Uitspraak 201704050/1/R1


Volledige tekst

201704050/1/R1.
Datum uitspraak: 13 juni 2018

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

1. [appellant sub 1A] en [appellant sub 1B] (hierna tezamen en in enkelvoud: [appellant sub 1]), beiden wonend te De Klomp, gemeente Ede,
2. Info Support B.V. en De Klomp Investment B.V. (hierna tezamen en in enkelvoud: Info Support), beide gevestigd te Veenendaal,

en

de raad van de gemeente Ede,
verweerder.
 
Procesverloop

Bij besluit van 23 maart 2017 heeft de raad het bestemmingsplan "Bedrijventerrein De Klomp" vastgesteld.

Tegen dit besluit hebben [appellant sub 1] en Info Support beroep ingesteld.

De raad heeft verweerschriften ingediend.

Info Support, [appellant sub 1] en de raad hebben nadere stukken ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 13 februari 2018, waar [appellant sub 1A], vertegenwoordigd door mr. J.W. Verhoeven en mr. G. Bosma, beiden advocaat te Utrecht, Info Support en De Klomp Investment, beide vertegenwoordigd door [gemachtigd A] en [gemachtigde B], bijgestaan door [gemachtigde C], werkzaam voor Ecorys, en [gemachtigde D], [gemachtigde E] en [gemachtigde F], en de raad, vertegenwoordigd door mr. L.J. Gerritsen, advocaat te Nijmegen, bijgestaan door J.P. Stouten, werkzaam bij Stec Groep, en P.A. Smaal, L.E.H. Wolters en mr. J.A. Buliga, zijn verschenen.

Overwegingen

Inleiding

1. Met het oog op de behoefte aan bedrijventerreinen in de regio Ede-Veenendaal is in 2004 door de gemeente Ede het globale bestemmingsplan "ISEV" (interprovincale structuurvisie Ede-Veenendaal) opgesteld. Dit plan voorzag in drie bedrijventerreinen: "De Klomp-Oost", "Ede-West (II en III)" en het "Middengebied".

Het onderhavige bestemmingsplan ziet op het deelgebied "De Klomp-Oost" en voorziet in een bedrijventerrein van ongeveer 22 ha.

In artikel 5, lid 5.1, van de planregels is daartoe de bestemming "Bedrijventerrein" opgenomen, waarbinnen - afhankelijk van de aanduiding op de verbeelding - bedrijven uit verschillende milieucategorieën van de Staat van Bedrijfsactiviteiten, die als bijlage bij de planregels is opgenomen, zijn toegestaan. Uit artikel 5, lid 5.1, onder i, sub 4, van de planregels volgt dat zelfstandige kantoren niet zijn toegestaan op het bedrijventerrein.

In artikel 5, lid 5.4, van de planregels is een afwijkingsbevoegdheid opgenomen waarmee bedrijven die qua milieubelasting en ruimtelijke impact vergelijkbaar zijn met de in het plan rechtstreeks toegelaten bedrijven kunnen worden toegestaan.

De gronden in het plangebied zijn thans grotendeels onbebouwd. Het plangebied ligt in de nabijheid van het treinstation Veenendaal-De Klomp en de A12.

2. Info Support is een ICT-bedrijf met ongeveer 400 medewerkers en heeft onder meer bedrijfsonderdelen op locaties in Veenendaal en Utrecht. Info Support wenst verschillende bedrijfsonderdelen op één hoofdlocatie te bundelen en beoogt daartoe in het plangebied - waar zij thans ruim 8 ha aan gronden in eigendom heeft - een ICT-campus, met als onderdeel daarvan kantoren, te realiseren. Info Support kan zich niet met het plan verenigen omdat niet in de door Info Support gewenste ontwikkeling wordt voorzien.

[appellant sub 1] is omwonende van het plangebied en is bevreesd dat het bedrijventerrein leidt tot een aantasting van zijn woon- en leefklimaat.

Toetsingskader

3. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan moet de raad bestemmingen aanwijzen en regels geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De raad heeft daarbij beleidsruimte en moet de betrokken belangen afwegen. De Afdeling beoordeelt aan de hand van de beroepsgronden of het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan in overeenstemming is met het recht. De Afdeling stelt niet zelf vast of het plan in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening, maar beoordeelt aan de hand van die gronden of de raad zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening.

Geen waarborg dat uitsluitend bedrijven in de voedselsector zijn toegestaan

4. [appellant sub 1] en Info Support betogen dat in de planregels ten onrechte niet is gewaarborgd dat er uitsluitend bedrijven in de voedselsector zijn toegestaan. Het is dan ook mogelijk dat zich bedrijven in het plangebied zullen vestigen die niet tot de voedselsector behoren. Volgens Info Support is daardoor sprake van een rechtsonzekere situatie. Specifiek wijst Info Support in dit verband op de mogelijkheid van vestiging van bedrijven van milieucategorie 4.2. Info Support vindt het niet logisch dat dergelijke zware industrie binnen het plangebied is toegestaan. Volgens Info Support is het bovendien in strijd met het gemeentelijke- en provinciale beleid dat andere bedrijven dan voedsel gerelateerde bedrijven zijn toegestaan.

4.1. Artikel 5 van de planregels luidt, voor zover thans van belang, als volgt:

"5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Bedrijventerrein' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

a. ter plaatse van de aanduiding 'bedrijf tot en met categorie 2' zijn uitsluitend bedrijven toegestaan vallende onder milieucategorie 1 en 2 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten, zoals opgenomen in de bijlage bij deze planregels.

b. ter plaatse van de aanduiding 'bedrijf tot en met categorie 3.1' zijn uitsluitend bedrijven toegestaan vallende onder milieucategorie 1, 2 en 3.1 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten, zoals opgenomen in de bijlage bij deze planregels.

c. ter plaatse van de aanduiding 'bedrijf tot en met categorie 3.2' zijn uitsluitend bedrijven toegestaan vallende onder milieucategorie 1, 2, 3.1 en 3.2 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten, zoals opgenomen in de bijlage bij deze planregels.

d. ter plaatse van de aanduiding 'bedrijf tot en met categorie 4.1' zijn uitsluitend bedrijven toegestaan vallende onder milieucategorie 1, 2, 3.1, 3.2 en 4.1 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten, zoals opgenomen in de bijlage bij deze planregels.

e. ter plaatse van de aanduiding 'bedrijf tot en met categorie 4.2' zijn uitsluitend bedrijven toegestaan vallende onder milieucategorie 1, 2, 3.1, 3.2, 4.1 en 4.2 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten, zoals opgenomen in de bijlage bij deze planregels. (…)."

4.2. De raad heeft toegelicht dat het bedrijventerrein is bedoeld als algemeen bedrijventerrein. De raad heeft er hierbij op gewezen dat het plangebied goed is ontsloten, door de aanwezigheid van de A12 en een spoorlijn, zodat, ook gezien de bestaande omgeving, vestigingsmogelijkheden voor allerlei soorten bedrijven, waaronder bedrijven van een zware milieucategorie, zoals categorie 4.2, aanvaardbaar zijn. De raad heeft toegelicht dat hij niet heeft beoogd de toegestane bedrijvigheid te beperken tot bedrijven in de voedselsector. Wel wenst de raad zich bij de acquisitie met name te richten op bedrijven in die sector.

4.3. De Afdeling overweegt dat, nu de toegestane bedrijvigheid in artikel 5, lid 5.1, van de planregels duidelijk is omschreven, in dit opzicht van rechtsonzekerheid geen sprake is. Voorts bestond er, gelet op de bedoeling van de raad om in een algemeen bedrijventerrein te voorzien, anders dan [appellant sub 1] en Info Support stellen, geen aanleiding om in de planregels vast te leggen dat uitsluitend bedrijven in de voedselsector in het plangebied zijn toegestaan. Dat de raad, rekening houdend met de ontsluitingsmogelijkheden en ligging, het bedrijventerrein niet heeft beperkt tot bedrijven in de voedselsector, maar ook onder meer bedrijven van een zwaardere milieucategorie heeft toegestaan, valt, naar het oordeel van de Afdeling, binnen de beleidsruimte die de raad bij de vaststelling van een bestemmingsplan toekomt. In dit verband overweegt de Afdeling voorts dat Info Support niet nader heeft geconcretiseerd met welk gemeentelijk of provinciaal beleid het strijdig zou zijn dat tevens andere bedrijven dan voedsel gerelateerde bedrijven in het plangebied zijn toegestaan.

Het betoog faalt.

Zorgvuldigheidsbeginsel

5. Info Support voert aan dat de raad bij de vaststelling van het plan onvoldoende rekening heeft gehouden met de belangen van Info Support om de mogelijkheid te krijgen om een ICT-campus te realiseren. Deze ICT-campus bestaat uit kantoren, kenniscentrum, seminarruimtes, ICT-ontwikkelplekken, productruimtes en een kantine. Info Support acht het besluit in dit opzicht onzorgvuldig tot stand gekomen, ook gezien de lange voorgeschiedenis van contacten met de gemeente Ede met het oog op het vestigen van Info Support in het plangebied. Info Support wijst daarbij op een al in 2001 tussen de gemeenten Veenendaal en Ede gesloten "ISEV-convenant" waaruit onder meer volgt dat bedrijventerrein De Klomp-Oost hoofdzakelijk is bestemd voor de opvang van Veenendaalse bedrijven. Verder wijst Info Support op een bespreking van 23 juni 2004, waar bij monde van de heren Spiegelenberg en Kremers, beiden wethouder te Ede, en de heer Koch, projectleider, zou zijn bevestigd dat de wensen van Info Support mogelijk zouden worden gemaakt, waarbij de gemeente zich zou inspannen om overeenstemming te bereiken over het aankopen van 2 ha grond in het plangebied en het vervolgens doorverkopen van die grond aan Info Support. Info Support wijst erop dat zij een civiele procedure is gestart tegen onder meer de gemeente Ede om nakoming te vorderen van de aan haar gedane toezeggingen. In dit kader wijst Info Support tevens op hetgeen de raad heeft besproken tijdens een zogenoemde oordeelsvormende vergadering van 9 maart 2017 alsmede tijdens de raadsvergadering van 23 maart 2017, waarbij het plan is vastgesteld. Info Support wijst er ook op dat de Omgevingsverordening Gelderland de vestiging van kantoren niet uitsluit indien de betreffende kantoorvestiging goed ontsloten is door een "hoogwaardige OV-verbinding". Volgens Info Support kan de OV-verbinding ter hoogte van het plangebied worden aangemerkt als een "hoogwaardige OV-verbinding".

5.1. In de Omgevingsverordening Gelderland, zoals die luidde ten tijde van het bestreden besluit, staat onder meer het volgende:

"Artikel 2.3.1.1 Kantoren

1. In bestemmingsplannen worden nieuwe zelfstandige kantoorvestigingen op bedrijventerreinen niet mogelijk gemaakt.

2. In afwijking van het eerste lid kunnen zelfstandige kantoren in een bestemmingsplan mogelijk worden gemaakt indien de betreffende kantoorvestiging goed ontsloten is door een hoogwaardige OV-verbinding."

5.2. De raad stelt zich op het standpunt dat de door Info Support als ICT-campus voorgestane ontwikkeling ruimtelijk gezien een kantoorontwikkeling inhoudt die niet in het plan past. Naar het oordeel van de Afdeling heeft de raad terecht geconcludeerd dat sprake is van een initiatief dat onder de omschrijving valt van een zelfstandig kantoor in de zin van het plan.

Artikel 1, lid 90, van de planregels omschrijft een zelfstandig kantoor als:

"Een voorziening die op zichzelf het bedrijf vormt en gericht is op het verlenen van diensten op administratief, financieel, architectonisch, juridisch of een daarmee naar aard gelijk te stellen gebied, waarbij het publiek al dan niet rechtstreeks te woord wordt gestaan en geholpen."

De Afdeling stelt vast dat de raad de door Info Support gewenste ICT-campus in zijn belangenafweging heeft betrokken, maar niet in deze door Info Support gewenste ontwikkeling heeft willen voorzien. Daartoe heeft de raad toegelicht dat zelfstandige kantoren in het plangebied op gespannen voet staan met het gemeentelijke ruimtelijke beleid, dat terughoudend om gaat met het toestaan van zelfstandige kantoren, en welk beleid aansluit op het bepaalde in artikel 2.3.1.1, eerste lid, van de Omgevingsverordening Gelderland. Voorts heeft de raad toegelicht dat door of namens hem geen toezeggingen zijn gedaan op grond waarvan Info Support mocht aannemen dat de door haar gewenste ontwikkeling in het plangebied mogelijk zou worden gemaakt. Gelet op deze door de raad gegeven toelichting ziet de Afdeling in hetgeen Info Support heeft aangevoerd geen grond voor het oordeel dat de raad de belangen van Info Support onvoldoende bij zijn afweging heeft betrokken en ziet de Afdeling evenmin grond voor het oordeel dat het plan, voor zover daarin zelfstandige kantoren niet zijn toegestaan, op onzorgvuldige wijze tot stand is gekomen. Hierbij betrekt de Afdeling dat Info Support met hetgeen zij in deze procedure heeft overgelegd niet aannemelijk heeft gemaakt dat door of namens de raad rechtens te honoreren verwachtingen zijn gewekt dat de door Info Support gewenste ontwikkeling in het plangebied mogelijk zou worden gemaakt. In dit kader merkt de Afdeling - wat betreft de verwijzing van Info Support naar een civiele procedure - op dat de rechtbank Midden-Nederland bij vonnis van 28 december 2016 de vorderingen van Info Support heeft afgewezen. De vraag of de OV-verbinding ter hoogte van het plangebied kan worden aangemerkt als een "hoogwaardige OV-verbinding" in de zin van artikel 2.3.1.1, onder 2, van de Omgevingsverordening behoeft geen bespreking. Daartoe is van belang dat, zoals de raad heeft toegelicht, de vestiging van zelfstandige kantoren in het plangebied op gespannen voet staat met het gemeentelijk beleid, hetgeen de keuze van de raad om zelfstandige kantoren hier niet toe te staan reeds kan dragen.

Het betoog faalt.

Artikel 3.1.6, tweede lid, van het Besluit ruimtelijke ordening (hierna: het Bro)

6. [appellant sub 1] en Info Support betogen dat het plan in strijd is met artikel 3.1.6, tweede lid, van het Bro. Volgens Info Support is de raad ten onrechte ervan uitgegaan dat het bedrijventerrein geen "nieuwe stedelijke ontwikkeling" is. Info Support en [appellant sub 1] voeren - voor het geval de raad zou worden gevolgd in zijn standpunt dat artikel 3.1.6, tweede lid, van het Bro niet van toepassing is - aan dat de behoefte aan het bedrijventerrein niet is aangetoond. Zij wijzen er daarbij op dat de raad is uitgegaan van een onjuiste afbakening van de marktregio. Ter nadere onderbouwing van hun betoog hebben Info Support en [appellant sub 1] gewezen op het rapport "Bestemmingsplan Ede, De Klomp, Second opinion toetsing ladder van duurzame verstedelijking" van Ecorys van 8 juni 2017 en een tweede rapport van Ecorys van 29 januari 2018.

6.1. In het Bro is in artikel 1.1.1 het volgende bepaald:

"1. In dit besluit en de hierop berustende bepalingen wordt verstaan onder: (…)

i. stedelijke ontwikkeling: ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen."

In artikel 3.1.6 van het Bro - zoals dat gold ten tijde van het bestreden besluit - is het volgende bepaald:

"(…)

2. De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, voldoet aan de volgende voorwaarden:

a. er wordt beschreven dat de voorgenomen stedelijke ontwikkeling voorziet in een actuele regionale behoefte;

b. indien uit de beschrijving, bedoeld in onderdeel a, blijkt dat sprake is van een actuele regionale behoefte, wordt beschreven in hoeverre in die behoefte binnen het bestaand stedelijk gebied van de betreffende regio kan worden voorzien door benutting van beschikbare gronden door herstructurering, transformatie of anderszins, en;

c. indien uit de beschrijving, bedoeld in onderdeel b, blijkt dat de stedelijke ontwikkeling niet binnen het bestaand stedelijk gebied van de betreffende regio kan plaatsvinden, wordt beschreven in hoeverre wordt voorzien in die behoefte op locaties die, gebruikmakend van verschillende middelen van vervoer, passend ontsloten zijn of als zodanig worden ontwikkeld."

6.2. Bij de beantwoording van de vraag of de ontwikkeling die het voorliggende plan mogelijk maakt een "nieuwe stedelijke ontwikkeling" is in de zin van artikel 3.1.6, tweede lid, van het Bro moet een vergelijking worden gemaakt tussen het voorheen geldende planologisch regime en het thans voorliggende plan.

Het grootste gedeelte van het plangebied had in het voorheen geldende planologisch regime (het bestemmingsplan "ISEV") de bestemming "Bedrijventerrein uit te werken". Binnen deze bestemming kunnen bedrijven die zijn opgenomen in de van de planvoorschriften deel uitmakende Staat van bedrijven, beurs- en congrescentra met bijbehorende voorzieningen, onzelfstandige en ondergeschikte detailhandel, onzelfstandige kantoren (tot 30% van het bestemmingsvlak), hoofdontsluiting, verkeer en verblijf, groenvoorzieningen en water (-berging) en openbare nutsvoorzieningen gerealiseerd worden. De maximale hoogte van gebouwen varieert, afhankelijk van de ligging van die bebouwing, tussen 10 m en 20 m.

Met deze bestemming bevatte het voorheen geldende planologisch regime een uitwerkingsplicht waaraan het college van burgemeester en wethouders ten tijde van de vaststelling van het voorliggende plan nog geen uitvoering had gegeven (onbenutte uitwerkingsplicht).

Verder was op een deel van het plangebied voorheen het bestemmingsplan "De Klomp Oost Rondweg" van toepassing. Dat bestemmingsplan voorzag in de aanleg van de nieuwe rondweg bij het bedrijventerrein "De Klomp".

In het thans voorliggende plan zijn de gronden bij recht bestemd voor onder meer "Bedrijventerrein".

6.3. Uit de planvergelijking volgt dat het thans voorliggende plan met de bestemming "Bedrijventerrein" bij recht voorziet in een stedelijke ontwikkeling als bedoeld in artikel 1.1.1, eerste lid, aanhef en onder i, van het Bro, welke stedelijke ontwikkeling onder het voorheen geldende planologisch regime - het bestemmingsplan "ISEV" - door middel van voornoemde onbenutte uitwerkingsplicht mogelijk werd gemaakt.

6.4. De Afdeling overweegt dat, wanneer het voorgaande bestemmingsplan niet bij recht voorzag in de voorgenomen stedelijke ontwikkeling, maar daarin wel was voorzien in een ten tijde van de vaststelling van het nieuwe plan niet benutte uitwerkingsplicht voor de desbetreffende stedelijke ontwikkeling, geldt dat de mate waarin de uitwerkingsplicht keuzemogelijkheden bood aan het college van burgemeester en wethouders ten aanzien van de in het uitwerkingsplan op te nemen functies en de omvang daarvan, bepalend is voor het antwoord op de vraag of het opvolgende bestemmingsplan, waarin één of meer van dergelijke functies in een bepaalde omvang bij recht worden opgenomen, een "nieuwe stedelijke ontwikkeling" mogelijk maakt als bedoeld in artikel 3.1.6, tweede lid, van het Bro (uitspraken van 26 april 2017, ECLI:NL:RVS:2017:1155 (Midden-Delfland), van 24 februari 2016, ECLI:NL:RVS:2016:489 (Westland) en van 28 juni 2017, ECLI:NL:RVS:2017:1724 (Dongeradeel)).

6.5. De Afdeling stelt vast dat de onbenutte uitwerkingsplicht "Bedrijventerrein uit te werken" de mogelijkheid van bedrijven behelsde en in zoverre derhalve een relatief beperkte keuzemogelijkheid bood aan het college van burgemeester en wethouders. In dit opzicht verschilt deze zaak van de zaak die heeft geleid tot bovengenoemde uitspraak van 26 april 2017, waarin ruime keuzemogelijkheden aan de orde waren, aangezien het college van burgemeester en wethouders er in die zaak onder meer voor kon kiezen de functies bedrijven, wonen, kantoren of culturele en maatschappelijke voorzieningen uit te werken. Voorts is de maximale bouwhoogte van gebouwen in het voorliggende bestemmingsplan – van 20 m - gelijk aan de maximaal toegestane bouwhoogte op grond van het bestemmingsplan "ISEV". Onder deze omstandigheden maakt het thans voorliggende plan geen "nieuwe stedelijke ontwikkeling" mogelijk. De raad heeft zich derhalve terecht op het standpunt gesteld dat de plantoelichting niet behoefde te voldoen aan artikel 3.1.6, tweede lid, van het Bro.

Het betoog faalt in zoverre.

6.6. Het vorenstaande laat onverlet dat de raad in het kader van een goede ruimtelijke ordening bij de vaststelling van het plan moet beoordelen of behoefte bestaat aan de voorziene ontwikkeling. In dit kader heeft de raad aan de hand van de eisen van de "Ladder" beoogd te onderbouwen dat er behoefte bestaat aan het bedrijventerrein. Hierbij heeft de raad gewezen op het rapport "Behoefteraming De Klomp" van Stec groep van 28 september 2016. Voorts heeft de raad als nader stuk in dit verband het rapport "Laddertoets bedrijventerrein De Klomp" van Stec Groep van 11 januari 2018 overgelegd.

6.7. De Afdeling overweegt - gezien de stelling van [appellant sub 1] en Info Support inzake de afbakening van de marktregio - dat van geval tot geval moet worden bezien welk regionaal schaalniveau past bij de ontwikkeling waarin een bestemmingsplan voorziet (zie bijvoorbeeld de uitspraak van 11 maart 2015, ECLI:NL:RVS:2015:715).

In dit verband stelt de Afdeling vast dat in het rapport van Stec groep van 28 september 2016, waar de raad zijn besluitvorming mede op heeft gebaseerd, voor de beoordeling van de behoefte is uitgegaan van de regio "Foodvalley", die bestaat uit de gemeenten Barneveld, Ede, Nijkerk, Wageningen, Renswoude, Rhenen, Scherpenzeel en Veenendaal. In het door de raad ingediende rapport van 11 januari 2018 van Stec groep wordt uitgegaan van een meer beperkte omvang van de regio. Uit dit rapport komt namelijk naar voren dat op basis van een gemiddelde verhuisafstand van bedrijven ervoor is gekozen om een 7 tot 10 km grens te hanteren, op basis waarvan alleen de gemeenten Ede, Veenendaal, Renswoude, Rhenen, Scherpenzeel en Wageningen tot de marktregio voor bedrijventerrein De Klomp worden gerekend. Nu, zoals ter zitting is gebleken, de raad thans uitgaat van de gewijzigde regioafbakening zoals neergelegd in het rapport van 11 januari 2018, acht de Afdeling de afbakening van de regio en in het verlengde daarvan de onderbouwing van de behoefte aan het bedrijventerrein in het bestreden besluit, nu dat is gebaseerd op de regioafbakening uit het rapport van 28 september 2016, ontoereikend gemotiveerd en onzorgvuldig tot stand gekomen.

Het betoog slaagt in zoverre.

De Afdeling zal hierna, onder het kopje "Instandlating rechtsgevolgen", nader ingaan op de vraag of er behoefte bestaat aan het in het plan voorziene bedrijventerrein.

Verouderde onderzoeken?

7. [appellant sub 1] voert aan dat de raad het plan niet had mogen baseren op het merendeel van de uitgevoerde onderzoeken, aangezien die verouderd zijn. Hierbij wijst [appellant sub 1] op de onderzoeken naar de bodemkwaliteit uit 2003, 2004 en 2008. Bovendien is de exacte invulling van het bedrijventerrein niet betrokken bij de verschillende onderzoeken. Verder voert [appellant sub 1] aan dat het laatste volwaardige onderzoek naar de natuurwaarden en natuurontwikkeling in het plangebied dateert uit 2009. Weliswaar is in 2016 nog een "quick scan" gemaakt, maar die is voor een deel gebaseerd op een bezoek aan het plangebied van slechts één dag. Daardoor is in het veldonderzoek ten onrechte niet gerept over de aanwezigheid van vossen en reeën, aldus [appellant sub 1], die stelt dat er mogelijk nog meer diersoorten zijn gemist bij de "quick scan".

7.1. Artikel 3.1.1a van het Bro luidt:

"Bij de vaststelling van een bestemmingsplan kan in ieder geval gebruik worden gemaakt van gegevens en onderzoeken die niet ouder zijn dan twee jaar."

7.2. De vragen of voor de uitvoering van het bestemmingsplan een vrijstelling dan wel een ontheffing op grond van het soortenbeschermingsregime in de Wet natuurbescherming (hierna: Wnb) nodig is en zo ja, of deze ontheffing kan worden verleend, komen in beginsel pas aan de orde in een procedure op grond van de Wnb. Dat doet er niet aan af dat de raad het plan niet heeft kunnen vaststellen indien en voor zover hij op voorhand in redelijkheid heeft moeten inzien dat het soortenbeschermingsregime in de Wnb aan de uitvoerbaarheid van het plan in de weg staat.

7.3. Wat betreft de verrichte bodemonderzoeken heeft de raad gesteld dat daaruit is gebleken dat het bestemmingsplan uitvoerbaar was. Nadien is het gebruik van de gronden volgens de raad niet dusdanig veranderd dat dit nadelige invloed heeft gehad op de bodemkwaliteit. Ter zitting heeft de raad toegelicht dat het bodemonderzoek inmiddels is geactualiseerd.

De Afdeling overweegt dat [appellant sub 1] niet nader heeft onderbouwd waarom de ten tijde van het besluit reeds verrichte bodemonderzoeken niet meer bruikbaar zouden zijn. Weliswaar is geruime tijd verstreken sinds het laatste bodemonderzoek uit 2008, maar [appellant sub 1] heeft niet toegelicht welke activiteiten nadien hebben plaatsgevonden die van invloed kunnen zijn geweest op de kwaliteit van de bodem ter plaatse. Gelet hierop volgt de Afdeling [appellant sub 1] niet in zijn stelling dat de raad zijn besluit niet mocht baseren op de ten tijde van het besluit reeds verrichte bodemonderzoeken.

Voorts leidt de omstandigheid dat de exacte invulling van het bedrijventerrein bij het merendeel van de verrichte onderzoeken, zoals het natuuronderzoek, nog niet bekend was, niet tot het oordeel dat moet worden getwijfeld aan de representativiteit van deze onderzoeken voor de voorziene ontwikkeling. Hierbij is van belang dat, zoals de raad heeft toegelicht, in de relevante onderzoeken wel rekening is gehouden met een bedrijventerrein en dat de opzet en de oppervlakte van het bedrijventerrein sinds 2003 niet wezenlijk zijn gewijzigd.

Verder staat vast dat ingevolge de Wnb, gelezen in combinatie met de ministeriële regeling "Regeling natuurbescherming", voor reeën en vossen een algemene vrijstelling geldt van de verbodsbepalingen in de Wnb voor de uitvoering van werkzaamheden in het kader van ruimtelijke ordening en inrichting. De raad heeft zich reeds hierom ten aanzien van de reeën en vossen in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat de Wnb in zoverre niet op voorhand aan de uitvoerbaarheid van het plan in de weg staat. Ten aanzien van de ter zitting door [appellant sub 1] aangevoerde stelling dat, gelet op de omstandigheid dat reeën en vossen bij de "quick scan" zijn gemist, er mogelijk meer soorten zijn gemist, heeft de raad toegelicht dat er in 2013 - op basis van een natuuronderzoek in 2009 en de actualisatie daarvan in 2012 - een ontheffing is verkregen ten aanzien van vleermuizen, de huismus en de steenuil op grond van de - destijds geldende, inmiddels ingetrokken - Flora- en faunawet. De raad heeft verder toegelicht dat de "quick scan" uit 2016 was bedoeld om na te gaan of er sinds 2013 ter plaatse nieuwe soorten zijn gevestigd waarvoor een nieuwe ontheffing had moeten worden aangevraagd, hetgeen niet het geval bleek te zijn. De Afdeling ziet in de enkele stelling van [appellant sub 1] dat er mogelijk diersoorten zijn gemist bij de quick scan, onvoldoende aanknopingspunten voor het oordeel dat de raad zich op basis van de verschillende verrichte natuuronderzoeken niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de Wnb niet op voorhand in de weg staat aan de uitvoerbaarheid van het plan.

Het betoog faalt.

Het (aanvullend) milieueffectrapport

8. [appellant sub 1] en Info Support voeren aan dat, nu in 2003 de ontwikkeling van het bedrijventerrein "De Klomp" slechts op hoofdlijnen bekend was en pas in 2016 een uitwerking op detailniveau heeft plaatsgevonden, de raad ten behoeve van het onderhavige plan een nieuw milieueffectrapport had moeten laten opstellen en derhalve niet mocht volstaan met een verwijzing naar de rapporten "Aanvulling milieueffectrapport bedrijventerreinen ISEV. Bestemmingsplan bedrijventerrein De Klomp" van Arcadis van 22 augustus 2016 en het rapport "Milieueffectrapport bedrijventerreinen ISEV" van Tauw van 8 september 2003. [appellant sub 1] voert in dit kader aan dat pas sinds 2016 een goed beeld kon worden gevormd van de effecten van het bedrijventerrein. Verder stelt Info Support dat in het rapport uit 2003 een definitieve keuze is gemaakt ten aanzien van het te kiezen alternatief, waarbij de andere varianten niet meer voldoende zijn betrokken bij de beoordeling van de milieueffecten van de ontwikkeling van het bedrijventerrein. Volgens Info Support is het alternatievenonderzoek derhalve ondeugdelijk geweest en is het plan in dit opzicht vastgesteld in strijd met artikel 7.7 van de Wet milieubeheer.

8.1. Artikel 7.7 van de Wet milieubeheer luidt, voor zover thans van belang, als volgt:

"1. Het milieueffectrapport dat betrekking heeft op een plan, wordt opgesteld door het bevoegd gezag en bevat ten minste:

(…)

b. een beschrijving van de voorgenomen activiteit, alsmede van de alternatieven daarvoor, die redelijkerwijs in beschouwing dienen te worden genomen, en de motivering van de keuze voor de in beschouwing genomen alternatieven; (…)."

8.2. Het rapport van 8 september 2003 heeft ten grondslag gelegen aan het bestemmingsplan "ISEV". Bij dat rapport is onder meer het deelgebied "De Klomp-Oost" betrokken, welk deelgebied samenvalt met het plangebied van het thans aan de orde zijnde bestemmingsplan. Omdat ten tijde van de vaststelling van het onderhavige bestemmingsplan het rapport van 8 september 2003 op een aantal punten niet meer actueel was, heeft de raad ervoor gekozen om een aanvulling op dit rapport te laten opstellen. Dit heeft geresulteerd in het rapport van Arcadis van 22 augustus 2016. Uit dit rapport blijkt dat het in het bestemmingsplan uitgewerkte plan wat betreft duurzaamheid, energie en ruimtegebruik minder positief wordt beoordeeld dan destijds in het rapport van 8 september 2003. Daar staat echter tegenover dat een minder compact bedrijventerrein met een minder sterke verkeersaantrekkende werking ook in minder negatieve effecten voor de omgeving resulteert. Zo zal er bijvoorbeeld minder verstoring van broedvogels in het Gelders Natuur Netwerk aan de oostzijde van de randweg zijn vanwege de minder hoge geluidsbelasting. Uit het rapport van 22 augustus 2016 blijkt ook dat de inrichting van het bedrijventerrein "De Klomp" in het bestemmingsplan meer in detail is uitgewerkt en onderzocht dan in 2003. Voor de aspecten bodemkwaliteit, water, landschap, cultuurhistorie, archeologie, geur en externe veiligheid is volgens dit rapport de meer gedetailleerde informatie die nu beschikbaar is, niet van invloed op de effecten van de alternatieven die zijn onderzocht in het rapport uit 2003 en daarmee ook niet van invloed op de destijds gemaakte keuzes.

8.3. De raad heeft toegelicht dat, hoewel het bestemmingsplan "ISEV" een globaler bestemmingsplan betrof dan het voorliggende bestemmingsplan, er in dat plan duidelijke uitwerkingsregels golden voor een bedrijventerrein op de onderhavige locatie. Volgens de raad zijn de opzet en de oppervlakte van het bedrijventerrein sindsdien niet wezenlijk gewijzigd. Gelet op deze toelichting van de raad, ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zijn besluitvorming niet mede mocht baseren op het rapport uit 2003. De door [appellant sub 1] genoemde omstandigheid dat de aspecten duurzaamheid, energie en ruimtegebruik blijkens het rapport van

22 augustus 2016 minder positief worden beoordeeld dan in het rapport uit 2003, maakt niet dat het rapport uit 2003 niet langer bruikbaar is. Hierbij is van belang dat uit het rapport van 22 augustus 2016 naar voren komt dat de meer gedetailleerde informatie die nu beschikbaar is, niet van invloed is op de effecten van de alternatieven die zijn onderzocht in het rapport uit 2003 en daarmee ook niet van invloed is op de destijds gemaakte keuzes. Verder volgt uit het rapport van 22 augustus 2016 dat het thans voorgestane bedrijventerrein voordelen heeft, in de zin van een minder sterke verkeersaantrekkende werking en ook minder negatieve effecten voor de omgeving. De Afdeling merkt hierbij op dat [appellant sub 1] en Info Support geen concrete aanknopingspunten hebben aangedragen die aanleiding geven om aan de juistheid van de bevindingen uit het rapport van 22 augustus 2016 te twijfelen. Gelet hierop bestaat geen aanleiding het alternatievenonderzoek ontoereikend te achten en doet zich in dit opzicht geen strijd met artikel 7.7, eerste lid, van de Wet milieubeheer voor.

Het betoog faalt.

Gemengd gebied?

9. Info Support voert aan dat de raad bij de toetsing aan de brochure "Bedrijven en milieuzonering" van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (hierna: de VNG-brochure) ten onrechte ervan is uitgegaan dat het plangebied een "gemengd gebied" is. Volgens Info Support is het een "rustig buitengebied", gelet op de tamelijk uitgestrekte agrarische gronden met uitsluitend een agrarisch dan wel daarvan afgeleid gebruik.

9.1. De raad heeft bij de besluitvorming aangesloten bij de richtafstanden die zijn opgenomen in de VNG-brochure en hij heeft door middel van zogenoemde "inwaartse zonering" voorzien in beschermende bufferzones rondom woningen. De richtafstanden uit de VNG-brochure zijn hierbij verkleind, vanwege de omstandigheid dat volgens de raad sprake is van een "gemengd gebied".

9.2. In de VNG-brochure wordt het omgevingstype "gemengd gebied" als volgt omschreven:

"Een gemengd gebied is een gebied met matige tot sterke functiemenging. Direct naast woningen komen andere functies voor zoals winkels, horeca en kleine bedrijven. Ook lintbebouwing in het buitengebied met overwegend agrarische en andere bedrijvigheid kan als gemengd gebied worden beschouwd.

Gebieden die direct langs de hoofdinfrastructuur liggen, behoren eveneens tot het omgevingstype gemengd gebied. Hier kan de verhoogde milieubelasting voor geluid de toepassing van kleinere richtafstanden rechtvaardigen. Geluid is voor de te hanteren afstand van milieubelastende activiteiten veelal bepalend."

9.3. De Afdeling stelt vast dat het plangebied in het noorden grenst aan een spoorlijn en in het zuiden aan de A12. Voorts ligt ten westen van het plangebied de lintbebouwing van het dorp "De Klomp". Gelet op de ligging van het plangebied langs de hoofdinfrastructuur en nabij lintbebouwing heeft de raad zich, naar het oordeel van de Afdeling, terecht op het standpunt gesteld dat er sprake is van een "gemengd gebied" als bedoeld in de VNG-brochure.

Het betoog faalt.

Woon- en leefklimaat van [appellant sub 1]

10. [appellant sub 1] voert aan dat het plan ingrijpende gevolgen heeft voor zijn woon- en leefklimaat. Hierbij wijst [appellant sub 1] erop dat het bedrijventerrein zal leiden tot problemen wat betreft de aspecten geluid en geur. Verder wijst [appellant sub 1] erop dat hij thans vanuit zijn woning een vrij uitzicht heeft dat als gevolg van de voorziene bebouwing in het plangebied zal verdwijnen. Voorts voert [appellant sub 1] aan dat het bedrijventerrein tot een enorme toename van verkeer zal leiden op de rondweg nabij zijn woning.

10.1. De raad heeft toegelicht, hetgeen [appellant sub 1] niet heeft weersproken, dat ten aanzien van de woning van [appellant sub 1] wordt voldaan aan de richtafstanden uit de VNG-brochure voor de aspecten geluid en geur. De Afdeling ziet dan ook aanleiding voor het oordeel dat de raad zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat er in zoverre ten aanzien van [appellant sub 1] sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.

De Afdeling overweegt verder dat de raad zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat van een onevenredige aantasting van het uitzicht van [appellant sub 1] evenmin sprake is. Hierbij is van belang dat het bestaande planologische regime reeds uitgaat van een bedrijventerrein ter plaatse van het plangebied, gelet op de eerdergenoemde uitwerkingsplicht in het bestemmingsplan "ISEV". Ook wordt hierbij in ogenschouw genomen dat in de ruimtelijke ordening geen recht op een blijvend vrij uitzicht bestaat.

Wat betreft de door [appellant sub 1] gevreesde toename van het verkeer op de rondweg nabij zijn woning, heeft de raad toegelicht dat er weliswaar sprake zal zijn van een toename op het gedeelte tussen de A12 en de rotonde aan de Griftweg, maar dat op het deel tussen deze rotonde en de noordelijke aansluiting, op welk deel [appellant sub 1] zicht heeft, juist sprake zal zijn van een afname van verkeer. Ter zitting heeft de raad er daarbij op gewezen dat dat deel van de Griftweg een minder aantrekkelijke keuze voor verkeer zal worden wanneer het bedrijventerrein is gerealiseerd. [appellant sub 1] heeft deze toelichting van de raad niet weersproken. Voorts heeft de raad erop gewezen dat de afstand van de woning van [appellant sub 1] tot de rondweg ruim 230 m is. Onder deze omstandigheden ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat het plan wat betreft het aspect verkeer ernstige gevolgen voor [appellant sub 1] heeft.

Het betoog faalt.

De ecozone

11. [appellant sub 1] voert aan dat het strooilicht en de bedrijvigheid in het nu donkere en stille plangebied een verslechtering oplevert voor de natuur - de zogenoemde ecozone - ten oosten van de rondweg.

11.1. De Afdeling stelt vast dat in het plan aan de gronden ten oosten van de rondweg de bestemming "Natuur" is toegekend. Deze gronden zijn onder meer bestemd voor behoud, herstel en/of ontwikkeling van natuur, landschapselementen en landschapswaarden. De raad heeft ter zitting toegelicht dat op deze gronden een zogenoemde ecozone grotendeels is gerealiseerd. De aanleg van deze ecozone vloeide als verplichting voort uit het voorheen geldende bestemmingsplan "ISEV". De raad heeft erop gewezen dat het realiseren van deze ecozone uit het oogpunt van natuur een verbetering van de vroegere situatie betekent toen de gronden als intensieve landbouwgronden werden gebruikt. Gelet op deze toelichting van de raad, daarbij in ogenschouw genomen dat de ecozone juist wordt ontwikkeld vanwege de realisatie van het bedrijventerrein, ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat het plan vanwege de gevolgen van het bedrijventerrein voor de ecozone niet in stand kan blijven.

Het betoog faalt.

Afwijkingsbevoegdheid ten behoeve van vergelijkbare bedrijven

12. Info Support kan zich niet verenigen met de afwijkingsbevoegdheid van artikel 5, lid 5.4, onder 5.4.1, van de planregels. Volgens Info Support is het onzeker welke milieubelastingcomponenten in acht moeten worden genomen bij gebruikmaking van de afwijkingsbevoegdheid. Ook betoogt Info Support dat de voorwaarde - inhoudend dat een onevenredige toename van de aantasting van het woon- en leefklimaat niet is toegestaan - rechtsonzeker is. Info Support heeft ter zitting ter onderbouwing van haar betoog verwezen naar de uitspraak van de Afdeling van 29 april 2015, ECLI:NL:RVS:2015:1333. Verder wijst Info Support erop dat een evenredige toename van de aantasting van gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken is toegestaan, hetgeen voor haar gronden negatieve gevolgen heeft. Ten onrechte is aan het aantal evenredige aantastingen geen maximum gesteld, aldus Info Support.

12.1. In artikel 5 van de planregels is, voor zover thans van belang, het volgende bepaald:

"5.4 Afwijken van de specifieke gebruiksregels.

5.4.1 Toestaan vergelijkbare bedrijven

a. Burgemeester en wethouders kunnen bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 5.1. voor het toestaan van bedrijven die niet zijn opgenomen in de als bijlage toegevoegde Staat van bedrijfsactiviteiten danwel opgenomen zijn in een hogere milieucategorie en deze bedrijven naar aard en milieubelasting en ruimtelijke impact (verkeersaantrekkende werking, ruimtebeslag, aantal arbeidsplaatsen e.d.) vergelijkbaar zijn met de toegestane bedrijven, met inachtneming van de volgende bepalingen:

1. een onevenredige toename van de aantasting van het woon- en leefklimaat is niet toegestaan;

2. er vindt geen onevenredige aantasting van de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken plaats."

12.2. Artikel 3.6, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wet ruimtelijke ordening (hierna: Wro) luidt als volgt:

"Bij een bestemmingsplan kan worden bepaald dat met inachtneming van de bij het plan te geven regels bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van bij het plan aan te geven regels."

12.3. De Afdeling overweegt dat met artikel 3.6, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wro de bevoegdheid wordt gecreëerd op ondergeschikte onderdelen van het plan af te wijken. Mede gelet op de rechtszekerheid van belanghebbenden, dient in een afwijkingsregeling in voldoende mate te worden bepaald in welke gevallen en onder welke voorwaarden hiervan gebruik mag worden gemaakt. Een op artikel 3.6, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wro berustende afwijkingsregeling dient dus door voldoende objectieve normen te worden begrensd.

De Afdeling volgt Info Support niet in haar stelling dat de bestreden afwijkingsbevoegdheid rechtsonzeker is. Daartoe overweegt de Afdeling als volgt. De in artikel 5.4.1. neergelegde bepaling houdt in dat bij omgevingsvergunning kan worden afgeweken voor vestiging van bedrijven die qua milieubelasting en ruimtelijke impact vergelijkbaar zijn met de blijkens de Staat van Bedrijfsactiviteiten toegestane bedrijven. Uit de onderlinge samenhang tussen de aanhef van deze afwijkingsbevoegdheid en de bepalingen onder 1. en 2. en gelet op de gebezigde woorden "met inachtneming van", volgt dat als extra beperking wordt gesteld dat voorts geen sprake mag zijn van een onevenredige aantasting van het woon- en leefklimaat, alsmede van een onevenredige aantasting van de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken. Deze extra beperkingen betreffen de gevolgen van de bedrijfstypen die kunnen worden toegestaan en niet de aard van de bedrijven zelf. De bepalingen onder 1 en 2 beperken derhalve de afwegingsruimte van het college bij het bepalen of van de afwijkingsbevoegdheid gebruik wordt gemaakt. Naar het oordeel van de Afdeling is de regeling als opgenomen onder 5.4.1, onder a van de planregels voldoende objectief begrensd. Voor zover Info Support meent dat reeds door het opnemen van deze afwijkingsbevoegdheid negatieve gevolgen voor het gebruik van haar gronden ontstaan, merkt de Afdeling op dat er tegen het verlenen van een omgevingsvergunning rechtsbescherming open staat, zodat Info Support in een voorkomend geval tegen het gebruik van de afwijkingsbevoegdheid in rechte op kan komen.

Over de verwijzing naar de uitspraak van 29 april 2015 merkt de Afdeling op dat die zaak niet vergelijkbaar is, omdat daar niet eenzelfde planregeling aan de orde was. Voor het toepassen van de afwijkingsbevoegdheid die in die uitspraak voorlag gold de voorwaarde dat bedrijven of bedrijfsactiviteiten naar hun aard en invloed gelijk te stellen moesten zijn met de bij recht toegestane bedrijven en bedrijfsactiviteiten. Tegelijkertijd sloot de planregeling echter niet uit dat de milieubelasting van bedrijven of bedrijfsactiviteiten niet onevenredig mocht toenemen. Deze afwijkingsregeling is, wegens innerlijke tegenstrijdigheid, rechtsonzeker geacht. Gelet op het voorgaande is in de planregel die hier aan de orde is niet sprake van een innerlijke tegenstrijdigheid en leidt de verwijzing van Info Support naar die uitspraak niet tot het ermee beoogde doel.

Gelet op het vorenstaande ziet de Afdeling in hetgeen Info Support heeft aangevoerd geen grond voor het oordeel dat de afwijkingsregeling van artikel 5, lid 5.4, van de planregels niet door voldoende objectieve normen is begrensd.

Het betoog faalt.

Conclusie beroepen

13. Gelet op hetgeen hiervoor onder 6.7 is overwogen, zijn de beroepen van [appellant sub 1] en Info Support gegrond en dient het besluit van 23 maart 2017 te worden vernietigd, waarbij de raad het bestemmingsplan "Bedrijventerrein De Klomp" heeft vastgesteld.

Instandlating rechtsgevolgen

14. De Afdeling zal hierna, mede gelet op hetgeen de raad ter zitting heeft gesteld, bezien of aanleiding bestaat om de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand te laten. Zij merkt daartoe het volgende op.

15. De raad heeft zich ter zitting - met verwijzing naar het rapport van 11 januari 2018 van Stec groep - op het standpunt gesteld dat behoefte bestaat aan het in het plan voorziene bedrijventerrein. In dit rapport is vastgesteld dat de vraag naar bedrijventerreinen voor de marktregio bestaande uit de gemeenten Ede, Veenendaal, Renswoude, Rhenen, Scherpenzeel en Wageningen de komende 10 jaar zo'n 49 ha bedraagt. Het aanbod van harde plancapaciteit aan relevante bedrijventerreinen in deze marktregio bedraagt ongeveer 55,3 ha, met inbegrip van de circa 22 ha van bedrijventerrein De Klomp. Dit betekent volgens het rapport dat er een lichte overaanbodsituatie binnen de marktregio ontstaat. Uit het rapport komt naar voren dat desalniettemin de uitgifte van bedrijventerrein De Klomp binnen 10 jaar realistisch is, waartoe erop is gewezen dat historische uitgifte aantoont dat de geraamde 49 ha een minimale raming is en voorts dat minimaal 1 tot 1,25 ha vraag vanuit vervanging wordt verwacht. Ook is in het rapport erop gewezen dat er een reële kans op extra vraag vanuit beleid is, door de sterke focus die de regio heeft op het gebied van voedsel en de ontwikkeling van het World Food Center. Naar verwachting zal volgens het rapport een deel van de beleidsvraag in Ede vallen, waarbij in het rapport, gezien het huidige aandeel van Ede binnen de regio Foodvalley, is uitgegaan van een maximale extra vraag van circa 12 -14 ha.

16. Info Support en [appellant sub 1] hebben het standpunt van de raad over de behoefte betwist met verwijzing naar het rapport van Ecorys van 29 januari 2018. Hierin is gesteld dat Stec groep in het rapport van 11 januari 2018 de kloof tussen de vraag en het aanbod niet op een aannemelijke wijze heeft weten te dichten.

17. De Afdeling overweegt dat ter zitting is komen vast te staan dat Stec groep en Ecorys in grote lijnen van dezelfde marktregio uitgaan in hun rapporten van onderscheidenlijk 11 januari 2018 en 29 januari 2018. Verder is ter zitting komen vast te staan dat de berekening van de vraag aan bedrijventerreinen van Stec-groep en Ecorys niet wezenlijk van elkaar verschilt. Wel zijn er door Stec-groep en Ecorys verschillende uitgangspunten gehanteerd bij de berekening van het aanbod. Ter zitting is in dit verband gebleken dat Stec groep bij de berekening van het aanbod is uitgegaan van de visie werklocaties uit december 2016, terwijl Ecorys is uitgegaan van gegevens uit het Integraal Bedrijventerreinen Informatie Systeem 2017 (hierna: IBIS) van de provincie Gelderland. Hieromtrent is door de raad ter zitting toegelicht dat de gegevens in IBIS, waarop Ecorys zijn berekening heeft gebaseerd, niet actueel en juist zijn. De Afdeling ziet, gelet op deze toelichting, die Info Support en [appellant sub 1] niet hebben bestreden, aanleiding voor het oordeel dat de raad de berekening door Stec-groep in het rapport van 11 januari 2018 als uitgangspunt mocht nemen, waaruit volgt dat er een overaanbod is van ongeveer 6 ha aan bedrijventerrein. De raad heeft erop gewezen dat dit betekent dat in ieder geval behoefte bestaat aan ongeveer 16 ha van het bedrijventerrein "De Klomp" dat ongeveer 22 ha groot is. Verder heeft de raad toegelicht dat ook behoefte bestaat aan de - overgebleven - 6 ha bedrijventerrein. Hierbij heeft de raad in dit kader gewezen op de omstandigheid dat de raming van de vraag aan 49 ha een uiterst conservatieve raming is, nu de historische uitgifte van bedrijventerreinen over de afgelopen 10 jaar een uitgifte van circa 82 ha aantoont, hetgeen ruim boven de geraamde circa 49 ha ligt. De Afdeling stelt vast dat die omstandigheid niet door Info Support en [appellant sub 1] is bestreden. Ook heeft de raad erop gewezen dat er een reële kans is op extra vraag vanuit beleid, voornamelijk door de regionale focus op voedsel. Verder heeft de raad, met verwijzing naar het rapport van 11 januari 2018, aangevoerd dat er minimaal 1 tot 1,25 ha aan vraag vanuit vervanging kan worden verwacht. De Afdeling ziet - in het licht van de door de raad genoemde omstandigheden - aanleiding voor het oordeel dat de raad zich ter zitting, onder verwijzing naar het rapport van 11 januari 2018 van Stec groep, in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat behoefte bestaat aan het gehele in het plan voorziene bedrijventerrein. Gelet hierop ziet de Afdeling aanleiding om met toepassing van artikel 8:72, derde lid, aanhef en onder a, van de Algemene wet bestuursrecht te bepalen dat de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand blijven.

Proceskosten

18. De raad dient op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld.

In dit kader overweegt de Afdeling wat betreft het verzoek van Info Support om vergoeding van de kosten van een deskundigenrapport als volgt.

Info Support heeft voorafgaand aan de zitting onder meer facturen van 6 juni 2017 en 9 juni 2017 overgelegd, die betrekking hebben op de totstandkoming van het eerdergenoemde rapport van 8 juni 2017 van de door haar geraadpleegde deskundige, Ecorys. Ter zitting is aan de orde gekomen dat in deze facturen geen urenspecificatie is opgenomen. De Afdeling merkt op dat aan Info Support ter zitting een gelegenheid is geboden om ná de zitting alsnog de urenspecificatie met betrekking tot de facturen van 6 juni 2017 en 9 juni 2017 in te zenden, waarvan Info Support gebruik heeft gemaakt. Uit de door Info Support alsnog overgelegde urenspecificatie blijkt dat er in totaal 49 uren zijn besteed aan de totstandkoming van het rapport van 8 juni 2017. Van die 49 uren is voor 20 uren een uurtarief van € 103,31 exclusief omzetbelasting in rekening gebracht, voor 27 uren een uurtarief van € 84,71 exclusief omzetbelasting in rekening gebracht en is voor 2 uren een uurtarief van € 90,90 exclusief omzetbelasting in rekening gebracht. Gelet op artikel 2, eerste lid, aanhef en onder b, van het Besluit proceskosten bestuursrecht, in samenhang gelezen met artikel 8:36, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht en artikel 6 van het Besluit tarieven in strafzaken 2003 (hierna: het Besluit), geldt voor de vergoeding van de gemaakte kosten voor een deskundigenrapport een tarief van ten hoogste € 121,95 per uur. Dit betekent dat de door Info Support gedeclareerde kosten voor vergoeding in aanmerking komen: in totaal € 4.535,17.

De Afdeling stelt verder vast dat Info Support voorafgaand aan de zitting ook een factuur van 1 februari 2018 heeft overgelegd, die ziet op het rapport van Ecorys van 29 januari 2018, waarin een urenspecificatie van in totaal 13,5 uren is opgenomen. Echter, 2 uren daarvan hebben betrekking op de activiteit "aanleveren kaart eigendom Info Support op kaart exploitatiegebied bestemmingsplan". De Afdeling acht het niet redelijk om deze uren mee te tellen in het kader van de vaststelling van de vergoeding. De overige uren die verband houden met het deskundigenrapport van 29 januari 2018 komen de Afdeling wel als redelijk voor. De Afdeling stelt vast dat, uitgaande van 11,5 uren, in totaal een bedrag van € 1.402,43 voor vergoeding in aanmerking komt in verband met het deskundigenrapport van 29 januari 2018.

De Afdeling merkt op dat Info Support na de zitting ook een geheel nieuwe factuur van 28 februari 2017 heeft ingezonden. Nu daartoe ter zitting geen gelegenheid is geboden, zal de Afdeling die factuur verder buiten beschouwing laten.

De slotsom is dat in totaal een bedrag van € 5.937,60 voor vergoeding in aanmerking komt in verband met de genoemde deskundigenrapporten van 8 juni 2017 en 29 januari 2018. Dit bedrag wordt vermeerderd met de ingevolge artikel 15 van het Besluit verschuldigde omzetbelasting.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I. verklaart de beroepen van [appellant sub 1A] en [appellant sub 1B] en Info Support B.V. en De Klomp Investment B.V. gegrond;

II. vernietigt het besluit van 23 maart 2017, waarbij de raad van de gemeente Ede daarbij het bestemmingsplan "Bedrijventerrein De Klomp" heeft vastgesteld;

III. bepaalt dat de rechtsgevolgen van dat besluit in stand blijven;

IV. veroordeelt de raad van de gemeente Ede in verband met de behandeling van de beroepen tot vergoeding van de opgekomen proceskosten:

- ten aanzien van [appellant sub 1A] en [appellant sub 1B] tot een bedrag van € 1.002,00 (zegge: duizendtwee euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand, met dien verstande dat bij betaling van genoemd bedrag aan een van hen het bestuursorgaan aan zijn betalingsverplichting heeft voldaan;

- ten aanzien van Info Support B.V. en De Klomp Investment B.V. tot een bedrag van € 6.939,60 (zegge: zesduizend negenhonderdnegenendertig euro en zestig cent), waarvan € 1.002,00 is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand en waarvan € 5.937,60 kosten van deskundigen betreft, dit laatste bedrag moet worden vermeerderd met de daarover verschuldigde omzetbelasting; met dien verstande dat bij betaling van het genoemde bedrag van € 6.939,60 aan een van hen het bestuursorgaan aan zijn betalingsverplichting heeft voldaan;

V. gelast dat de raad van de gemeente Ede aan appellanten het door hen voor de behandeling van de beroepen betaalde griffierecht vergoedt:

- ten bedrage van € 168,00 (zegge: honderdachtenzestig euro) voor [appellant sub 1A] en [appellant sub 1B], met dien verstande dat bij betaling van genoemd bedrag aan een van hen het bestuursorgaan aan zijn betalingsverplichting heeft voldaan;

- ten bedrage van € 333,00 (zegge: driehonderddrieëndertig euro) voor Info Support B.V. en De Klomp Investment B.V., met dien verstande dat bij betaling van genoemd bedrag aan een van hen het bestuursorgaan aan zijn betalingsverplichting heeft voldaan.

Aldus vastgesteld door mr. E. Helder, voorzitter, en mr. S.J.E. Horstink-von Meyenfeldt en mr. H. Bolt, leden, in tegenwoordigheid van mr. M.L.M. van Loo, griffier.

w.g. Helder w.g. Van Loo
voorzitter griffier

Uitgesproken in het openbaar op 13 juni 2018

418.