Uitspraak 201707221/1/R2


Volledige tekst

201707221/1/R2.
Datum uitspraak: 13 juni 2018

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

[appellant A] en [appellante B], wonend te Vrouwenpolder, gemeente Veere (hierna tezamen en in enkelvoud: [appellant]),

en

de raad van de gemeente Veere,
verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 8 juni 2017 heeft de raad het bestemmingsplan "Park Fort Den Haak" vastgesteld.

Tegen dit besluit heeft [appellant] beroep ingesteld.

De raad heeft een verweerschrift ingediend.

[belanghebbende A], [belanghebbende B] en Breezand Bungalow Beheer B.V., hebben gebruik gemaakt van de geboden gelegenheid een schriftelijke uiteenzetting te geven.

[belanghebbende A] heeft een nader stuk ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 14 mei 2018, waar [appellante B], bijgestaan door mr. R. Wouters, advocaat te Middelburg, en de raad, vertegenwoordigd door mr. L.A.J.M. Somers en G.J. Francke, zijn verschenen.
Voorts is ter zitting [belanghebbende A], vertegenwoordigd door mr. C. van Deutekom, advocaat te Arnhem, gehoord.

Overwegingen

Inleiding

1. Het plan voorziet in de aanleg van een recreatiepark ten noorden van het dorp Vrouwenpolder. De ontwikkeling bestaat uit de bouw van een nieuw receptiecomplex, de herontwikkeling van de bestaande subtropische tuin tot outdoorpark, de aanleg van een landschapsparking, de aanleg van een pitch&putt golfbaan met visvijvers en 9 vrijstaande recreatiewoningen, de aanleg van een nieuwe verbindingsweg tussen de parallelweg van de N57 en de Fort den Haakweg en de herinrichting van de Fort den Haakweg. Verder maakt het plan ontwikkelingen mogelijk rondom de bestaande sportvoorzieningen en de bestaande manege/paardenhouderij en biedt het mogelijkheden voor bebouwing in het lint van de Fort den Haakweg.

[appellant] woont op een agrarisch perceel dat grenst aan het plangebied. Hij stelt dat het plan een onaanvaardbare aantasting is van zijn woon- en leefklimaat en de openheid van de kust.

Ingetrokken beroepsgronden

2. Ter zitting heeft [appellant] de beroepsgronden over het akoestisch onderzoek, de in het plan voorziene verplaatsing van een zendmast en artikel 2.5 van de provinciale Verordening ruimte ingetrokken.

Toetsingskader

3. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan moet de raad bestemmingen aanwijzen en regels geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De raad heeft daarbij beleidsruimte en moet de betrokken belangen afwegen. De Afdeling beoordeelt aan de hand van de beroepsgronden of het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan in overeenstemming is met het recht. De Afdeling stelt niet zelf vast of het plan in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening, maar beoordeelt aan de hand van die gronden of de raad zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening.

Artikel 3.1.6, tweede lid, van het Besluit ruimtelijke ordening

4. [appellant] stelt dat het plan in strijd is met artikel 3.1.6, tweede lid, van het Bro, zoals dat luidde ten tijde van het bestreden besluit (hierna: het Bro). Er is geen behoefte aan de in het plan toegelaten recreatieve voorzieningen. Deze zijn reeds volop aanwezig en de markt is verzadigd. Het plan voorziet ook niet in transformatie of herstructurering binnen het bestaand stedelijk gebied ten behoeve van de ontwikkeling.

4.1. Artikel 3.1.6, tweede lid, van het Bro, zoals geldend ten tijde van het bestreden besluit, luidt:

"De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, voldoet aan de volgende voorwaarden:

a. er wordt beschreven dat de voorgenomen stedelijke ontwikkeling voorziet in een actuele regionale behoefte;

b. indien uit de beschrijving, bedoeld in onderdeel a, blijkt dat sprake is van een actuele regionale behoefte, wordt beschreven in hoeverre in die behoefte binnen het bestaand stedelijk gebied van de betreffende regio kan worden voorzien door benutting van beschikbare gronden door herstructurering, transformatie of anderszins, en;

c. […]."

4.2. In paragraaf 3.5 van de plantoelichting is de regionale behoefte aan de toegelaten recreatieve functies onderbouwd. De onderbouwing is gebaseerd op een toeristisch-economische marktverkenning voor de Gebiedsvisie uit 2014 door bureau Stipo en rapporten van bureau ZKA en de Nederlandse Vereniging van Makelaars. De conclusie dat het plan voorziet in een actuele regionale behoefte wordt bevestigd in het nader advies van bureau Rho van 7 december 2017.

[appellant] heeft zijn stelling dat er geen behoefte is aan de ontwikkeling niet onderbouwd met gegevens. Zijn verwijzing ter zitting naar een passage in de plantoelichting dat de markt voor recreatiewoningen verzadigd is gaat er aan voorbij dat volgens bureau ZKA in deze passage ook in een grotendeels verzadigde markt altijd ruimte moet zijn voor vernieuwende initiatieven die zich richten op een duidelijke doelgroep en iets toevoegen aan het bestaande aanbod. Volgens de plantoelichting biedt de beoogde ontwikkeling een samenhangende diversiteit van (verblijfs)recreatie waarbij wordt ingezet op een duurzame kwaliteitsverbetering en productinnovatie van bestaande recreatiebedrijven. De enkele betwisting door [appellant] dat aan deze samenhang van activiteiten behoefte bestaat is onvoldoende om de bevindingen in de aan het plan ten grondslag gelegde Gebiedsvisie en deskundigenrapporten te weerleggen. Dat bureau Rho het nader advies in opdracht van de raad heeft opgesteld is onvoldoende om aan de geloofwaardigheid ervan te twijfelen zoals [appellant] stelt.

Volgens de plantoelichting zijn, hoewel Park Fort den Haak geen deel uitmaakt van het stedelijk gebied, de voorzieningen een essentieel onderdeel in de gewenste ontwikkeling van de door het provinciebestuur aangewezen zogeheten hotspot. Het gebied is in het provinciale Omgevingsplan aangewezen als locatie voor kansrijke (verblijfs)recreatieve ontwikkelingen. Volgens het nader advies van bureau Rho is het ook niet mogelijk om de beoogde functies in Park Fort den Haak in onderlinge samenhang in bestaand stedelijk gebied te realiseren. Daarvoor is onvoldoende ruimte beschikbaar en de functies dragen gezamenlijk bij aan het versterken van de hotspot ten noorden van Vrouwenpolder. De beoogde ontwikkeling is daarmee ook specifiek aan deze locatie gebonden.

Gelet op het voorgaande heeft de raad zich terecht op het standpunt gesteld dat het plan voldoet aan artikel 3.1.6, tweede lid, aanhef en onder a en b, van het Bro.

Het betoog faalt.

Provinciale Verordening ruimte

5. [appellant] stelt dat het plan zich niet verdraagt met de Verordening ruimte van de provincie Zeeland (hierna: de Verordening).

In strijd met artikel 2.1 is de actuele regionale behoefte van het initiatief niet aangetoond. Evenmin is aangetoond dat in de beweerdelijke behoefte niet kan worden voorzien binnen een bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing.

In strijd met artikel 2.7 laat het plan nieuwe woon- of verblijfsrecreatieve functies toe binnen 100 m van gronden van [appellant] waarop agrarische gebouwen zijn toegelaten.

In strijd met artikel 2.16 ontbreekt een beschrijving van de wijze waarop rekening is gehouden met de wezenlijke kenmerken en waarden van het binnen 100 m van het plangebied gelegen natuurgebied.

In strijd met artikel 2.17 leidt het plan tot een significante aantasting van de landschappelijke en cultuurhistorische waarde van de gronden en van de samenhang tussen deze gronden en het perceel van [appellant].

5.1. Zoals is geoordeeld in 4.2. voldoet het plan aan artikel 3.1.6, tweede lid, aanhef en onder a en b, van het Bro. Nu artikel 2.1 van de Verordening met deze bepaling overeenkomt, is het plan ook daarmee niet in strijd.

5.2. De raad stelt terecht dat het plan geen nieuwe verblijfsrecreatieve functies toelaat binnen 100 m van het bouwvlak op het perceel van [appellant]. Het plan is dan ook niet in strijd met artikel 2.7 van de Verordening.

5.3. Artikel 2.16, eerste lid, van de Verordening luidt:

"In de toelichting bij een bestemmingsplan waarin bestemmingen worden aangewezen dan wel regels worden gegeven voor gronden die zijn gelegen binnen 100 meter rond bestaande natuurgebieden, niet zijnde binnendijken, zoals aangegeven op kaart 8, met inachtneming van een ingevolge artikel 2.15 vastgestelde wijziging van de begrenzing, wordt een beschrijving gegeven van de wijze waarop rekening is gehouden met de wezenlijke kenmerken en waarden van de natuurgebieden en wordt aannemelijk gemaakt dat geen onevenredige aantasting van de bedoelde kenmerken en waarden plaatsvindt."

In paragraaf 4.11 van de plantoelichting is onderzocht of er als gevolg van de ontwikkeling van het Outdoorpark en de landschapsparking binnen de afwegingszone van 100 meter significante negatieve effecten optreden op het aangrenzende Natuurnetwerk Zeeland (voorheen Ecologische Hoofdstructuur). Ten aanzien van het onderzoek op gebiedsniveau is geconcludeerd dat de Wet natuurbescherming en het provinciale beleid niet aan de uitvoering van het bestemmingsplan in de weg staan. Ter bescherming van het bestaande natuurgebied en het Natuurnetwerk Zeeland is in het bestemmingsplan een dichte inpassingsstrook van 10 meter breed op gronden met de bestemming "Groen" opgenomen. Op deze gronden is bebouwing uitgesloten. Verder sluit het bestemmingsplan uit dat er nieuwe wandelpaden door/langs het bestaande natuurgebied en Natuurnetwerk Zeeland kunnen worden aangelegd, aldus de raad. Gelet op het voorgaande kan [appellant] niet worden gevolgd in zijn stelling dat in de plantoelichting een beschrijving ontbreekt van de wijze waarop rekening is gehouden met de wezenlijke kenmerken en waarden van het binnen 100 m van het plangebied gelegen natuurgebied. Het plan is dan ook niet in strijd met artikel 2.16 van de Verordening.

De eveneens aan het plan ten grondslag gelegde "Quick scan beschermde planten- en diersoorten gebied Fort Den Haakweg" van bureau Mertens B.V. van mei 2016 (hierna: de quick scan) heeft geen betrekking op artikel 2.16 van de Verordening maar op planten- en diersoorten die zijn beschermd in de voormalige Flora- en faunawet en thans de Wet natuurbescherming. Dat het onderzoeksgebied in de quick scan volgens [appellant] te beperkt is omdat het geen betrekking heeft op de afwegingszone van 100 meter als bedoeld in artikel 2.16 van de Verordening volgt de Afdeling dan ook niet.

5.4. Artikel 2.17, tweede lid, van de Verordening luidt:

"In een bestemmingsplan worden geen bestemmingen aangewezen of regels gesteld die, ten opzichte van het daaraan voorafgaande bestemmingsplan, mogelijk maken dat de in het eerste lid bedoelde landschappelijke en cultuurhistorische waarden van de gronden of elementen significant worden aangetast. Ook mogen de bestemming en de regeling niet leiden tot een significante vermindering van de oppervlakte van de gronden of tot een significante aantasting van de samenhang tussen de gronden of elementen. In de toelichting bij een bestemmingsplan waarin, ten opzichte van het daaraan voorafgaande bestemmingsplan, nieuwe bebouwing of nieuwe vormen van grondgebruik worden toegelaten wordt aannemelijk gemaakt dat de in de vorige volzin bedoelde aantasting en vermindering zich niet voordoen."

Paragraaf 2.3.5 van de plantoelichting bevat een verantwoording van de landschappelijke kwaliteit en inpassing. Volgens de raad sluiten de nieuwe ontwikkelingen aan bij het bestaande landschap en dragen deze bij aan de versterking van het bestaande landschap en de landschappelijke en cultuurhistorische waarden. Dit blijkt uit de in het bestemmingsplan opgenomen bestemming "Natuur". De betreffende gronden zijn bestemd voor "het behoud en herstel en versterking van actuele en potentiële cultuurhistorische, landschaps- en natuurwaarden". Verder is de landschappelijke inpassing van het park geborgd via een aanlegvergunningstelsel. Gelet hierop heeft de raad zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het plan niet leidt tot een significante aantasting van de landschappelijke en cultuurhistorische waarden van de gronden en van de samenhang tussen deze gronden en het perceel van [appellant]. Het plan is daarmee niet in strijd met artikel 2.17, tweede lid, van de Verordening.

5.5. De conclusie is dat het plan niet in strijd is met de artikelen 2.1, 2.7, 2.16 en 2.17 van de Verordening. Het betoog faalt.

Provinciaal en intergemeentelijk beleid

6. [appellant] stelt dat het plan in strijd is met het provinciaal beleid en intergemeentelijk beleid dat is gericht op behoud van het open agrarisch landschap.

In de Zeeuwse Kustvisie, die door de besturen van Zeeuwse kustgemeenten en andere betrokken partijen is vastgesteld, is het plangebied aangemerkt als "Waardevol agrarisch landschap". Het vrije uitzicht wordt volgens [appellant] door het plan aangetast.

Het plangebied ligt volgens het provinciaal Omgevingsplan Zeeland 2012/2018 (hierna: het Omgevingsplan) in landelijk gebied en is onder meer aangemerkt als Kustzone. Het beleid is gericht op revitalisering van het bestaande verblijfsrecreatieve aanbod. De in het plan toegelaten voorzieningen hebben volgens [appellant] in strijd met dit beleid geen betrekking op de kwaliteitsverbetering van het bestaande aanbod maar op uitbreiding daarvan. Het plan levert ook geen bijdrage aan de versterking van het (verblijfs)recreatief product van Vrouwenpolder omdat er geen behoefte is aan de toegelaten voorzieningen.

De recreatieve ontwikkelingskansen volgens het Omgevingsplan, in de vorm van zogeheten hotspots, hebben volgens [appellant] geen betrekking op dagrecreatie zoals een Pitch en Putt baan. De trekkershutten en recreatiewoningen voldoen niet aan de voorwaarden die aan de verblijfsrecreatie en recreatiewoningen worden gesteld. Niet is onderbouwd dat het een toekomstbestendig verblijfsrecreatief product betreft. Ook is er geen centrale exploitatie voor de bedrijfsmatige verhuur en het bedrijfsmatig beheer van het park. Gronden zijn eigendom van meerdere partijen en een exploitatie over een langdurige periode ontbreekt. Evenmin is voldaan aan de voorwaarde dat de beheerder door middel van privaatrechtelijke overeenkomsten zorg draagt voor de kwalitatieve instandhouding van het park. Het plan voorziet ook niet in uitbreiding van het hotel in het luxere segment, aldus [appellant].

Kustvisie

6.1. In de plantoelichting is onderbouwd dat Vrouwenpolder in de, ten tijde van het bestreden besluit opgestelde, concept Kustvisie ook is aangewezen als een te transformeren aandachtsgebied waar nieuwe (verblijfs)recreatieve ontwikkelingen niet zijn uitgesloten. Zoals in de zienswijzennota staat is het Park Fort den Haak in de (concept) Kustvisie aangemerkt als zogeheten "pijplijnproject". Volgens de bijbehorende Notitie overgangsbeleid betekent dit dat, voorzover het bestemmingsplan voor dit project niet in overeenstemming is met de uitgangspunten voor de Kustvisie, het principe "agree to disagree" geldt. Daarmee wordt tot uitdrukking gebracht dat voor dit project van de uitgangspunten van de Kustvisie mag worden afgeweken. Gelet op het voorgaande heeft de raad zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het plan niet in strijd is met de Kustvisie, die overigens pas na het bestreden besluit op 26 juni 2017, anders dan [appellant] stelt, voor het eerst is vastgesteld. Het betoog faalt.

Omgevingsplan

6.2. Het plangebied is volgens de Recreatiekansenkaart 3 van het Omgevingsplan aangemerkt als zogeheten hotspot voor hotel, camping en recreatiewoningcomplex. Tevens ligt het plangebied volgens deze kaart in de zogeheten Kustzone.

Kustzone

6.2.1. Volgens paragraaf 3.1.6. van het Omgevingsplan vormt revitalisering de belangrijkste opgave voor het bestaande verblijfsrecreatieve aanbod in de kustzone. Om dit te kunnen realiseren wordt aan bestaande bedrijven de mogelijkheid geboden tot kwaliteitsverbetering en productinnovatie (of transformatie) al dan niet in combinatie met een (beperkte) uitbreiding.

Volgens de plantoelichting dragen de in het plan toegelaten ontwikkelingen bij aan de kwaliteitsverbetering van bestaande recreatievoorzieningen in het gebied (onder andere door het nieuwe centrumgebouw) alsook aan de algehele kwaliteitsverbetering van het gebied door het toevoegen van nieuwe voorzieningen. De recreatie-eenheden (bijvoorbeeld natuurhuisjes), luxe suites en trekkershutten op het outdoorpark zijn voorbeelden van productinnovatie.

Naar het oordeel van de Afdeling kan [appellant] gelet op deze toelichting niet worden gevolgd in zijn stelling dat de toegelaten ontwikkelingen niet voorzien in kwaliteitsverbetering van het bestaande aanbod. Ook staat het beleid voor de Kustzone niet aan een beperkte uitbreiding van het bestaande verblijfsrecreatieve aanbod in de weg. Gelet op hetgeen in 4.2. is overwogen bestaat ook geen grond voor het oordeel dat er geen behoefte is aan de toegelaten voorzieningen.

Het betoog faalt.

Hotspot / verblijfsrecreatie

6.2.2. Volgens paragraaf 3.1.6. van het Omgevingsplan wil de provincie in de hotspots samen met gemeenten, bedrijven en (nieuwe) investeerders uitwerking geven aan een toekomstbestendig verblijfsrecreatief product. Zoals hiervoor is overwogen heeft de raad de behoefte aan de in het plan toegelaten ontwikkeling aangetoond. [appellant] heeft zijn stelling dat de geboden verblijfsrecreatie niet toekomstbestendig is omdat er geen behoefte aan is onvoldoende onderbouwd.

Anders dan [appellant] stelt, is de centrale exploitatie voor de bedrijfsmatige verhuur en het bedrijfsmatig beheer van het recreatiepark gewaarborgd in de artikelen 9, lid 9.3, en 10, lid 10.3, gelezen in samenhang met artikel 1, lid 1.11, van de planregels. Verder is in de artikelen 9, lid 9.4 en 10, lid 10.5, door middel van een vergunningstelsel en de daarvan deel uitmakende kwaliteitsdoelstellingen volgens een landschappelijk inpassingsplan, de kwalitatieve instandhouding van het gehele park gewaarborgd. Volgens de raad zijn er met de betreffende initiatiefnemers overeenkomsten aangegaan waarin de overige door [appellant] bestreden voorwaarden zoals genoemd in het Omgevingsplan staan. Zo zijn de gronden waarop de gemeenschappelijke voorzieningen komen in eigendom/beheer van één partij, is de financiële haalbaarheid met deze overeenkomsten aangetoond als het gaat om bouw, beheer en verhuurexploitatie en zijn kwalitatieve instandhoudingsafspraken verzekerd. [appellant] kan dan ook niet worden gevolgd in zijn stelling dat niet aan de door hem genoemde voorwaarden in het Omgevingsplan voor verblijfsrecreatie en recreatiewoningen is voldaan.

Dagrecreatie

6.2.3. De raad stelt terecht dat voor dagrecreatie in het Omgevingsplan, naast het beleid voor recreatieve hotspots, een afzonderlijke beleidsparagraaf geldt. Dagrecreatie is daarmee op locaties die zijn aangewezen als hotspot niet zonder meer uitgesloten. In het landelijk gebied gelden volgens paragraaf 3.1.7. van het Omgevingsplan voor de vestiging van een dagrecreatieve voorziening de kaders zoals verwoord in de paragraaf nieuwe economische dragers in het landelijk gebied. Voorwaarde is dat deze activiteiten qua aard, schaal, omvang en verkeersaantrekkende werking passen in het landelijk gebied. In de plantoelichting is onderbouwd dat aan deze voorwaarden wordt voldaan. [appellant] heeft zijn stelling dat de Pitch en Putt baan geen nieuwe economische drager is niet nader onderbouwd.

Hotel

6.2.4. Zoals de raad heeft gesteld maakt de uitbreiding van het hotel Duinoord geen deel uit van het plan en zijn daarvoor afzonderlijke vergunningen verleend die inmiddels onherroepelijk zijn.

Conclusie

6.2.5. Gelet op het voorgaande heeft de raad heeft zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het Omgevingsplan niet aan de in het plan toegelaten recreatieve ontwikkeling in de weg staat. Het betoog faalt.

Structuurvisie Veere 2025

7. [appellant] stelt dat het plan in strijd is met het gemeentelijk beleid in de Structuurvisie Veere 2025. De Structuurvisie sluit immers grotendeels aan bij het Omgevingsplan, waarmee het plan in strijd is. Met name voldoet het plan niet aan de voorwaarden voor zuinig en efficiënt ruimtegebruik.

7.1. Gelet op hetgeen in 6.2. is overwogen bestaat geen grond voor het oordeel dat het plan in strijd is met het Omgevingsplan en daarmee ook in strijd is met de Structuurvisie.

De raad stelt terecht dat in de Structuurvisie al rekening is gehouden met het opstellen van een Masterplan voor de Fort den Haakweg, waarbij het uitgangspunt is het creëren van samenhang tussen de dorpskern van Vrouwenpolder en het verblijfsrecreatiegebied, het strand en het Veerse Meer. Het plan voor het recreatiepark voorziet volgens de raad in een integrale gebiedsontwikkeling en samenhang tussen de bestaande recreatieve voorzieningen. Vanuit dat kader bezien draagt het bij aan de structuurvisie ten aanzien van zuinig ruimtegebruik en herstructurering van recreatieparken in de kustzone.

Gelet hierop heeft de raad zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het plan niet in strijd is met de Structuurvisie.

Het betoog faalt.

Onderzoek Flora en fauna

8. [appellant] stelt dat uit de quick scan volgt dat het plan gevolgen heeft voor zoogdieren en amfibieën zoals de mol en de gewone pad. Ook voor vleermuizen, vogels met vaste rust- en verblijfplaatsen en de rugstreeppad kunnen gevolgen niet worden uitgesloten. Nader onderzoek was aangewezen, aldus [appellant].

8.1. De vragen of voor de uitvoering van het bestemmingsplan een vrijstelling dan wel een ontheffing op grond van het soortenbeschermingsregime in de Wnb nodig is en zo ja, of deze ontheffing kan worden verleend, komen in beginsel pas aan de orde in een procedure op grond van de Wnb. Dat doet er niet aan af dat de raad het plan niet heeft kunnen vaststellen indien en voor zover hij op voorhand in redelijkheid heeft moeten inzien dat het soortenbeschermingsregime in de Wnb aan de uitvoerbaarheid van het plan in de weg staat.

8.2. Volgens de quick scan bestaat voor algemene zoogdieren en amfibieën zoals de mol en de gewone pad een algemene vrijstelling. Er is een gerichte veldinventarisatie naar vleermuizen, vogels met vaste rust- en verblijfplaatsen en de rugstreeppad nodig om eventuele effecten en maatregelen op een adequate manier in te kunnen schatten. Binnen het plangebied bestaan overigens voldoende mogelijkheden om maatregelen te treffen om overtreding van de ten tijde van de quick scan nog geldende Flora- en faunawet te voorkomen, aldus de quick scan.

De raad stelt dat uit de quick scan volgt dat er geen ecologische belemmeringen zijn voor de vaststelling van het plan. Wel wordt geadviseerd bij de realisatie rekening te houden met aanwezige soorten en voorafgaand daaraan vervolgonderzoek te doen. Daartoe heeft de raad het "Eindrapport vleermuizen en broedvogels ter plaatse van en rond Vrouwenpolder te Veere" van bureau Mertens van december 2017 overgelegd (hierna: het eindrapport). Volgens het eindrapport is een gericht veldonderzoek uitgevoerd naar de aanwezigheid van beschermde vleermuizen, vogels met vaste rust- en verblijfplaatsen en de rugstreeppad. De aanwezigheid van deze beschermde soorten vormt een te onderzoeken aspect, omdat met de plannen effecten kunnen gaan ontstaan op planten- en diersoorten die beschermd zijn via de Wnb. Uit de resultaten van het onderzoek volgt dat gedurende en na realisatie van het plan gewone en ruige dwergvleermuizen kunnen blijven vliegen, foerageren en baltsen. Indien de bebouwing langs de Fort den Haakweg met de nesten van huismussen wordt geïntegreerd in het plan, worden effecten op de huismus uitgesloten. Ontheffing voor de rugstreeppad is vereist als leefgebied verloren gaat en er een kans is op het doden en verwonden van de padden in de aanlegfase. Vooralsnog dient hiervan niet te worden uitgegaan als het natuurgebied wordt gescheiden van het plangebied door middel van een amfibieënraster, aldus het eindrapport. [appellant] heeft het eindrapport niet bestreden.

8.3. Gelet op het voorgaande, heeft de raad zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat de Wnb op voorhand niet aan de uitvoerbaarheid van het plan in de weg staat. Het betoog faalt.

Spuitzone

9. [appellant] stelt dat in het plan geen rekening is gehouden met een aan te houden spuitzone van minimaal 50 m tussen gevoelige functies in het plangebied en de aan het plan grenzende landbouwgrond van [appellant] waar gewasbeschermingsmiddelen kunnen worden gebruikt. Daardoor kan binnen het plangebied geen aanvaardbaar woon- en leefklimaat worden gegarandeerd. Het plaatsen van een windhaag, waaraan afgezien van de hoogte geen voorwaarden zijn gesteld, is volgens [appellant] onvoldoende.

9.1. De raad heeft in de zienswijzennota met verwijzing naar wettelijk voorgeschreven driftreducerende maatregelen en de in de planregels voorgeschreven windhaag gemotiveerd dat in dit geval kan worden afgeweken van de in het algemeen aan te houden afstand van 50 m in verband met het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen. Voor zover [appellant] stelt dat aan de in de planregels als voorwaardelijke verplichting opgenomen windhaag, afgezien van de hoogte, geen voorwaarden zijn gesteld is dit onjuist. Ingevolge artikel 10, lid 10.4.1, aanhef en onder a, van de planregels is realisatie en ingebruikneming van recreatiewoningen ter plaatse van de functieaanduiding "recreatiewoning" en visvijvers ten zuiden van de 'specifieke bouwaanduiding - 1' uitsluitend toegestaan indien en voor zover ter plaatse van de functieaanduiding 'specifieke vorm van Groen - windhaag' een windhaag met dichte opgaande beplanting gerealiseerd en in stand gehouden wordt met een breedte van ten minste 3 m en een hoogte van ten minste 3 m. Derhalve is behalve de hoogte ook de breedte en de samenstelling van de windhaag in de planregels vastgelegd. [appellant] heeft niet onderbouwd waarom de voorgeschreven windhaag onvoldoende zou zijn voor het woon- en leefklimaat in het plangebied. De enkele stelling ter zitting dat hij weinig vertrouwen heeft in de realisering van de windhaag is daarvoor onvoldoende. Het niet voldoen aan de in de planregels opgenomen voorwaardelijke verplichting tot realisering van de haag, waarmee volgens de initiatiefnemers al een aanvang is genomen, is een handhavingsaspect. Het betoog faalt.

Economische en financiële uitvoerbaarheid

10. [appellant] stelt dat niet inzichtelijk is dat het plan financieel en economisch uitvoerbaar is. Hij betwist dat met alle initiatiefnemers nog geldende anterieure overeenkomsten zijn gesloten ter verzekering van het kostenverhaal. De raad is gehouden inzage te geven in deze overeenkomsten.

10.1. Anders dan [appellant] stelt zijn anterieure overeenkomsten gesloten met alle betrokken initiatiefnemers. In de Staatscourant van 7 februari 2018 maakt het college van burgemeester en wethouders van Veere bekend dat de gemeente Veere overeenkomsten heeft gesloten met Duinoord Vastgoed BV, Breezand Vakantie VOF, Kamille Holding BV, Outdoorpark Vrouwenpolder BV en VOF De Heksenketel (exploitanten). De overeenkomsten hebben betrekking op de ontwikkeling van het Masterplan Fort den Haakweg. Volgens de zakelijke beschrijving zijn in de overeenkomsten afspraken gemaakt over de uitvoering van de plannen en het gemeentelijk kostenverhaal. De afspraken houden in, zakelijk samengevat, dat alle door de gemeente te maken kosten die verband houden met de uitvoering van de plannen voor rekening van exploitanten zijn.

Anterieure overeenkomsten hoeven niet ter inzage worden gelegd met een bestemmingsplan, aangezien artikel 3:11 van de Awb daartoe niet verplicht. Dit is eerder overwogen in de uitspraak van 30 maart 2011, ECLI:NL:RVS:2011:BP9587.

De Afdeling ziet gelet op de in het bestreden besluit aangehaalde grondexploitatieberekening en de zakelijke beschrijving van de overeenkomsten geen aanleiding om te twijfelen aan de economische en financiële uitvoerbaarheid van het plan. De enkele stelling van [appellant] dat onduidelijk is of de betrokken initiatiefnemers dit kunnen betalen en de ontwikkeling kunnen gaan uitvoeren is daarvoor onvoldoende.

Het betoog faalt.

Conclusie

11. Gelet op het voorgaande is het beroep ongegrond.

12. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

verklaart het beroep ongegrond.

Aldus vastgesteld door mr. G.T.J.M. Jurgens, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. R.P.F. Boermans, griffier.

w.g. Jurgens w.g. Boermans
lid van de enkelvoudige kamer griffier

Uitgesproken in het openbaar op 13 juni 2018

429.