Uitspraak 201704730/1/R2


Volledige tekst

201704730/1/R2.
Datum uitspraak: 6 juni 2018

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

[appellant], wonend te Bakel, gemeente Gemert-Bakel,

en

de raad van de gemeente Gemert-Bakel,
verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 16 maart 2017 heeft de raad het bestemmingsplan "Gemert-Bakel Buitengebied, herziening juli 2016- [locatie 1], [locatie 2] en [locatie 3] Bakel" vastgesteld.

Tegen dit besluit heeft [appellant] beroep ingesteld.

De raad heeft een verweerschrift ingediend.

[appellant] en de raad hebben nadere stukken ingediend.

[belanghebbenden] hebben schriftelijke uiteenzettingen gegeven.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 7 februari 2018, waar [appellant], bijgestaan door mr. D. Heuker of Hoek, rechtsbijstandsverlener te 's-Hertogenbosch, en de raad, vertegenwoordigd door mr. drs. F.T.H. Branten, H. Niezen en R. Welten, zijn verschenen. Voorts zijn ter zitting gehoord [belanghebbenden], allen bijgestaan door mr. J. van Groningen, advocaat te Middelharnis.

Overwegingen

Inleiding

1. Het plan voorziet in een planologische regeling voor de percelen [locatie 1], [locatie 2] en [locatie 3] in Bakel in het buitengebied van de gemeente Gemert-Bakel. In het plan is aan deze percelen, die voorheen een agrarische bedrijfsbestemming hadden, een woonbestemming toegekend.

Op het perceel [locatie 1] staan twee gebouwen, te weten een woning en een zogenoemde langgevelboerderij. De woning wordt gebruikt als woonhuis. De langgevelboerderij wordt gebruikt als opslagruimte.

Ter zitting heeft [appellant] verklaard dat zijn beroep niet is gericht tegen de woning op het perceel [locatie 1], maar tegen de langgevelboerderij op dat perceel. Hij vreest dat dat deze langgevelboerderij als gevolg van het plan mag worden gebruikt als woonhuis.

De woning op het perceel [locatie 1] is een voormalige bedrijfswoning behorende bij een varkenshouderij op het perceel. De varkenshouderij is inmiddels beëindigd.

Op het perceel [locatie 2] staat een woning, die wordt gebruikt als woonhuis. De woning is een voormalige bedrijfswoning bij een varkenshouderij op de percelen [locatie 2] en [locatie 3]. Het perceel [locatie 2] met de woning is afgesplitst van het perceel [locatie 3]. De varkenshouderij is inmiddels beëindigd. Er is geen feitelijke binding meer met enig agrarisch bedrijf.

Op het perceel [locatie 3] staat een langgevelboerderij. Dit gebouw wordt gebruikt als woonhuis met opslagruimte. Er vinden geen agrarische activiteiten plaats op het perceel. De varkenshouderij is inmiddels beëindigd.

[appellant] woont en exploiteert een (melk)veehouderij op het perceel [locatie 4]. Hij vreest met name voor een onaanvaardbare beperking in de bedrijfsvoering en de uitbreidingsmogelijkheden voor zijn bedrijf als gevolg van het plan.

Toetsingskader

2. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan moet de raad bestemmingen aanwijzen en regels geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De raad heeft daarbij beleidsruimte en moet de betrokken belangen afwegen. De Afdeling beoordeelt aan de hand van de beroepsgronden of het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan in overeenstemming is met het recht. De Afdeling stelt niet zelf vast of het plan in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening, maar beoordeelt aan de hand van die gronden of de raad zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening.

Beroep

[locatie 1]

3. [appellant] kan zich niet verenigen met het plan, voor zover in het plan de bestemming "Wonen" is toegekend aan de gronden op het perceel [locatie 1]. Hij vreest dat hij daardoor onevenredig wordt beperkt in de bedrijfsvoering en in de uitbreidingsmogelijkheden voor zijn bedrijf.

[appellant] betoogt in dit verband dat het plan voor dat perceel ten onrechte voorziet in twee woningen. Hij voert hiertoe aan dat uit de planregels volgt dat op het perceel [locatie 1] een tweede woning is toegestaan.

Ter zitting heeft [appellant] verklaard dat zijn beroep niet is gericht tegen de op het perceel [locatie 1] bestaande woning, maar tegen de op dat perceel aanwezige langgevelboerderij. Hij vreest dat dat deze langgevelboerderij als gevolg van het plan mag worden gebruikt voor wonen.

3.1. De raad stelt zich op het standpunt dat het plan, voor zover het betreft het perceel [locatie 1], in overeenstemming met een goede ruimtelijk ordening is vastgesteld.

De raad stelt dat uit artikel 4 van de planregels volgt dat op het perceel [locatie 1] één woning is toegestaan. De raad wijst er voorts op dat de langgevelboerderij wordt gebruikt voor opslag en dat uit artikel 12 van de planregels volgt dat gebruik als woonhuis ter plaatse niet is toegestaan.

3.2. Aan het perceel [locatie 1] is de bestemming "Wonen" toegekend.

In artikel 4, lid 4.1, aanhef en onder a, van de planregels staat dat de voor "Wonen" aangewezen gronden bestemd zijn voor één woonhuis ten behoeve de huisvesting van één huishouden dat er zijn hoofdverblijf heeft.

In artikel 4, lid 4.2.1, aanhef en onder 1, van de planregels staat dat op de voor "Wonen" aangewezen gronden per bestemmingsvlak één woning mag worden gebouwd, tenzij op de verbeelding een afwijkend aantal wooneenheden is aangeduid.

Op de verbeelding is voor het perceel [locatie 1] geen afwijkend aantal wooneenheden aangeduid.

Gelet op evenvermelde planregels, gelezen in samenhang met de verbeelding, is naar het oordeel van de Afdeling voldoende duidelijk dat op het perceel [locatie 1] één woning is toegestaan. De op het perceel bestaande woning wordt gebruikt als woonhuis. Uit artikel 4.2.2 van de planregels volgt dat eventuele herbouw van een bestaande woning alleen is toegestaan op de bestaande locatie. Uit het vorenstaande volgt dat het plan op het perceel geen tweede woning toestaat, zodat de vrees van [appellant] dat de langgevelboerderij mag worden gebruikt als woonhuis ongegrond is.

In het aangevoerde ziet de Afdeling dan ook geen aanleiding

voor het oordeel dat [appellant] als gevolg van het plan, voor zover het betreft de op het perceel [locatie 1] aanwezige langgevelboerderij, onevenredig wordt beperkt in de bedrijfsvoering en in de uitbreidingsmogelijkheden voor zijn bedrijf.

Het betoog faalt.

[locatie 2] en [locatie 3]

4. [appellant] kan zich niet verenigen met het plan, voor zover het voor het plandeel voor de percelen [locatie 2] en [locatie 3] voorziet in de bestemming "Wonen". Hij vreest dat hij daardoor onevenredig wordt beperkt in de bedrijfsvoering en in de uitbreidingsmogelijkheden voor zijn bedrijf.

[appellant] voert aan dat het plan voor deze percelen ten onrechte voorziet in burgerwoningen. Hij stelt dat het plan leidt tot afname van zijn woongenot, nu zijn vrij uitzicht wordt beperkt.

[appellant] wijst er voorts op dat de woningen op de percelen [locatie 2] en [locatie 3] nooit zijn vergund als burgerwoningen. Nu het niet gaat om bestaande burgerwoningen, is het plan volgens [appellant] in strijd met artikel 3.1.6, tweede lid, van het Besluit ruimtelijke ordening (hierna: het Bro) vastgesteld, omdat het plan ten onrechte geen motivering bevat met betrekking tot de ladder voor duurzame verstedelijking. [appellant] betoogt dat sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling omdat er burgerwoningen worden toegevoegd. Daarnaast is het plan volgens [appellant] ook in strijd met de gemeentelijke Structuurvisie+, omdat er, naar hij stelt, burgerwoningen worden toegevoegd aan de woningvoorraad terwijl niet is aangetoond dat daaraan behoefte bestaat.

[appellant] betoogt dat als gevolg van het plan ter plaatse van de percelen [locatie 2] en [locatie 3] geen aanvaardbaar woon- en leefklimaat kan worden gewaarborgd, voor zover het betreft de aspecten geur en geluid. Hij wijst erop dat de op die percelen voorziene burgerwoningen op kleine afstand tot de kuilvoerplaten op zijn perceel liggen en stelt dat in het plan niet wordt voldaan aan de in het Activiteitenbesluit milieubeheer (hierna: het Activiteitenbesluit) voorgeschreven afstandsnormen.

Beperking vrij uitzicht

4.1. Aan de percelen [locatie 2] en [locatie 3] is de bestemming "Wonen" toegekend. De op deze percelen bestaande woningen worden als gevolg van het plan niet meer aangemerkt als bedrijfswoningen bij een agrarisch bedrijf, maar als burgerwoningen.

In artikel 4, lid 4.2.2, van de planregels staat dat op de gronden met de bestemming "Wonen" herbouw of nieuwbouw van een bestaande woning alleen is toegestaan, indien deze plaatsvindt op de bestaande locatie. De woning op het perceel [locatie 3] ligt op ongeveer 70 m van de woning van [appellant]. De woning op het perceel [locatie 2] ligt op ongeveer 90 m van de woning van [appellant].

4.2. Ten aanzien van de door [appellant] gestelde aantasting van zijn vrije uitzicht en woongenot overweegt de Afdeling dat geen recht bestaat op blijvend vrij uitzicht. Niet aannemelijk is gemaakt dat ten gevolge van het plan het woon- en leefklimaat van [appellant] in zoverre onevenredig wordt aangetast. Hierbij wijst de Afdeling op de afstanden van de woning van [appellant] tot de woningen op de percelen [locatie 2] en [locatie 3] alsook op artikel 4, lid 4.2.2, van de planregels, waaruit volgt dat de woningen bij herbouw of nieuwbouw niet dichterbij de woning van [appellant] mogen worden opgericht.

Het betoog faalt.

Artikel 3.1.6, tweede lid, van het Bro

4.3. Over het betoog van [appellant] dat het plan in strijd met artikel 3.1.6, tweede lid, van het Bro is vastgesteld nu het, naar hij stelt, voor de percelen [locatie 2] en [locatie 3] voorziet in een nieuwe stedelijke ontwikkeling, overweegt de Afdeling als volgt.

4.4. De raad stelt dat het plan voor de percelen [locatie 2] en [locatie 3] niet voorziet in een nieuwe stedelijke ontwikkeling, als bedoeld in het Bro, omdat sprake is van reeds bestaande woningen, het aantal woningen niet toeneemt en het gebruik voor wonen wordt voortgezet. Artikel 3.1.6, tweede lid, van het Bro is dan ook niet van toepassing, aldus de raad.

4.5. De Afdeling ziet zich gesteld voor de vraag of het plan voor de percelen [locatie 2] en [locatie 3] voorziet in een stedelijke ontwikkeling in de zin van artikel 3.1.6, tweede lid, van het Bro. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen in haar overzichtsuitspraak van 28 juni 2017, ECLI:NL:RVS:2017:1724, inzake artikel 3.1.6, tweede lid, van het Bro, gelden daarbij, voor zover thans van belang, de volgende uitgangspunten.

Een in een bestemmingsplan voorziene ontwikkeling dient voldoende substantieel te zijn om als stedelijke ontwikkeling te kunnen worden aangemerkt.

Wanneer een bestemmingsplan voorziet in niet meer dan 11 woningen, die gelet op hun onderlinge afstand als één woningbouwlocatie als bedoeld in artikel 1.1.1, eerste lid, van het Bro, kunnen worden aangemerkt, kan deze ontwikkeling in beginsel niet als een stedelijke ontwikkeling worden aangemerkt.

4.6. Het plan voorziet in in totaal drie woningen, waarvan één woning voor het perceel [locatie 2] en één woning voor [locatie 3]. De Afdeling overweegt dat het plan, gelet op dit aantal voorziene woningen, niet voorziet in een stedelijke ontwikkeling, als bedoeld in artikel 3.1.6, tweede lid, van het Bro. Hierbij is van belang dat het gaat om reeds bestaande woningen. Nu het plan niet voorziet in een toename van het geringe aantal woningen, is artikel 3.1.6, tweede lid, van het Bro niet van toepassing.

Het betoog faalt.

Structuurvisie+

4.7. Over het betoog van [appellant] dat het plan in strijd met de Structuurvisie+ voor de gemeente Gemert-Bakel is vastgesteld omdat, naar hij stelt, de woningbehoefte niet is aangetoond, overweegt de Afdeling als volgt. In de Structuurvisie+ staat over de visie op wonen dat de woningbehoefte en woningvoorraad op elkaar moeten worden afgestemd. Hierbij wordt nieuwbouw aangemerkt als aanvullend op de bestaande voorraad. De raad zich heeft terecht op het standpunt gesteld dat het plan, voor zover het betreft de percelen [locatie 2] en [locatie 3], voorziet in reeds bestaande woningen en niet in nieuwbouw. Omdat het plan voor deze percelen niet voorziet in nieuwe woningen, is geen sprake van het aanvullen van de bestaande woningvoorraad. Voor zover [appellant] er van uitgaat dat het plan niet voorziet in de woningbehoefte en vreest voor leegstand van de woningen op de percelen [locatie 2] en [locatie 3] , wijst de Afdeling erop dat deze woningen reeds zijn bewoond. Gelet op het voorgaande ziet de Afdeling in het aangevoerde geen aanleiding voor het oordeel dat het plan in zoverre in strijd is met de Structuurvisie+ is vastgesteld.

Het betoog faalt.

Geur

4.8. Over het betoog van [appellant] dat als gevolg van het plan ter plaatse van de percelen [locatie 2] en [locatie 3] geen aanvaardbaar woon- en leefklimaat kan worden gewaarborgd, voor zover het betreft het aspect geur, nu niet wordt voldaan aan de in het Activiteitenbesluit voorgeschreven afstandsnormen, overweegt de Afdeling als volgt.

4.9. De raad is blijkens onderdeel 7 van de ruimtelijke onderbouwing ervan uitgegaan dat op het bedrijf van [appellant] het Activiteitenbesluit van toepassing is, waaruit voor dit geval conform de Wet geurhinder en veehouderij een afstandseis van 50 m van een dierenverblijf tot een geurgevoelig object volgt en een afstandseis van 25 m van de bestaande kuilvoerplaten tot een geurgevoelig object volgt.

4.10. De Afdeling overweegt dat bij de vaststelling van een bestemmingsplan in beginsel als meetpunt de grens van het bouwvlak van het agrarische bedrijf dient te worden genomen. Binnen het gehele bouwvlak kan immers bedrijfsbebouwing tot stand komen waarin landbouwhuisdieren worden gehouden. Een uitzondering hierop kan slechts worden gemaakt als zeker is dat het bedrijf geen uitbreidingsmogelijkheden meer heeft noch de mogelijkheid om binnen het bouwblok nieuwe bebouwing voor het houden van landbouwhuisdieren op te richten. In het laatste geval kan gemeten worden vanaf de grens van de bebouwing.

De ruimtelijke onderbouwing vermeldt dat het bedrijf op het perceel [locatie 4], vanwege andere omliggende woningen dan de woningen op de percelen [locatie 2] en [locatie 3], geen uitbreidingsmogelijkheden heeft in de richting van het plangebied. Voorts volgt uit de ruimtelijke onderbouwing dat ter plaatse geen nieuwe bedrijfsbebouwing voor het houden van landbouwhuisdieren mag worden toegevoegd. Gelet hierop wordt de afstand tot een geurgevoelig object gemeten vanaf de grens van de bestaande bedrijfsbebouwing voor het houden van landbouwhuisdieren op het perceel [locatie 4].

4.11. Uit de verbeelding volgt dat de afstand van de woning op het perceel [locatie 2] tot de grens van de bestaande kuilvoerplaten op het perceel [locatie 4] groter is dan 25 m. De afstand van deze woning tot de grens van het bestaande dierenverblijf op het perceel [locatie 4] is groter dan 50 m.

Gelet hierop wordt voor de woning op het perceel [locatie 2] aan evenbedoelde afstandsvereisten van 25 m en 50 m tot een geurgevoelig object voldaan, gemeten vanaf de bestaande kuilvoerplaten en het bestaande dierenverblijf. De raad heeft zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat ter plaatse van de woning op het perceel [locatie 2], voor wat betreft het aspect geur, een aanvaardbaar woon- en leefklimaat kan worden gewaarborgd en dat [appellant] in zoverre niet in de bedrijfsvoering en in de uitbreidingsmogelijkheden voor zijn bedrijf wordt beperkt als gevolg van het plan. Hierbij is mede van belang dat het plan niet toestaat dat de woning in de richting van het bedrijf van [appellant] wordt verplaatst.

Het betoog faalt.

4.12. Op het perceel [locatie 3] staat een langgevelboerderij. Dit gebouw wordt gebruikt als woning met privé-opslagruimte.

De afstand van de langgevelboerderij tot de grens van het bestaande dierenverblijf op het perceel [locatie 4] is groter dan 50 m.

De afstand van de langgevelboerderij tot de grens van de bestaande kuilvoerplaten op het perceel [locatie 4] is ongeveer 19 m en daarmee kleiner dan 25 m. Dit staat ook in paragraaf 7.1.4 van de ruimtelijke onderbouwing, die als bijlage 1 bij de plantoelichting is opgenomen.

De Afdeling stelt vast dat voor de langgevelboerderij op het perceel [locatie 3] niet wordt voldaan aan de afstandsnorm van 25 m, gemeten vanaf de bestaande kuilvoerplaten. In het plan is aan de langgevelboerderij de bestemming "Wonen" toegekend, waardoor het gebruik voor wonen ter plaatse van de langgevelboerderij is toegestaan. Hiermee voorziet het plan in een geurgevoelig object op minder dan 25 m van de bestaande kuilvoerplaten. De raad heeft onvoldoende gemotiveerd dat ter plaatse van de langgevelboerderij op het perceel [locatie 3] een aanvaardbaar woon- en leefklimaat, voor wat betreft het aspect geur, kan worden gegarandeerd. De omstandigheid dat het deel van de langgevelboerderij, dat het dichtst bij de kuilvoerplaten ligt, feitelijk niet wordt gebruikt als leefruimte, maar als privé-opslagruimte, leidt niet tot een ander oordeel. Hierbij is mede van belang dat de langgevelboerderij als geheel wordt gebruikt voor woondoeleinden. De opslagruimte maakt deel uit van de woning.

Nu in het plan voor de langgevelboerderij op het perceel [locatie 3] niet wordt voldaan aan de geldende afstandsnorm van 25 m, gemeten vanaf de bestaande kuilvoerplaten tot een geurgevoelig object, en het plan niet uitsluit dat de langgevelboerderij als geheel wordt gebruikt voor wonen, heeft de raad voorts onvoldoende onderbouwd dat [appellant] in zoverre niet in de bedrijfsvoering en in de uitbreidingsmogelijkheden voor zijn bedrijf wordt beperkt als gevolg van het plan.

Gelet op het vorenstaande is het plandeel met de bestemming "Wonen" voor het perceel [locatie 3] in zoverre niet met de vereiste zorgvuldigheid voorbereid en berust deze niet op een ingevolge artikel 3:46 van de Awb vereiste deugdelijke motivering.

Het betoog slaagt.

Geluid

4.13. Over het betoog van [appellant] dat als gevolg van het plan ter plaatse van de percelen [locatie 2] en [locatie 3] geen aanvaardbaar woon- en leefklimaat kan worden gewaarborgd, voor zover het betreft het aspect geluid, overweegt de Afdeling als volgt.

4.14. Bij de voorbereiding van het plan heeft de raad akoestisch onderzoek laten uitvoeren. De bevindingen hiervan zijn neergelegd in het rapport "Akoestisch onderzoek industrielawaai ten behoeve van herbestemming" van 11 januari 2017 (hierna: het geluidsrapport), dat als bijlage 2 bij de plantoelichting is opgenomen. Het geluidsrapport vermeldt dat de inrichting van [appellant] onder de regels van het Activiteitenbesluit valt en dat de inrichting moet voldoen aan de grenswaarden voor geluid, als opgenomen in artikel 2.17 van het Activiteitenbesluit.

Voor het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau, veroorzaakt door de vast opgestelde installaties en toestellen van de inrichting, mag de geluidbelasting volgens tabel 2.17e van het Activiteitenbesluit niet meer bedragen dan 45, 40 en 35 dB(A) in respectievelijk de dag-, avond- en nachtperiode op de gevel van gevoelige gebouwen.

Het geluidsrapport vermeldt dat op de gevel van de woning aan [locatie 2] het langtijdgemiddelde beoordelingsniveau ten hoogste 52, 33 en 29 dB(A) bedraagt in respectievelijk de dag-, avond- en nachtperiode en ter plaatse van de gevel van de woning aan [locatie 3], zijnde de langgevelboerderij, ten hoogste 52, 34 en 33 dB(A) bedraagt in respectievelijk de dag-, avond- en nachtperiode.

Over de woning op het perceel [locatie 2] overweegt de Afdeling als volgt. Uit de meetresultaten volgt dat in de bestaande situatie de bedrijfsvoering van de inrichting op het perceel [locatie 4] leidt tot overschrijding van de geluidsnormen van het Activiteitenbesluit voor het langtijdgemiddelde beoordelingsniveau ter plaatse van woning op het perceel [locatie 2] in de dagperiode. Naar het oordeel van de Afdeling heeft de raad onvoldoende gemotiveerd dat ter plaatse van de woning op het perceel [locatie 2] een aanvaardbaar woon- en leefklimaat, voor wat betreft het aspect geluid, kan worden gegarandeerd. Het standpunt van de raad dat het akoestisch klimaat ter plaatse van deze woningen aanvaardbaar is, omdat daar geen sprake is van overschrijding van de geluidsnormen van het Activiteitenbesluit voor het langtijdgemiddelde beoordelingsniveau in de avond- en nachtperiode, leidt niet tot een ander oordeel. Immers, in de dagperiode worden evenbedoelde geluidsnormen ter plaatse van die woning wel overschreden. De raad heeft voorts onvoldoende onderbouwd dat [appellant] in zoverre niet in de bedrijfsvoering en in de uitbreidingsmogelijkheden voor zijn bedrijf wordt beperkt als gevolg van het plan.

Over de woning op het perceel [locatie 3], zijnde de langgevelboerderij, overweegt de Afdeling als volgt. De Afdeling stelt vast dat bij het akoestisch onderzoek voor deze woning ten onrechte niet is gemeten vanaf de gevel die het dichtst bij de voerkuilplaten ligt, te weten de oostgevel. Deze oostgevel ligt op ongeveer 19 m vanaf de voerkuilplaten. In plaats daarvan is bij het akoestisch onderzoek gemeten vanaf het midden van de zuidgevel van de langgevelboerderij. Dit meetpunt, in het geluidsrapport aangeduid als meetpunt 02, ligt op ongeveer 36 m vanaf de voerkuiplaten. [appellant] heeft er terecht op gewezen dat hierdoor onvoldoende rekening is gehouden met geluid als gevolg van het uit- en inrijden van vrachtwagens van en naar de voerkuilplaten en dat de geluidwaarden op de oostgevel van de langgevelboerderij naar verwachting hoger zullen liggen dan de bij het akoestisch onderzoek gemeten waarden op de zuidgevel ter plaatse van meetpunt 02. Door bij het akoestisch onderzoek voor de woning op het perceel [locatie 3] uit te gaan van een onjuist meetpunt, is dit onderzoek in zoverre onzorgvuldig uitgevoerd. De raad heeft het geluidsrapport in zoverre niet aan het plan ten grondslag mogen leggen. Naar het oordeel van de Afdeling heeft de raad onvoldoende onderbouwd dat ter plaatse van de langgevelboerderij op het perceel [locatie 3] een aanvaardbaar woon- en leefklimaat, voor wat betreft het aspect geluid, kan worden gegarandeerd. De raad heeft voorts onvoldoende onderbouwd dat [appellant] in zoverre niet in de bedrijfsvoering en in de uitbreidingsmogelijkheden voor zijn bedrijf wordt beperkt als gevolg van het plan.

Gelet op het vorenstaande is het plandeel met de bestemming "Wonen" voor de percelen [locatie 2] en [locatie 3] in zoverre niet met de vereiste zorgvuldigheid voorbereid en berust deze niet op een ingevolge artikel 3:46 van de Awb vereiste deugdelijke motivering.

Het betoog slaagt.

Conclusie

5. In hetgeen [appellant] heeft aangevoerd ziet de Afdeling, gelet op hetgeen onder 4.12 en 4.14 van deze uitspraak is overwogen, aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit, voor zover het betreft het plandeel met de bestemming "Wonen" voor de percelen [locatie 2] en [locatie 3], is vastgesteld in strijd met artikel 3:2 en artikel 3:46 van de Awb.

Het beroep is gegrond. Het bestreden besluit dient in zoverre te worden vernietigd.

6. De raad dient op hierna te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I. verklaart het beroep gegrond;

II. vernietigt het besluit van de raad van de gemeente Gemert-Bakel van 16 maart 2017 tot vaststelling van het bestemmingsplan

"Gemert-Bakel Buitengebied, herziening juli 2016- [locatie 1], [locatie 2] en [locatie 3] Bakel", voor zover het betreft het plandeel met de bestemming "Wonen" voor de percelen [locatie 2] en [locatie 3]:

III. draagt de raad van de gemeente Gemert-Bakel op om binnen vier weken na verzending van deze uitspraak ervoor zorg te dragen dat het hiervoor vermelde onderdeel II wordt verwerkt in het elektronisch vastgestelde plan dat te raadplegen is op de landelijke voorziening, www.ruimtelijkeplannen.nl;

IV. veroordeelt de raad van de gemeente Gemert-Bakel tot vergoeding van bij [appellant] in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1.002,00 (zegge: duizendentwee euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;

V. gelast dat de raad van de gemeente Gemert-Bakel aan [appellant] het door hem voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 168,00 (zegge: honderdachtenzestig euro) vergoedt.

Aldus vastgesteld door mr. G. van der Wiel, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. R.S.D. Ramrattansing, griffier.

w.g. Van der Wiel w.g. Ramrattansing
lid van de enkelvoudige kamer griffier

Uitgesproken in het openbaar op 6 juni 2018

408.