichting geen bindende betekenis toekomt.

Bestemmingsplanprocedure

9. [appellant sub 3] voert aan dat de mogelijkheid van inspraak en het naar voren brengen van zienswijzen zinledig zijn, omdat de inhoud van het plan kennelijk al vaststond en niets met de inspraakreacties en zienswijzen is gedaan. Voorts voert [appellant sub 3] aan dat het college de raad verschillende malen verkeerd heeft geïnformeerd.

9.1. In de plantoelichting staat dat overeenkomstig de gemeentelijke inspraakverordening een voorontwerpbestemmingsplan ter inzage heeft gelegen waarbij de gelegenheid is geboden tot het indienen van inspraakreacties. Voorts heeft een ontwerpbestemmingsplan ter inzage gelegen waarbij de gelegenheid is geboden tot het indienen van zienswijzen. Aanpassingen naar aanleiding van de ingediende zienswijzen zijn in het vastgestelde plan verwerkt. Dat de raad het plan niet heeft gewijzigd op de wijze zoals [appellant sub 3] voor ogen heeft, leidt niet tot het oordeel dat de besluitvorming die heeft geleid tot vaststelling van het plan, onzorgvuldig is verlopen. Evenmin acht de Afdeling aannemelijk gemaakt dat de raad, voorafgaand aan zijn beslissing het plan vast te stellen, van onvolledige informatie is voorzien of niet over alle benodigde documenten beschikte. Hierbij is in aanmerking genomen dat de raad kennis heeft kunnen nemen en ook heeft genomen van hetgeen [appellant sub 3] naar voren heeft gebracht in het kader van de bestemmingsplanprocedure.

De betogen falen.

Vooringenomenheid

10. [appellant sub 1], [appellant sub 2] en anderen en [appellant sub 3] betogen dat bij de vaststelling van het plan sprake is geweest van belangenverstrengeling, omdat een raadslid werkzaam is bij het bouwbedrijf dat belangen heeft bij de ontwikkelaar Zorgvastgoed Waddinxveen B.V. Zij wijzen er daarbij op dat het plan is vastgesteld met 11 stemmen voor en 10 stemmen tegen.

10.1. Artikel 2:4 van de Awb luidt:

"1. Het bestuursorgaan vervult zijn taak zonder vooringenomenheid.

 2. Het bestuursorgaan waakt ertegen dat tot het bestuursorgaan behorende of daarvoor werkzame personen die een persoonlijk belang bij een besluit hebben, de besluitvorming beïnvloeden."

10.2. De Afdeling begrijpt het betoog van [appellant sub 1], [appellant sub 2] en anderen en [appellant sub 3] zo dat het bestemmingsplan in strijd met artikel 2:4, tweede lid, van de Awb is vastgesteld. Deze bepaling strekt ertoe de burger een waarborg te bieden voor naleving van de in het eerste lid neergelegde norm. De raad heeft toegelicht dat de grondeigenaar en ontwikkelaar van dit plan Zorgvastgoed Waddinxveen B.V. is. Impact Maatschappelijk Ondernemen B.V. is enig aandeelhouder van Zorgvastgoed Waddinxveen B.V. De bestuurder van Impact Maatschappelijk Ondernemen B.V. is BD Management B.V., waarvan B. Dura bestuurder is. Het bedoelde raadslid, [werknemer], is werkzaam als contractmanager bij Dura Vermeer Divisie Infra B.V. Volgens de raad is het enige verband dus de naam Dura. Naar het oordeel van de Afdeling is de enkele omstandigheid dat de naam overeenkomt onvoldoende voor het oordeel dat de raad het plan met vooringenomenheid heeft vastgesteld. De door [appellant sub 3] ter zitting aangevoerde omstandigheden dat Zorgvastgoed Waddinxveen B.V. en Dura Vermeer op hetzelfde adres zijn gevestigd en Dura Vermeer de hekken heeft geplaatst na het afbranden van het voormalige postkantoor, acht de Afdeling, daargelaten of dit juist is, evenmin toereikend voor het oordeel dat de raad vooringenomen was.

De betogen falen.

11. Daarnaast betoogt [appellant sub 3] dat het bestreden besluit niet zonder vooringenomenheid tot stand is gekomen nu een wethouder jegens Stichting Ouderintiatief-Atos de inspanningsverplichting op zich heeft genomen dat hij zijn uiterste best zal doen om het plan in de raad te verdedigen.

11.1. De Afdeling overweegt dat de enkele omstandigheid dat een wethouder de door [appellant sub 3] genoemde uitlating heeft gedaan, niet leidt tot de conclusie dat de raad het plan heeft vastgesteld in strijd met het verbod op vooringenomenheid in de zin van artikel 2:4 van de Awb.

Het betoog faalt.

Beeldkwaliteitsplan

12. [appellant sub 1] en [appellant sub 3] betogen dat het plan in strijd is met het beeldkwaliteitsplan 'Van station tot brug te Waddinxveen' van 2012. Zij voeren hierover aan dat niet wordt voldaan aan de voorwaarden dat het nieuwe gebouw in dezelfde stijl wordt gebouwd, het parkeren uit het zicht wordt opgelost en het duurzaam casco behouden blijft. Volgens hen is het beeldkwaliteitsplan behorende bij de 'Ontwikkelvisie Station tot Brug-gebied' van 2017 ten onrechte als uitgangspunt genomen. [appellant sub 3] stelt dat dit uit een oogpunt van rechtszekerheid en rechtsgelijkheid niet aanvaardbaar is.

12.1. De raad heeft op 7 maart 2017 de 'Ontwikkelvisie Station tot Brug-gebied' met de daarbij behorende bijlagen waaronder het beeldkwaliteitsplan vastgesteld. Dit is een actualisatie van het beeldkwaliteitsplan 'Van station tot brug te Waddinxveen' van 2012. Op pagina 27 van het beeldkwaliteitsplan 'Van station tot brug te Waddinxveen' van maart 2017 staat voor ontwikkellocatie 5, het plangebied, dat de uitgangspunten worden aangevuld na vaststelling van het bestemmingsplan [locatie 6] voor deze locatie.

Gelijktijdig met de vaststelling van dit bestemmingsplan heeft de raad ingestemd met de aanvulling op het beeldkwaliteitsplan 'Van station tot brug te Waddinxveen'. In deze aanvulling staat voor ontwikkellocatie 5 over het aspect parkeren dat parkeren in eerste instantie op eigen terrein moet plaatsvinden en dat in geval van een nieuw gebouw het parkeren uit het zicht (gezien vanaf de Kerkweg-Oost) moet worden opgelost. Verder staat in deze aanvulling over ontwikkellocatie 5 dat het voormalig postkantoor behoort tot het duurzaam casco van Waddinxveen. Nieuwbouw moet zoveel als mogelijk in de stijl van het postkantoor uitgevoerd worden zodat bij sloop van dit gebouw er weer een karakteristiek pand terugkomt. Indien herontwikkeling aan de orde is (bijvoorbeeld omdat het gebouw in slechte staat is), moet het nieuwe gebouw in dezelfde stijl worden gebouwd. Dit betekent dezelfde materialen, kleuren, gevelopbouw en dakconstructie.

De Afdeling overweegt dat het een bevoegdheid van de raad is om een actualisatie van het beeldkwaliteitsplan vast te stellen. De raad heeft uiteengezet dat door het gelijktijdig laten plaatsvinden van de besluitvorming over de aanpassing van het beeldkwaliteitsplan en de vaststelling van het plan een integrale afweging voor het gebied heeft kunnen plaatsvinden. In hetgeen [appellant sub 1] en [appellant sub 3] hebben aangevoerd, ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat het beeldkwaliteitsplan 'Van station tot brug te Waddinxveen' van 2017 niet maatgevend mocht zijn voor de vaststelling van het plan. Aan het beeldkwaliteitsplan 'Van station tot brug te Waddinxveen' van 2012 komt geen zelfstandige betekenis meer toe.

De betogen falen.

Omvang ruimtelijke ontwikkeling

13. [appellant sub 1], [appellant sub 2] en anderen en [appellant sub 3] kunnen zich niet verenigen met de omvang van de ruimtelijke ontwikkeling die binnen het plangebied mogelijk wordt gemaakt. Zij wijzen op de bouwmassa en de bouwhoogte. Volgens hen treedt een onaanvaardbare verdichting op van het ter plaatse aanwezige binnenterrein met als gevolg dat het bestaande groen verdwijnt. Zij achten het bouwplan niet passend in de omgeving. [appellant sub 3] wijst in dit verband op artikel 3, lid 3.3.1, van de planregels dat een afwijking van de bouwhoogte toestaat ten behoeve van een dakopbouw.

13.1. In het algemeen kunnen aan een geldend bestemmingsplan geen blijvende rechten worden ontleend. De raad kan op grond van gewijzigde planologische inzichten en na afweging van alle betrokken belangen andere bestemmingen en regels voor gronden vaststellen.

Blijkens de verbeelding is aan een groot deel van het plangebied de aanduiding "bouwvlak" toegekend. Ter plaatse van het deel van het bouwvlak gelegen aan de Kerkweg-Oost is een maximale goot- en bouwhoogte van 9,5 onderscheidenlijk 13,5 m toegestaan. Aan de rest van het bouwvlak is een maximale goot- en bouwhoogte van 10 m toegekend.

Het plangebied ligt in de kern van Waddinxveen. Het plangebied wordt ten westen omringd door aaneengebouwde woningen en winkels. Ten zuiden van het plangebied staan een aantal vrijstaande woningen en ten oosten van het plangebied staan bedrijfsgebouwen. In de plantoelichting staat dat de keuze is gemaakt voor een woongebouw met 3 bouwlagen, waarbij de derde bouwlaag in afwijkend materiaal wordt uitgevoerd ten opzichte van de andere bouwlagen waardoor deze oogt als een kaplaag. Dit heeft als resultaat dat de achterzijde van de nieuwbouw wat betreft schaal beter op de omgeving aansluit, aldus de plantoelichting. Voorts staat in de plantoelichting dat tevens vanuit cultuurhistorisch oogpunt met het ontwerp van het aan de Kerkweg-Oost gelegen gebouwgedeelte nauwgezet is aangesloten op de bouwhoogten en vormgeving van het voormalige postkantoor. In de plantoelichting staat dat het voormalige postkantoor een goot- en bouwhoogte van 9 onderscheidenlijk 12,8 m had. De Afdeling stelt vast dat de in het plan opgenomen maximale goot- en bouwhoogte voor de nieuwbouw aan de zijde van de Kerkweg-Oost nagenoeg overeenkomt met de goot- en bouwhoogte van het voormalige postkantoor.

Wat betreft de achterbouw wordt volgens de plantoelichting deels afgeweken van de maatvoering in het vorige plan. In de plantoelichting staat dat vanwege de beoogde bouwhoogte en omvang van het plan de afstand tot de perceelgrenzen is vergroot door middel van de aankoop van het aangrenzend perceel van de tandartspraktijk. Hiermee is het ontwikkelingsgebied vergroot en kan in voldoende mate worden voorzien aan privacy voor de overige omwonenden, onder andere in de vorm van nieuwe erfbeplanting als afscherming naar de buurpercelen. In artikel 3, lid 3.4.4, van de planregels is in dit verband bepaald dat het gebruik van de gronden conform artikel 3.1 uitsluitend is toegestaan indien binnen de bestemmingen "Maatschappelijk" en "Verkeer" ter plaatse van de aanduiding "groenvoorziening" afschermende groenvoorzieningen worden gerealiseerd, overeenkomstig het inrichtingsplan, zoals opgenomen in bijlage 1.

De raad heeft zich naar het oordeel van de Afdeling onder deze omstandigheden in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat de zorginstelling waarin het plan voorziet wat betreft de bouwhoogte en bouwmassa past in de omgeving.

De betogen falen.

Noodzaak 24 appartementen

14. [appellant sub 3] betoogt dat de raad niet voldoende heeft onderbouwd dat minimaal 24 appartementen noodzakelijk zijn. Volgens hem wordt ten onrechte gesteld dat minder appartementen financieel niet haalbaar zijn. Hij voert aan dat op geen enkele locatie van ASVZ 24 cliënten worden gehuisvest. In dit verband wijst hij op de huidige locaties van ASVZ. Hij stelt dat de brandbreedte ligt tussen 8 en 20 cliënten en dat volgens ASVZ woongroepen van 8 thans de norm zijn. Volgens [appellant sub 3] ligt een commercieel belang ten grondslag aan het toevoegen van 16 cliënten van ASVZ bij de 8 cliënten van Stichting Ouderinitiatief-Atos.

14.1. In artikel 3, lid 3.4.1, van de planregels is bepaald dat het maximale aantal zorgwoningen 24 bedraagt. Niet in geschil is dat Stichting Ouderinitiatief-Atos behoefte heeft aan 8 zorgwoningen. De raad heeft uiteengezet dat Stichting Ouderinitiatief-Atos geen zelfstandige zorgvoorziening voor 8 cliënten kan opzetten en dus een overeenkomst heeft gesloten met ASVZ voor de zorgverlening. ASVZ heeft behoefte aan 16 appartementen voor haar cliënten aan het Woubrechterf omdat deze huidige locatie niet meer passend is bij de huidige wensen en eisen die gesteld worden aan de zorg. Deze samenwerking maakt volgens de raad dat gezocht is naar een nieuwe locatie waar 24 cliënten kunnen worden gehuisvest. In de plantoelichting staat dat het aantal van 24 cliënten de ondergrens is voor het rendabel kunnen exploiteren van een op zichzelf staande zorglocatie en dat het samenvoegen van de behoefte van Stichting Ouderinitiatief-Atos en ASVZ binnen het plangebied leidt tot een rendabele zorgexploitatie. De raad heeft ter zitting onweersproken gesteld dat 3 zorgeenheden met 8 cliënten per eenheid noodzakelijk zijn om een toekomstbestendige zorgexploitatie te kunnen realiseren op deze locatie. Volgens de raad heeft iedere locatie specifieke uitgangspunten en dan ook een eigen zorgexploitatie. De raad heeft er ter zitting op gewezen dat het hier gaat om een dure locatie in het centrum van Waddinxveen. In hetgeen [appellant sub 3] heeft aangevoerd ziet de Afdeling geen reden te twijfelen aan de juistheid van deze mededelingen van de raad. Gelet hierop ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat behoefte bestaat aan de in het plan voorziene zorgwoningen. De stelling van [appellant sub 3] dat op andere locaties van ASVZ geen 24 zorgwoningen aanwezig zijn en dat die locaties ook rendabel zijn, maakt niet dat er geen behoefte aan de in het plan voorziene 24 zorgwoningen is.

Het betoog faalt.

Bestemming "Maatschappelijk"

15. [appellant sub 3] betoogt dat ten onrechte de bestemming "Maatschappelijk" is toegekend. Hij stelt dat in het raadsvoorstel en de publicatie van het plan staat dat sprake is van zorgwoningen. Volgens hem moet op grond van de bij de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (hierna: SVBP 2012) behorende functielijst de bestemming "Wonen" worden toegekend aan zorgwoningen. Volgens hem is van 24-uurs zorg ook geen sprake. Hij voert aan dat deze wijze van bestemmen tot gevolg heeft dat de planregels geen rechtszekerheid bieden.

15.1. Uit artikel 2, eerste lid, van de Regeling standaarden ruimtelijke ordening (hierna: Regeling), in samenhang bezien met artikel 1.2.6 van het Besluit ruimtelijke ordening (hierna: Bro), volgt dat de raad een bestemmingsplan vorm moet geven en moet inrichten overeenkomstig de SVBP 2012, die als bijlage 5 deel uitmaakt van de Regeling. In paragraaf 3.3 van de SVBP 2012 staat dat ten behoeve van de eenduidigheid in de naamgeving en digitale verbeelding van bestemmingen een functielijst is opgesteld die als separate bijlage naast de SVBP 2012 van toepassing is. In deze lijst wordt voor een aantal functies een vaste hoofdgroep voorgeschreven. Voor de functies in de functielijst zijn geen definities of voorwaarden voor de inhoud opgesteld. Als een specifieke bestemmingsbenaming wordt gekozen waarbij de specificatie op de functielijst voorkomt dan moet de in de functielijst gegeven hoofdgroep worden gebruikt, aldus de SVBP.

Blijkens de verbeelding is aan de gronden ter plaatse van de bestemming "Maatschappelijk" ook de aanduiding "zorginstelling" toegekend. Ingevolge artikel 3, lid 3.1, aanhef en onder a, van de planregels zijn de voor "Maatschappelijk" aangewezen gronden bestemd voor een zorginstelling ter plaatse van de aanduiding "zorginstelling". In de functielijst is de functie zorginstelling onder de hoofdgroep maatschappelijk ondergebracht.

In artikel 1, lid 1.45, van de planregels is bepaald dat onder zorginstelling wordt verstaan een woonzorgcomplex bestaande uit zorgappartementen voor onzelfstandige bewoning en verzorging ten behoeve van mensen met een lichamelijke dan wel verstandelijke beperking die geen auto mogen of kunnen rijden. In de plantoelichting staat dat het initiatief is bedoeld voor de huisvesting van cliënten onder begeleiding met een geïndiceerd zorgzwaartepakket van 4 of hoger. Het gaat om zorg met verblijf, waarbij geen duidelijk onderscheid kan worden gemaakt tussen het wonen en de geboden zorg, zo staat in de plantoelichting. De raad stelt dat de cliënten 24-uur begeleiding en zorg krijgen, zodat sprake is van zorggebonden wonen. In hetgeen [appellant sub 3] heeft aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat het plan niet voorziet in een zorginstelling ten behoeve van onzelfstandige bewoning waarbij sprake is van 24-uurs begeleiding en zorg. Gelet hierop ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat het plan is vastgesteld in strijd met artikel 2, eerste lid, van de Regeling.

Het betoog faalt.

Parkeren

16. [appellant sub 3] betoogt dat de parkeerbehoefte onjuist is berekend. Volgens hem is ten onrechte geen rekening gehouden met de parkeerbehoefte van de tandartspraktijk aan de [locatie 6] terwijl de tandarts nog een huurcontract voor 7 jaar heeft. Daarnaast voert hij aan dat een tekort aan parkeerplaatsen ontstaat voor de bezoekers van de naastgelegen slenderstudio en de massagepraktijk. Alles bij elkaar genomen betoogt [appellant sub 1] dat het plan voorziet in te weinig parkeerplaatsen. Hij stelt dat dubbelgebruik van parkeerplaatsen niet mogelijk is. Volgens [appellant sub 1] zijn de slenderstudio en massagepraktijk immers ook in de avond en het weekend geopend.

16.1. In de plantoelichting staat dat op grond van het parkeerbeleid van de gemeente Waddinxveen van juli 2014 de CROW-publicatie 317 als uitgangspunt is gehanteerd. Voor het berekenen van de parkeerbehoefte is in dit geval uitgegaan van een verzorgings-/verpleeghuis. Op basis van de gemiddelde norm van 0,6 parkeerplaatsen per wooneenheid is er voor de 24 wooneenheden een behoefte aan 14,4 parkeerplaatsen. Blijkens het inrichtingsplan worden 6 parkeerplaatsen op het eigen terrein binnen de gronden met de bestemming "Maatschappelijk" gerealiseerd en worden 10 parkeerplaatsen aan de achterzijde van het voorziene gebouw, op het gemeentelijk terrein met een openbaar karakter, gerealiseerd, te weten de gronden met de bestemming "Verkeer".

Over het betoog van [appellant sub 3] dat geen rekening is gehouden met de parkeerbehoefte van de tandartspraktijk en de slenderstudie en massagepraktijk, overweegt de Afdeling dat de bestaande tandartspraktijk niet meer als zodanig is bestemd in het plan en dat het perceel waarop de slenderstudie en massagepraktijk zijn gevestigd geen deel uitmaakt van het plangebied. Voor zover [appellant sub 3] meent dat in de bestaande situatie ten behoeve van deze functies wordt geparkeerd op de gronden nabij de slenderstudie en de massagepraktijk aan de [locatie 5] waaraan in dit plan de bestemming "Verkeer" is toegekend, staat in de plantoelichting dat in parkeerdrukonderzoeken die in 2014 en 2016 zijn uitgevoerd in het plangebied en de omgeving daarvan voor deze gronden rekening is gehouden met 2 parkeerplaatsen. Voor zover [appellant sub 3] ter zitting heeft aangevoerd dat vaak veel meer dan 2 auto’s ter plaatse staan geparkeerd, stelt de raad dat in de bestaande situatie ter plaatse van deze gronden weliswaar wordt geparkeerd, maar dat het niet om een officiële openbare parkeerplaats gaat. Blijkens de plantoelichting worden deze 2 parkeerplaatsen voor het grootste deel opgevangen in de te realiseren 16 parkeerplaatsen en wordt het tekort van 0,4 parkeerplaats opgevangen in de directe omgeving. De raad stelt dat de parkeerdrukonderzoeken die in 2014 en 2016 zijn uitgevoerd ondersteunen dat in de directe omgeving de parkeercapaciteit toereikend is. In reactie op het betoog van [appellant sub 3] dat de parkeerdrukonderzoeken niet representatief zijn voor de huidige situatie, stelt de raad dat jaarlijks parkeerdrukonderzoeken worden uitgevoerd. Bij de vaststelling van dit plan in 2017 is de laatst beschikbare parkeerdrukonderzoek van 2016 in aanmerking genomen, aldus de raad. In hetgeen [appellant sub 3] heeft aangevoerd over recente ontwikkelingen in het gebied ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de parkeeronderzoeken ten tijde van de vaststelling van het plan niet representatief waren.

Voor zover [appellant sub 1] betoogt dat het plan voorziet in te weinig parkeerplaatsen nu dubbelgebruik van parkeerplaatsen niet mogelijk is, stelt de raad dat dubbelgebruik van parkeerplaatsen in het plangebied in zijn algemeenheid mogelijk is. Volgens de raad is voor het beperkte tekort van 0,4 parkeerplaats dubbelgebruik niet per se noodzakelijk en kan dit tekort in de directe omgeving van het plangebied worden opgevangen. [appellant sub 1] heeft dit niet betwist.

Gelet op het vorenstaande ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat in de parkeerbehoefte van het plan kan worden voorzien.

De betogen falen.

Ontsluiting

17. [appellant sub 3] kan zich niet verenigen met de ontsluiting van de nieuwbouw. Volgens hem is het ontsluiten van de nieuwbouw via de Kanaalstraat niet wenselijk en noodzakelijk. Hij stelt dat de nieuwbouw ontsloten kan worden via de bestaande in- en uitritten op de [locatie 6] en 157.

17.1. In de plantoelichting staat dat de ontsluiting van de nieuwbouw plaatsvindt via de achterzijde van de Kanaalstraat. Hier is sprake van een al bestaande uitrit. Volgens de plantoelichting is het treffen van extra verkeersmaatregelen daarbij niet nodig omdat de uitrit voldoet aan de relevante eisen uit de gemeentelijke 'Leidraad Inrichting Openbare Ruimte' waarin technische eisen worden gesteld aan de inrichting van de openbare ruimte. De raad stelt dat de voorziene ontsluiting is beoordeeld door een verkeerskundige en dat gebleken is dat dit de optimale wijze van ontsluiten is in deze situatie. Voor zover [appellant sub 3] heeft aangevoerd dat de ontsluiting van de nieuwbouw via de Kerkweg-Oost moet plaatsvinden, stelt de raad dat Zorgvastgoed Waddinxveen B.V. de woning aan de [locatie 6] als zodanig wenst te behouden, zodat de daar aanwezige in- en uitrit niet beschikbaar is. Een ontsluiting via de [locatie 8] is bij volledige benutting van het bouwvlak niet mogelijk, aldus de raad. De raad heeft toegelicht dat een in- en uitrit via de Kerkweg-Oost vanuit verkeerskundig oogpunt en verkeersveiligheid ook niet gewenst is. [appellant sub 3] heeft dit niet bestreden. Daarom ziet de Afdeling in hetgeen [appellant sub 3] heeft aangevoerd geen aanleiding voor het oordeel dat de raad niet in redelijkheid heeft kunnen kiezen voor de in dit plan voorziene ontsluiting.

Het betoog faalt.

Precedentwerking

18. [appellant sub 3] vreest dat de nieuwbouw ongewenste precedentwerking tot gevolg zal hebben. Hij stelt dat de eigenaar van het perceel aan de [locatie 7] nu opeens ook op de achterzijde van zijn perceel een gebouw met drie bouwlagen wil realiseren.

18.1. De Afdeling ziet geen grond voor de vrees van [appellant sub 3] dat de vaststelling van dit plan de weg vrijmaakt voor toekomstige bouwplannen buiten dit plan. Eventuele nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen moeten een afzonderlijke planologische procedure doorlopen, waarin de ruimtelijke aanvaardbaarheid van deze ontwikkelingen op zichzelf wordt bezien en waarbij belanghebbenden in de gelegenheid worden gesteld hun zienswijzen kenbaar te maken en beroep in te stellen.

Het betoog faalt.

Woon- en leefklimaat

19. [appellant sub 1], [appellant sub 2] en anderen en [appellant sub 3] betogen dat als gevolg van het plan hun woon- en leefklimaat onaanvaardbaar wordt aangetast. Volgens hen zijn hun belangen niet op een juiste wijze betrokken in de belangenafweging. Hierover voeren [appellant sub 1] en [appellant sub 2] en anderen aan dat de nieuwbouw hun uitzicht beperkt en hun privacy aantast. Tevens voeren [appellant sub 2] en anderen aan dat de nieuwbouw leidt tot verminderde daglichttoetreding bij de woning van [persoon] aan de [locatie 3]. [appellant sub 3] voert aan dat zijn privacy wordt aangetast en zijn eigendommen in waarde zullen dalen als gevolg van de nieuwbouw.

19.1. Blijkens de verbeelding ligt het bouwvlak op een afstand van ongeveer 14 m van de percelen aan de [locaties 1]. Aan de gronden tussen het bouwvlak en deze percelen aan de Kanaalstraat is de bestemming "Maatschappelijk" met de aanduiding "groenvoorziening" toegekend. In artikel 3, lid 3.4.4, van de planregels is bepaald dat het gebruik van de gronden conform artikel 3.1 uitsluitend is toegestaan indien binnen de bestemmingen "Maatschappelijk" en "Verkeer" ter plaatse van de aanduiding "groenvoorziening" afschermende groenvoorzieningen worden gerealiseerd, overeenkomstig het inrichtingsplan, zoals opgenomen in bijlage 1. Uit het inrichtingsplan volgt dat rondom de erfgrens bomen zijn voorzien. Gelet op de afstand, de afschermende groenvoorzieningen die moeten worden gerealiseerd voordat de zorginstelling mag worden gebruikt en de omstandigheid dat de woningen aan de [locaties 1] in de stedelijke kern van Waddinxveen staan, bestaat geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het uitzicht en de privacy van de bewoners van de woningen aan de [locaties 1] door het plan niet onaanvaardbaar worden beperkt.

19.2. Wat betreft de woning van [persoon] aan de [locatie 3] blijkt uit de verbeelding dat het bouwvlak op een afstand van ongeveer 10 m van dit perceel ligt. Aan de gronden tussen het bouwvlak en dit perceel is eveneens de bestemming "Maatschappelijk" met de aanduiding "groenvoorziening" toegekend, zodat overeenkomstig artikel 3, lid 3.4.4, van de planregels afschermende groenvoorzieningen moeten worden gerealiseerd voordat de zorginstelling mag worden gebruikt. In het inrichtingsplan zijn ter plaatse ook bomen voorzien. Gelet op het vorenstaande bestaat geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het uitzicht en de privacy van [persoon] door het plan niet onaanvaardbaar wordt beperkt. Voor zover zij vreest voor verminderde daglichttoetreding bij haar woning, heeft de raad uiteengezet dat de nieuwbouw is voorzien ten noorden van de woning van [persoon], zodat geen invloed op de daglichttoetreding in deze woning te verwachten is. [persoon] heeft dit niet betwist. Gelet op de ligging van de woning ten opzichte van de nieuwbouw, de afstand van ongeveer 14 m tussen het bouwvlak en de woning en omdat de woning in de stedelijke kern van Waddinxveen staat heeft de raad zich naar het oordeel van de Afdeling in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het plan niet leidt tot een onaanvaardbare afname van daglichttoetreding bij de woning van [persoon].

19.3. [appellant sub 3] betoogt dat zijn privacy wordt aangetast als gevolg van de nieuwbouw. Het bouwvlak voor de nieuwbouw is voorzien op 7 m afstand van zijn gebouw aan de [locatie 5]. Aan de gronden tussen het gebouw aan de [locatie 5] en het bouwvlak is de bestemming "Maatschappelijk" met de aanduiding "groenvoorziening" toegekend, zodat overeenkomstig artikel 3, lid 3.4.4, van de planregels afschermende groenvoorzieningen moeten worden gerealiseerd voordat de zorginstelling mag worden gebruikt. In het inrichtingsplan zijn ter plaatse bomen voorzien. Gelet hierop en in aanmerking nemend dat de gebouwen van [appellant sub 3] in de stedelijke kern van Waddinxveen staan, is de Afdeling van oordeel dat de raad zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de privacy van [appellant sub 3] door het plan niet onaanvaardbaar wordt beperkt. Wat betreft de eventueel nadelige invloed van het plan op de waarde van de eigendommen van [appellant sub 3], acht de Afdeling niet aannemelijk gemaakt dat die waardevermindering zodanig zal zijn dat de raad bij de afweging van de betrokken belangen daaraan een groter gewicht had moeten toekennen dan hij heeft gedaan.

19.4. Gelet op al het voorgaande stelt de Afdeling vast dat het plan weliswaar gevolgen voor het woon- en leefklimaat van [appellant sub 1], [appellant sub 2] en anderen en [appellant sub 3] zal hebben, maar de Afdeling acht die niet zodanig dat de raad het plan om deze reden in strijd met een goede ruimtelijke ordening had moeten achten.

De betogen falen.

Alternatieven

20. [appellant sub 1], [appellant sub 2] en anderen en [appellant sub 3] betogen dat het plangebied niet geschikt is voor de zorginstelling. In dit verband wijzen zij er op dat het plan afwijkt van het vorige plan en niet in overeenstemming is met het beeldkwaliteitsplan 'Van station tot brug te Waddinxveen' van 2012, het plangebied te klein is voor de ontwikkeling, het drukke verkeerspunt ter plaatse, het benodigde besluit hogere waarden, de dure locatie, het beeld van vrijstaande gebouwen verdwijnt, de bouwhoogte niet aansluit bij de omgeving en geen draagvlak bestaat bij de omwonenden voor het plan. Volgens hen zijn alternatieve locaties voor de zorginstelling beschikbaar. Als alternatieve locaties voor de zorginstelling noemen zij de twee vrije percelen schuin tegenover het plangebied aan de Kerkweg-Oost 214 en 216, de percelen aan de [locaties 2] en de nieuwbouwwijk 'De Triangel'. Zij stellen dat deze alternatieve locaties betere locaties voor de zorginstelling zouden zijn. Volgens [appellant sub 3] is sprake van oneerlijke concurrentie, omdat alternatieve locaties geen gelijke kans krijgen.

20.1. De raad moet bij de keuze van een bestemming een afweging maken van alle belangen die betrokken zijn bij de vaststelling van het plan. Daarbij heeft de raad beleidsruimte. De voor- en nadelen van alternatieven moeten in die afweging worden betrokken. De raad heeft toegelicht dat in de structuurvisie Waddinxveen 2030 deze locatie is aangewezen als ontwikkellocatie en dat het initiatief voor deze locatie aansluit bij deze ambitie. Gelet op de ligging van het plangebied en gelet op hetgeen hieromtrent hiervoor al is overwogen over de ruimtelijke gevolgen van deze ontwikkeling, ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de keuze van de raad voor de bestemming "Maatschappelijk" met de aanduiding "zorginstelling" op deze locatie onredelijk is.

Over de alternatieve locaties stelt de raad dat in de memo van 12 juni 2017 een analyse van mogelijke alternatieve locaties heeft plaatsgevonden. In deze memo is ingegaan op de genoemde locaties aan de Kerkweg-Oost 214 en 216 en aan de [locaties 2]. Over de locatie aan de Kerkweg-Oost 214 en 216 staat in de memo dat deze locatie niet geschikt is gezien de eigendomssituatie en dat het initiatief van de eigenaar van dit perceel, om ter plaatse woningen te realiseren, de ontwikkeling van een zorginstelling ter plaatse belemmert. Voorts staat in deze memo over de locatie aan de Noordkade 74 tot 80 dat deze locatie evenmin geschikt is nu initiatiefnemers te kennen hebben gegeven dat een ligging van de voorziene ontwikkeling nabij het station en het centrumgebied wenselijk is en dat deze locatie buiten het zoekgebied van de initiatiefnemers ligt. Voor zover [appellant sub 1] heeft gewezen op de nieuwbouwwijk 'De Triangel' heeft de raad ter zitting te kennen gegeven dat deze locatie eveneens is gelegen buiten het zoekgebied van de initiatiefnemers en dus niet geschikt is. De raad heeft gelet hierop de door [appellant sub 1], [appellant sub 2] en anderen en [appellant sub 3] genoemde alternatieve locaties voldoende in zijn afweging betrokken. De Afdeling ziet in het aangevoerde dan ook geen grond voor het oordeel dat de raad niet in redelijkheid voor de in het plan voorziene locatie heeft kunnen kiezen. Dat alternatieve locaties niet eerlijk zijn beoordeeld, zoals [appellant sub 3] betoogt, is voor de Afdeling niet aannemelijk geworden.

De betogen falen.

Uitvoerbaarheid

21. [appellant sub 3] betoogt dat sprake is van een privaatrechtelijke belemmering. Hierover voert hij aan dat een erfdienstbaarheid van weg is gevestigd op de gronden ter plaatse van de bestemming "Verkeer" voor zover die bestraat zijn. Subsidiair voert [appellant sub 3] aan dat deze gronden al meer dan 20 jaar in zijn eigendom, onderhoud en gebruik zijn, zodat sprake is van bevrijdende verjaring. In dit verband wijst [appellant sub 3] op een foto. Hij stelt geen medewerking te verlenen aan het realiseren van parkeerplaatsen ter plaatse. Volgens hem staat ten onrechte in de nota van zienswijzen dat ter plaatse sprake is van een braakliggend terrein, staat de locatie van de erfdienstbaarheid van weg vast, heeft artikel 5 van de notariële akte betrekking op het perceelgedeelte waarop het recht van weg is gevestigd, is de gemeente niet consequent over het gebruik en de eigendom van deze gronden en is al meer dan 20 jaar geen sprake geweest van een uitweg van achter het postkantoor naar de Kanaalstraat. [appellant sub 3] stelt dat ten onrechte de bestemming "Verkeer" is toegekend aan zijn eigendom.

21.1. De raad stelt dat geen sprake is van verkrijging van eigendom door verjaring. Volgens de raad is door middel van een erfdienstbaarheid van weg duidelijk vastgelegd dat de grond in eigendom is bij de gemeente en dat [appellant sub 3] gebruik mag maken van de grond om van zijn perceel naar de Kanaalstraat te komen en andersom. Met de beoogde nieuwe inrichting van de desbetreffende grond, kan de erfdienstbaarheid worden voortgezet, aldus de raad.

21.2. De Afdeling stelt voorop dat volgens vaste jurisprudentie voor het oordeel van de bestuursrechter dat een privaatrechtelijke belemmering aan de vaststelling en de uitvoerbaarheid van een bestemmingsplan in de weg staat, slechts aanleiding is indien deze een evident karakter heeft. De Afdeling wijst bij wijze van voorbeeld op de uitspraak van 14 juli 2010, ECLI:NL:RVS:2010:BN1099. De burgerlijke rechter is immers de eerst aangewezene om de vraag te beantwoorden of een privaatrechtelijke belemmering in de weg staat aan de uitvoering van een activiteit.

Onder verwijzing naar haar uitspraak van 17 oktober 2012, ECLI:NL:RVS:2012:BY0377, overweegt de Afdeling voorts dat een privaatrechtelijke belemmering pas evident is als zonder nader onderzoek kan worden vastgesteld dat een ontwikkeling voorzien is op grond die in eigendom aan een ander toebehoort en die ander daarin niet berust en niet hoeft te berusten.

21.3. Over de gestelde verkrijging van eigendom van de grond door verjaring overweegt de Afdeling dat de vraag of [appellant sub 3] al dan niet eigenaar is geworden van de strook grond door verjaring een privaatrechtelijke kwestie is die bij de burgerlijke rechter aan de orde moet worden gesteld als daarover verschil van mening bestaat. Omdat het gestelde eigendomsrecht niet in rechte vast staat, kan niet zonder nader onderzoek worden vastgesteld dat de beoogde ontsluitingsweg en parkeerplaatsen in het plangebied deels zijn voorzien op gronden die in eigendom zijn gekomen van [appellant sub 3]. Er bestaat dus geen aanleiding voor het oordeel dat sprake is van een evidente privaatrechtelijke belemmering die aan de verwezenlijking van het plan in de weg staat.

21.4. Tussen partijen is niet in geschil dat een erfdienstbaarheid van weg van en naar de Kanaalstraat is gevestigd op de bedoelde strook grond tussen de Kanaalstraat en het gebouw van [appellant sub 3] aan de [locatie 5]. Blijkens de verbeelding is aan deze strook grond in het plan, waar de ontsluitingsweg en parkeerplaatsen zijn beoogd, de bestemming "Verkeer" toegekend. Gelet op deze bestemming is de Afdeling van oordeel dat de raad er in redelijkheid van heeft kunnen uitgaan dat het plan er niet toe leidt dat de bereikbaarheid van het gebouw aan de [locatie 5] via de Kanaalstraat niet langer is gewaarborgd. Gelet hierop geeft het aangevoerde in zoverre geen aanleiding voor het oordeel dat sprake is van een evidente privaatrechtelijke belemmering, waarvan op voorhand in redelijkheid moet worden aangenomen dat die in de weg staat aan de verwezenlijking van het plan binnen de planperiode. Voor zover [appellant sub 3] ter zitting heeft gewezen op een erfdienstbaarheid ten behoeve van het opslaan van materialen, overweegt de Afdeling dat uit de door [appellant sub 3] ingediende akte blijkt dat de bedoelde erfdienstbaarheid met als inhoud dat geen materialen mogen worden opgeslagen die vanaf de Stationsstraat zichtbaar zijn ten laste van het perceel van [appellant sub 3] is gevestigd. Alleen daarom is er ook in zoverre geen aanleiding voor het oordeel dat sprake is van een evidente privaatrechtelijke belemmering die aan de verwezenlijking van het plan in de weg staat.

21.5. Gelet op het vorenstaande heeft de raad naar het oordeel van de Afdeling in redelijkheid de bestemming "Verkeer" aan de gronden kunnen toekennen.

De betogen falen.

22. [appellant sub 3] betoogt dat het kostenverhaal onvoldoende is verzekerd. Hierover voert hij aan dat de anterieure overeenkomst ten onrechte niet is gesloten met de ontwikkelaar Plano Ontwikkeling B.V. In dit verband voert [appellant sub 3] aan dat de zakelijke beschrijving van de anterieure overeenkomst ten onrechte niet geparagrafeerd ter inzage heeft gelegen.

22.1. In het kader van een beroep tegen een bestemmingsplan kan een betoog over de uitvoerbaarheid van dat plan, waaronder ook de financiële uitvoerbaarheid, slechts leiden tot vernietiging van het bestreden besluit indien en voor zover het aangevoerde leidt tot de conclusie dat de raad op voorhand in redelijkheid had moeten inzien dat het plan niet kan worden uitgevoerd binnen de planperiode van in beginsel tien jaar.

22.2. In de plantoelichting staat dat met de ontwikkelende eigenaar van de gronden een anterieure overeenkomst is gesloten. De raad heeft te kennen gegeven dat Zorgvastgoed Waddinxveen B.V. de eigenaar van de desbetreffende gronden is en met haar de anterieure overeenkomst is gesloten. De Afdeling acht dit niet onjuist. In hetgeen [appellant sub 3] heeft aangevoerd ziet de Afdeling derhalve geen aanleiding voor het oordeel dat het plan om die reden niet uitvoerbaar is.

Het betoog faalt.

22.3. Voor zover [appellant sub 3] heeft aangevoerd dat de zakelijke beschrijving van de anterieure overeenkomst ten onrechte niet geparafeerd ter inzage heeft gelegen, overweegt de Afdeling dat dit gebrek, daargelaten of daarvan sprake is, op de inhoud noch over de procedure van totstandkoming van het bestemmingsplan gaat. Het kan dus geen grond vormen voor gehele of gedeeltelijke vernietiging van het besluit tot vaststelling van het plan.

Het betoog faalt.

23. [appellant sub 3] betoogt dat het plan niet uitvoerbaar is binnen de termijn die is opgenomen in de anterieure overeenkomst. Daarvoor wijst hij op de huurovereenkomst van de tandarts die loopt tot 31 december 2023.

23.1. De Afdeling stelt voorop dat in deze procedure geen oordeel kan worden gegeven over de rechtmatigheid van de privaatrechtelijke overeenkomst, ter zake waarvan de burgerlijke rechter bevoegd is. Deze beroepsgrond kan in zoverre niet de rechtmatigheid van het plan aantasten.

Zoals hiervoor onder 22.1 is overwogen kan in het kader van een beroep tegen een bestemmingsplan een betoog over de uitvoerbaarheid van dat plan slechts leiden tot vernietiging van het bestreden besluit indien en voor zover het aangevoerde leidt tot de conclusie dat de raad op voorhand in redelijkheid had moeten inzien dat het plan niet kan worden uitgevoerd binnen de planperiode van in beginsel tien jaar. De raad heeft ter zitting toegelicht dat de huurovereenkomst met de tandarts loopt tot en met 31 december 2023. Volgens de raad valt deze termijn binnen de planperiode. De raad heeft voorts toegelicht dat de gronden waarop het gebouw staat waarin de tandarts is gevestigd ook niet per se noodzakelijk zijn voor de realisering van de parkeerplaatsen als gevolg van dit plan. De raad stelt dat de parkeerplaatsen zolang ergens anders binnen het plangebied kunnen worden gerealiseerd. [appellant sub 3] heeft dit niet bestreden. Daarom heeft [appellant sub 3] niet aannemelijk gemaakt dat het plan in zoverre, mede gelet op de periode waarover het plan zich uitstrekt, niet uitvoerbaar is.

Het betoog faalt.

Herhalen en inlassen zienswijze

24. [appellant sub 3] heeft zich in het beroepschrift voor het overige beperkt tot het verwijzen naar de inhoud van zijn zienswijze. In de overwegingen van het bestreden besluit is ingegaan op deze zienswijze. [appellant sub 3] heeft in het beroepschrift, noch ter zitting redenen aangevoerd waarom de weerlegging van de desbetreffende zienswijze in het bestreden besluit onjuist zou zijn.

Conclusie

25. Gelet op het voorgaande zijn de beroepen voor het overige ongegrond.

Proceskosten

26. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I. verklaart zich onbevoegd om van het beroep van [appellant sub 3] kennis te nemen voor zover gericht tegen de aanvulling op het beeldkwaliteitsplan 'Van station tot brug te Waddinxveen';

II. verklaart het beroep van [appellant sub 2] en anderen voor zover ingesteld door [partij] niet-ontvankelijk;

III. verklaart de beroepen van [appellant sub 1], [appellant sub 2] en anderen en [appellant sub 3] voor het overige ongegrond.

Aldus vastgesteld door mr. W.D.M. van Diepenbeek, voorzitter, en mr. G. van der Wiel en mr. D.A. Verburg, leden, in tegenwoordigheid van mr. L.C. Lodeweges, griffier.

w.g. Van Diepenbeek w.g. Lodeweges
voorzitter griffier

Uitgesproken in het openbaar op 20 juni 2018

625.