Uitspraak 201706966/1/R1


Volledige tekst

201706966/1/R1.
Datum uitspraak: 13 juni 2018

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

1. [appellant sub 1], wonend te Heemstede,
2. [appellant sub 2], wonend te Heemstede,
3. [appellant sub 3], wonend te Heemstede,
4. [appellant sub 4], wonend te Heemstede,
appellanten,

en

de raad van de gemeente Heemstede,
verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 29 juni 2017 heeft de raad het bestemmingsplan "Herziening Landgoederen en Groene Gebieden" vastgesteld.

Tegen dit besluit hebben [appellant sub 1], [partij], [appellant sub 3] en [appellant sub 4] beroep ingesteld.

De raad heeft een verweerschrift ingediend.

[appellant sub 1], [appellant sub 3] en [appellant sub 4] hebben nadere stukken ingediend.

Daartoe in de gelegenheid gesteld heeft M2 Holding een schriftelijke uiteenzetting gegeven.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 23 mei 2018, waar [appellant sub 1], [appellant sub 2], bijgestaan door [gemachtigde A], [appellant sub 3], vertegenwoordigd door [gemachtigde B], en de raad, vertegenwoordigd door mr. R. Visser en G.A.M. Klaassen, zijn verschenen. Voorts is ter zitting M2 Holding, vertegenwoordigd door [gemachtigde C], als partij gehoord.

Overwegingen

Wijze van toetsen

1. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan moet de raad bestemmingen aanwijzen en regels geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De raad heeft daarbij beleidsruimte en moet de betrokken belangen afwegen. De Afdeling beoordeelt aan de hand van de beroepsgronden of het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan in overeenstemming is met het recht. De Afdeling stelt niet zelf vast of het plan in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening, maar beoordeelt aan de hand van die gronden of de raad zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening.

Bijlage

2. De relevante wettelijke bepalingen en planregels zijn opgenomen in de bijlage bij deze uitspraak.

Het plan

3. Het plangebied omvat alle gebieden met een overwegend groen karakter binnen de gemeente, alsmede gebieden die vanwege hun ligging tot het plangebied kunnen worden gerekend, waaronder het terrein van "De Meerlanden" en de werf aan de Cruquiusweg 47. Het plan is in hoofdzaak conserverend van aard. Voor het plangebied gold voorheen het bestemmingsplan "Landgoederen en Groene Gebieden", vastgesteld door de raad bij besluit van 29 maart 2007.

Het beroep van [appellant sub 1]

4. [appellant sub 1] is bewoner van het perceel [locatie 1]. Hij heeft beroep ingesteld tegen het plan omdat volgens hem ten onrechte niet is voorzien in een regeling die de landschappelijke samenhang tussen zijn perceel en de nabijgelegen percelen [locatie 2] en [locatie 3] beschermt.

4.1. Volgens de raad is het beroep van [appellant sub 1] niet-ontvankelijk, omdat hij geen zienswijze naar voren heeft gebracht tegen het ontwerpplan.

4.2. Ingevolge artikel 8:1 van de Algemene wet bestuursrecht

(hierna: Awb), in samenhang gelezen met artikel 8:6 van de Awb en artikel 2 van bijlage 2 bij de Awb alsmede met artikel 6:13 van de Awb, kan geen beroep worden ingesteld tegen het besluit tot vaststelling van een bestemmingsplan door een belanghebbende die over het ontwerpplan niet tijdig een zienswijze naar voren heeft gebracht, tenzij hem redelijkerwijs niet kan worden verweten dit te hebben nagelaten.

Ingevolge de artikelen 3:11, 3:15 en 3:16 van de Awb wordt het ontwerpplan ter inzage gelegd voor de duur van zes weken en kunnen gedurende deze termijn zienswijzen naar voren worden gebracht bij de raad.

4.3. Het ontwerpplan is blijkens de kennisgeving in het Gemeenteblad van 15 maart 2017 met ingang van 16 maart 2017 voor de duur van zes weken ter inzage gelegd. Niet in geschil is dat [appellant sub 1] binnen de periode van de terinzagelegging geen zienswijze naar voren heeft gebracht over het ontwerpplan.

4.4. [appellant sub 1] stelt dat hij op 2 februari 2017 een e-mail heeft verzonden aan de gemeente, waarin hij zijn visie heeft gegeven over (de herontwikkeling van) het zogeheten "Manpadslaangebied". Deze e-mail dient volgens [appellant sub 1] te worden aangemerkt als een prematuur ingediende zienswijze tegen het ontwerpplan.

4.5. In artikel 6:10 van de Awb is een regeling opgenomen voor zogenoemde premature bezwaar- en beroepschriften. In artikel 3:16, derde lid, van de Awb is deze regeling van overeenkomstige toepassing verklaard op (prematuur ingediende) zienswijzen.

4.6. Niet in geschil is dat het ontwerpplan met ingang van 16 maart 2017 ter inzage is gelegd, maar dat het college van burgemeester en wethouders op 31 januari 2017 het ontwerpplan heeft geaccordeerd voor behandeling in de commissie ruimte. In zoverre was het ontwerpplan reeds op 31 januari 2017 tot stand gekomen. Ook indien ervan uit wordt gegaan dat [appellant sub 1] op 2 februari 2017 op de hoogte was van het ontwerpplan, stelt de raad echter terecht dat de e-mail van [appellant sub 1] van 2 februari 2017 niet gericht was tegen het ontwerpplan, althans dat uit deze e-mail niet kon worden afgeleid dat [appellant sub 1] bezwaren had tegen het ontwerpplan, meer in het bijzonder tegen de daarin vastgelegde planregeling voor de percelen [locatie 2], [locatie 3] en [locatie 1]. De e-mail van [appellant sub 1] van 2 februari 2017 betrof zijn reactie op de beoogde herontwikkeling van het "Manpadslaangebied". In dit verband is van belang dat het het college van burgemeester en wethouders in januari 2017 bewoners van de gemeente heeft verzocht om - uitsluitend langs digitale weg - ideeën in te dienen met betrekking tot de beoogde herinrichting of -ontwikkeling van het Manpadslaangebied. De eventuele herontwikkeling van dit gebied wordt gefaciliteerd in een toekomstig bestemmingsplan. Het thans voorliggende bestemmingsplan, evenals het ontwerpplan dat daaraan vooraf is gegaan, voorziet in een conserverende regeling voor het plangebied, met het oog op de actualiseringsverplichting van de Wet ruimtelijke ordening. Gelet op het voorgaande is de Afdeling van oordeel dat geen sprake is van een situatie als bedoeld in artikel 6:10, eerste lid, onder a, van de Awb.

5. Het beroep van [appellant sub 1] is niet-ontvankelijk.

Het beroep van [appellant sub 2]

6. [appellant sub 2] is in december 2017 eigenaar geworden van het perceel [locatie 4]. [appellant sub 2] heeft te kenen gegeven dat hij het beroep van de vorige eigenaar, [partij], gericht tegen de planregeling voor zijn perceel, voort wenst te zetten.

7. [appellant sub 2] kan zich niet verenigen met de planregeling voor het gedeelte van zijn perceel achter de woning, omdat volgens hem de gronden ter plaatse niet gebruikt mogen worden voor het parkeren van auto’s en het stallen van bedrijfsvoertuigen. Op het gedeelte van het perceel vóór de woning is volgens [appellant sub 2] onvoldoende ruimte beschikbaar. [appellant sub 2] heeft de raad verzocht de bestemming "Wonen" of "Tuin" toe te kennen aan de gronden achter de woning, maar de raad heeft dit verzoek niet gehonoreerd. Volgens [appellant sub 2] leidt dit tot een onnodige beperking van de gebruiksmogelijkheden van zijn gronden.

7.1. De raad stelt dat de door [appellant sub 2] gewenste bestemming voor de gronden achter de woning vanuit landschappelijk oogpunt ongewenst is. Voor zover het [appellant sub 2] gaat om de mogelijkheid op deze gronden bedrijfsvoertuigen te stallen, staat het plan volgens de raad daar niet aan in de weg. Voor het verharden van deze gronden is weliswaar een omgevingsvergunning vereist, maar die zal verleend kunnen worden indien voldaan wordt aan de toepasselijke voorwaarden, aldus de raad.

7.2. Het deel van het perceel [locatie 4] dat aan de weg ligt heeft de bestemming "Tuin" en "Wonen". Aan de gronden ten oosten daarvan (achter de woning) is de bestemming "Agrarisch" toegekend. Blijkens artikel 18, lid 18.1.1 en artikel 22, lid 1.1, van de planregels zijn de gronden met de bestemming "Tuin", onderscheidenlijk "Wonen" onder meer aangewezen voor aan de bestemming ondergeschikte parkeervoorzieningen. Op gronden met de bestemming "Agrarisch met waarden" zijn parkeervoorzieningen ten behoeve van de woonfunctie niet toegelaten.

7.3. De Afdeling overweegt dat uit artikel 4, lid 4.1.1, onder f, van de planregels volgt dat op gronden met de bestemming "Agrarisch met waarden", parkeervoorzieningen zijn toegelaten, voor zover het gaat om een gebruik dat ondergeschikt is aan de agrarische functie ter plaatse. De raad stelt terecht dat het plan zich niet verzet tegen het parkeren van bedrijfs- of landbouwvoertuigen op de gronden achter de woning. Voor zover noodzakelijk is dat deze gronden worden verhard, overweegt de Afdeling dat hiertoe op grond van artikel 4, lid 4.1.1, onder a, van de planregels, een omgevingsvergunning van het college van burgemeester en wethouders is vereist. Blijkens lid 4.4.3 van de planregels kan een vergunning worden verleend indien de landschappelijke, natuurlijke en cultuurhistorische waarden van de gronden niet onevenredig worden aangetast. De Afdeling ziet in hetgeen [appellant sub 2] heeft aangevoerd geen aanleiding voor het oordeel dat de planregeling leidt tot een onaanvaardbare beperking van de gebruiksmogelijkheden van de gronden met de bestemming "Agrarisch met waarden".

7.4. De raad heeft toegelicht dat de door [appellant sub 2] gewenste bestemming "Wonen" of "Tuin" voor de thans voor "Agrarisch met waarden" bestemde gronden achter zijn woning, gevolgen heeft voor de omvang en de situering van het "erf" of "achtererfgebied" als bedoeld in het Besluit omgevingsrecht. Een toename van de bebouwingsmogelijkheden op deze gronden leidt volgens de raad tot een aantasting van de landschappelijke waarden van het gebied. De raad heeft onweersproken gesteld dat de omvang van de bestemming "Wonen" voor het perceel van [appellant sub 2] is vergroot ten opzichte van het voorheen geldende bestemmingsplan. Het bestaande erf biedt voldoende ruimte voor het parkeren van auto’s. Voor zover feitelijk sprake is van ruimtegebrek, is dit volgens de raad het gevolg van de wijze waarop het perceel is ingericht. De raad wijst in dit verband op de situering van een bijgebouw vlak achter de woning. Gelet op deze toelichting is de Afdeling van oordeel dat de raad in redelijkheid het verzoek om een (verdere) uitbreiding van de bestemming "Wonen" of "Tuin" heeft mogen afwijzen. Het betoog faalt.

8. Gelet op het hiervoor gegeven oordeel bestaat geen aanleiding voor de bespreking van het betoog van [appellant sub 2] dat in het plan voorzien had dienen te worden in de mogelijkheid wegen en paden te realiseren op de gronden direct ten noorden van de woning, teneinde de gewenste parkeervoorziening achter de woning bereikbaar te maken vanaf de openbare weg.

9. Het beroep van [appellant sub 2] is ongegrond.

Het beroep van [appellant sub 3]

10. [appellant sub 3] exploiteert een veehouderij op het perceel [locatie 5]. In het kader van zijn bedrijfsvoering houdt hij onder meer 2.500 legkippen. Dit betreft volgens [appellant sub 3] een niet-grondgebonden (neven)activiteit. Op gronden met de bestemming "Agrarisch" is een niet-grondgebonden neventak evenwel nadrukkelijk niet toegelaten. Deze activiteit viel volgens [appellant sub 3] onder het gebruiksovergangsrecht van het voorheen geldende bestemmingsplan "Landgoederen en Groene Gebieden" uit 2007. Thans zou volgens [appellant sub 3] het gebruik (opnieuw) onder de werking van het gebruiksovergangsrecht zijn gebracht. Dit is alleen mogelijk indien uitzicht bestaat op beëindiging van het gebruik binnen de planperiode, maar [appellant sub 3] is niet voornemens dit onderdeel van zijn bedrijfsvoering te beëindigen.

10.1. Volgens de raad betreft het gebruik van het perceel [locatie 5] voor het houden van 2.500 legkippen een bestaande legale (neven)activiteit die was toegelaten op grond van het voorheen geldende bestemmingsplan. Dit gebruik is thans ten onrechte niet als zodanig bestemd.

10.2. Nu de raad zich in zoverre op een ander standpunt stelt dan hij in het bestreden besluit heeft gedaan en niet is gebleken dat gewijzigde omstandigheden hiertoe aanleiding hebben gegeven, moet worden geoordeeld dat het bestreden besluit niet met de vereiste zorgvuldigheid is voorbereid, wat betreft de zinsnede "met uitdrukkelijke uitzondering van een niet-grondgebonden neventak" in artikel 1, onder 8, van de planregels. Het betoog slaagt.

11. Het beroep van [appellant sub 3] is gegrond. Het bestreden besluit dient te worden vernietigd voor zover het betreft de zinsnede "met uitdrukkelijke uitzondering van een niet-grondgebonden neventak" in artikel 1, onder 8, van de planregels.

12. Nu niet aannemelijk is dat derdebelanghebbenden in hun belangen zouden kunnen worden geschaad, ziet de Afdeling aanleiding om met toepassing van artikel 8:72, derde lid, aanhef en onder b, van de Awb op de hierna te melden wijze zelf in de zaak te voorzien en te bepalen dat deze uitspraak ten aanzien van dit plandeel in de plaats treedt van het bestreden besluit voor zover dit is vernietigd. Hierbij betrekt de Afdeling de omstandigheid dat de raad te kennen heeft gegeven dat de bestaande legale nevenactiviteit op het perceel van [appellant sub 3] als zodanig bestemd dient te worden en dat tussen partijen overeenstemming bestaat over een gewijzigde redactie van artikel 1, lid 1.8, van de planregels. De raad heeft te kennen gegeven dat de gevolgen van de wijziging van genoemde bepaling beperkt zullen zijn tot het perceel van [appellant sub 3].

13. Uit oogpunt van rechtszekerheid en gelet op artikel 1.2.3 van het Besluit ruimtelijke ordening, ziet de Afdeling aanleiding de raad op te dragen het/de hierna in de beslissing nader aangeduide onderdeel/onderdelen van deze uitspraak binnen vier weken na verzending van de uitspraak te verwerken op de landelijke voorziening, www.ruimtelijkeplannen.nl.

Het beroep van [appellant sub 4]

14. [appellant sub 4] woont op het perceel [locatie 6]. Zijn beroep is gericht tegen de planregeling voor het nabijgelegen perceel/gebouw Hageveld 102. Beide percelen zijn gesitueerd op het landgoed Hageveld. Het landgoed heeft de status van rijksmonument. Oorspronkelijk was het landgoed een bisschoppelijk seminarie. In of omstreeks 2007 is het landgoed herontwikkeld ten behoeve van de woonfunctie met ongeveer 60 appartementen. Het gebouw nr. 102 betreft de (voormalige) "zusterkapel". In het voorheen geldende bestemmingsplan was aan deze gronden een maatschappelijke bestemming toegekend. De bestemming is thans gewijzigd naar "Wonen". Eigenaar van het gebouw nr. 102 is M2 Holding, een projectontwikkelaar.

15. [appellant sub 4] betoogt dat de voorziene functiewijziging van de voormalige zusterkapel leidt tot een aantasting van de monumentale waarden van het gebouw en het landgoed. Hij voert hiertoe aan dat de functiewijziging is ingegeven door de wens van de eigenaar om in het gebouw één of twee appartementen te realiseren. Vanwege de eisen van het Bouwbesluit inzake daglichttoetreding dient het gebouw te worden voorzien van extra of grotere ramen, aldus [appellant sub 4].

15.1. De Afdeling begrijpt het betoog van [appellant sub 4] aldus dat de planregeling voor het perceel Hageveld 102 niet-uitvoerbaar is vanwege de bepalingen van de Erfgoedwet, omdat de omgevingsvergunning voor de bouwkundige aanpassing van de voormalige zusterkapel niet verleend zal kunnen worden. De vragen of voor de uitvoering van het bestemmingsplan een vergunning op grond van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: Wabo) nodig is en zo ja, of deze kan worden verleend, komen in beginsel aan de orde in een procedure op grond van de Wabo. Dat doet er niet aan af dat de raad het bestemmingsplan niet had mogen vaststellen, indien en voor zover hij op voorhand in redelijkheid had moeten inzien dat de monumentale waarden van het gebouw aan de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan in de weg staan. De raad heeft toegelicht dat geen aanleiding bestaat op voorhand aan te nemen dat een eventueel noodzakelijke omgevingsvergunning voor bouwkundige aanpassingen aan de zusterkapel niet verleend zal kunnen worden. In dit verband wijst de raad er op dat in het verleden, bij de herontwikkeling van het landgoed in/omstreeks 2007, waarbij een deel van het complex is omgezet naar de woonfunctie, in overleg met de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed, aanpassingen zijn verricht aan het exterieur van de monumentale gebouwen. De enkele omstandigheid dat aanpassingen noodzakelijk zijn betekent volgens de raad niet dat sprake is van een aantasting van de monumentale waarden. De Afdeling ziet in hetgeen [appellant sub 4] heeft aangevoerd geen aanleiding voor het oordeel dat de raad op voorhand in redelijkheid had moeten inzien dat de planregeling voor de voormalige zusterkapel niet uitvoerbaar is, vanwege de gevolgen van de mogelijk noodzakelijke bouwkundige aanpassingen voor de monumentale waarden van het landgoed. Het betoog faalt.

16. [appellant sub 4] betoogt dat de raad bij het vaststellen van het plan vooringenomen was en derhalve in strijd heeft gehandeld met artikel 2:4 van de Awb. Hij voert hiertoe aan dat de bestuurder van M2, tevens initiatiefnemer van de hier aan de orde zijnde planologische wijziging voor de zusterkapel, in het verleden bestuurder was van het bedrijf dat betrokken is geweest bij de herontwikkeling van het landgoed. Deze bestuurder heeft volgens [appellant sub 4] zichzelf toentertijd op een ongerechtvaardigde wijze verrijkt door twijfelachtige of onrechtmatige vastgoedtransacties. Daarbij heeft de bestuurder samengewerkt of -gespannen met een toenmalige wethouder. Deze wethouder was ook ten tijde van de vaststelling van het thans voorliggende bestemmingsplan in functie. De wethouder heeft volgens [appellant sub 4] in of omstreeks 2013 een appartement op het landgoed gekocht van het bedrijf dat werd bestuurd door de eigenaar/directeur van M2 Holding. De prijs die de wethouder daarvoor heeft betaald lag ver beneden de reële markwaarde van het appartement, aldus [appellant sub 4].

16.1. De raad stelt zich op het standpunt dat de beweerdelijke vooringenomenheid of belangenverstrengeling van de wethouder geen gevolgen kan hebben voor het plan, nu het bestreden besluit door de raad is genomen. De raad wijst er voorts op dat de wethouder in kwestie niet aanwezig is geweest bij de beraadslaging van de raad. Deze wethouder was niet bestuurlijk verantwoordelijk voor het voorbereiden van de besluitvorming over het plan en heeft evenmin op andere wijze invloed op de besluitvorming gehad, aldus de raad.

16.2. In artikel 2:4, eerste lid, van de Awb is vastgelegd dat het bestuursorgaan zijn taak zonder vooringenomenheid vervult. In het tweede lid is bepaald dat het bestuursorgaan ertegen waakt dat tot het bestuursorgaan behorende of daarvoor werkzame personen die een persoonlijk belang bij een besluit hebben, de besluitvorming beïnvloeden.

16.3. Onder verwijzing naar haar uitspraak van 30 december 2015, ECLI:NL:RVS:2015:4039, overweegt de Afdeling dat artikel 2:4, tweede lid, van de Awb ertoe strekt de burger een waarborg te bieden voor naleving van de in het eerste lid neergelegde norm. Daartoe wordt, niet aan de in de bepaling bedoelde personen individueel, maar aan het tot besluiten bevoegde bestuursorgaan, een zorgplicht opgelegd die in elk geval inhoudt dat door het orgaan wordt voorkomen dat de besluitvorming niet meer voldoet aan de in het eerste lid neergelegde norm. Met het begrip "persoonlijk" is blijkens de wetsgeschiedenis van de totstandkoming van artikel 2:4 (Kamerstukken II, 1988/89, 21 221, nr. 3, blz. 55) gedoeld op ieder belang dat niet behoort tot de belangen die het bestuursorgaan uit hoofde van de hem opgedragen taak behoort te behartigen.

16.4. De wethouder die in 2013 volgens [appellant sub 4] een appartement op het landgoed heeft gekocht voor een niet-marktconforme prijs, is geen lid van de gemeenteraad, zijnde het bestuursorgaan dat besloten heeft omtrent de vaststelling van het bestemmingsplan. Het gestelde persoonlijke belang van deze wethouder, wat daar verder ook van zij, kan daarom niet leiden tot het oordeel dat de raad artikel 2:4 van de Awb heeft geschonden bij de vaststelling van het plan. [appellant sub 4] heeft niet aannemelijk gemaakt dat de wethouder de besluitvorming omtrent de vaststelling het plan heeft beïnvloed. Het betoog faalt.

17. [appellant sub 4] heeft zich in het beroepschrift voor het overige beperkt tot het verwijzen naar de inhoud van de zienswijze. In de overwegingen van het bestreden besluit is ingegaan op deze zienswijze. [appellant sub 4] heeft in het beroepschrift, noch ter zitting redenen aangevoerd waarom de weerlegging van de desbetreffende zienswijze in het bestreden besluit onjuist zou zijn

18. Het beroep van [appellant sub 4] is ongegrond.

Proceskosten

19. De raad dient ten aanzien van [partij] op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld. Ten aanzien van [appellant sub 1], [appellant sub 2] en [appellant sub 4] bestaat geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I. verklaart het beroep van [appellant sub 1] niet-ontvankelijk;

II. verklaart het beroep van [appellant sub 3] gegrond;

III. vernietigt het besluit van de raad van de gemeente Heemskerk van 29 juni 2017 tot vaststelling van het bestemmingsplan "Herziening Landgoederen en Groene Gebieden", voor zover het betreft de zinsnede "met uitdrukkelijke uitzondering van een

niet-grondgebonden neventak" in artikel 1, onder 8, van de planregels;

IV. bepaalt dat aan artikel 1, onder 8, van de planregels na onderdeel d. een nieuwe zinsnede wordt toegevoegd en dat dit als volgt komt te luiden: "met inbegrip van een bestaande niet-grondgebonden neventak";

V. bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het besluit voor zover dit is vernietigd;

VI. draagt de raad van de gemeente Heemstede op om binnen vier weken na verzending van deze uitspraak ervoor zorg te dragen dat het hiervoor vermelde onderdeel IV. wordt verwerkt in het elektronisch vastgestelde plan dat te raadplegen is op de landelijke voorziening, www.ruimtelijkeplannen.nl;

VII. verklaart de beroepen van [appellant sub 2] en [appellant sub 4] ongegrond;

VIII. veroordeelt de raad van de gemeente Heemstede tot vergoeding van bij [appellant sub 3] in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1022,77 (zegge: duizendtweeëntwintig euro en zevenenzeventig cent), waarvan een bedrag van € 1.002,00 is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;

IX. gelast dat de raad van de gemeente Heemstede aan [appellant sub 3] het door hem voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 168,00 (zegge: honderdachtenzestig euro) vergoedt.

Aldus vastgesteld door mr. E. Helder, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. D. Milosavljević, griffier.

w.g. Helder w.g. Milosavljević
lid van de enkelvoudige kamer griffier

Uitgesproken in het openbaar op 13 juni 2018

739.


Bijlage

Algemene wet bestuursrecht

Artikel 2:4

1. Het bestuursorgaan vervult zijn taak zonder vooringenomenheid.

2 Het bestuursorgaan waakt ertegen dat tot het bestuursorgaan behorende of daarvoor werkzame personen die een persoonlijk belang bij een besluit hebben, de besluitvorming beïnvloeden.

Artikel 3:16

1. De termijn voor het naar voren brengen van zienswijzen en het uitbrengen van adviezen als bedoeld in afdeling 3.3, bedraagt zes weken, tenzij bij wettelijk voorschrift een langere termijn is bepaald.

2. De termijn vangt aan met ingang van de dag waarop het ontwerp ter inzage is gelegd.

3. Op schriftelijk naar voren gebrachte zienswijzen zijn de artikelen 6:9, 6:10 en 6:15 van overeenkomstige toepassing.

Artikel 6:10

1. Ten aanzien van een voor het begin van de termijn ingediend bezwaar- of beroepschrift blijft niet-ontvankelijkverklaring op grond daarvan achterwege indien het besluit ten tijde van de indiening:

a. wel reeds tot stand was gekomen, of

b. nog niet tot stand was gekomen, maar de indiener redelijkerwijs kon menen dat dit wel reeds het geval was.

Planregels

Artikel 1: Begrippen

8. Agrarisch bedrijf: Een onderneming waarin uitsluitend of overwegend gewassen worden geteeld en/of dieren worden gehouden al dan niet samengaand met het winnen van producten, welke van die gewassen of dieren afkomstig zijn, nader te onderscheiden in

a. het akkerbouwbedrijf,

b. het veehouderijbedrijf op open grond,

c. het tuinbouwbedrijf op open grond dan wel onder plat glas,

d. het tuinbouwbedrijf onder staand glas,

met uitdrukkelijke uitzondering van een niet-grondgebonden neventak.

Artikel 3

3.1 Bestemmingsomschrijving

3.1.1 De met "Agrarisch" aangewezen gronden zijn bestemd voor:

a. de uitoefening van het agrarisch bedrijf met een in hoofdzaak grondgebonden agrarische bedrijfsvoering.

Artikel 18 Tuin

18.1 Bestemmingsomschrijving

18.1.1 De voor "Tuin" aangewezen gronden zijn bestemd voor:

a. tuinen behorende bij de op de aangrenzende gronden gelegen hoofdgebouwen;

met daaraan ondergeschikt:

c. parkeervoorzieningen;

Artikel 22 Wonen

22.1 Bestemmingsomschrijving

22.1.1 De voor "Wonen" aangewezen gronden zijn bestemd voor:

a. het wonen, al dan niet in combinatie met ruimte voor een aan-huis-verbonden beroep;

met daaraan ondergeschikt:

c. parkeervoorzieningen;

d. paden en verhardingen.