Uitspraak 201702959/1/A2


Volledige tekst

201702959/1/A2.
Datum uitspraak: 23 mei 2018

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

[appellant A] en [appellant B] (hierna gezamenlijk en in enkelvoud: [appellant]), beiden wonend te Nijeholtpade, gemeente Weststellingwerf,
appellanten,

tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van 28 februari 2017 in zaak nr. 15/5018 in het geding tussen:

[appellant]

en

het college van burgemeester en wethouders van Weststellingwerf.

Procesverloop

Bij besluit van 2 april 2015 heeft het college een aanvraag van [appellant] om een tegemoetkoming in planschade afgewezen.

Bij besluit van 5 oktober 2015 heeft het college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 28 februari 2017 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.

Het college heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 20 maart 2018, waar [appellant], bijgestaan door mr. S.D. van Reenen, en het college, vertegenwoordigd door mr. J. van Weperen en R. Roemeling, zijn verschenen.

Overwegingen

1. [appellant] is eigenaar van de vrijstaande woning met bijbehorende tuin aan de [locatie] te Nijeholtpade (hierna: de woning). Door middel van een aanvraagformulier van 1 mei 2014 heeft hij het college verzocht om een tegemoetkoming in planschade, bestaande uit een vermindering van de waarde van de woning, die hij heeft geleden door de inwerkingtreding van het bij raadsbesluit van 14 januari 2013 vastgestelde bestemmingsplan Nijeholtpade - partiële herziening Kerkdreef (hierna: het nieuwe bestemmingsplan), waarbij een ten zuiden van de woning gelegen gebied (hierna: het plangebied) de bestemming ‘Woongebied’ met de aanduiding ’Tuin’ heeft gekregen. Onder het oude planologische regime van het bij raadsbesluit van 20 februari 1995 vastgestelde bestemmingsplan Nijeholtpade (hierna: het oude bestemmingsplan) was voor het plangebied de bestemming ‘Bossingel’ van toepassing. Volgens [appellant] heeft de planologische verandering onder meer geleid tot een aantasting van het uitzicht en de privacy en een toename van overlast en schaduwwerking in de tuin.

standpunt van het college

2. Het college heeft voor het op de aanvraag te nemen besluit advies gevraagd aan het Kenniscentrum voor Overheid en Bestuur (hierna: het Kenniscentrum).

In een advies van 3 februari 2015 heeft Thorbecke B.V. (hierna: Thorbecke), als rechtsopvolger van het Kenniscentrum, een vergelijking gemaakt tussen de planologische mogelijkheden in het plangebied onder het oude en het nieuwe bestemmingsplan. In dat advies is vermeld dat de bebouwingsmogelijkheden in het plangebied niet zijn toegenomen en dat de planologische verandering niet heeft geleid tot een aantasting van het uitzicht en een toename van schaduwwerking in de tuin. Voorts is vermeld dat de wijziging van de gebruiksmogelijkheden niet heeft geleid tot een aantasting van de privacy en een toename van overlast. Verder is vermeld dat de situeringswaarde van het woonperceel niet in nadelige zin is gewijzigd. Uit deze vergelijking heeft Thorbecke de conclusie getrokken dat [appellant] als gevolg van de inwerkingtreding van het nieuwe bestemmingsplan niet in een nadeliger planologische positie is komen te verkeren en geen schade in de vorm van waardevermindering van de woning heeft geleden.

Het college heeft dit advies aan het besluit van 2 april 2015 ten grondslag gelegd en dat besluit in bezwaar gehandhaafd.

aangevallen uitspraak

3. Naar het oordeel van de rechtbank heeft het college zich in redelijkheid op het advies van Thorbecke kunnen baseren en heeft het college de aanvraag om een tegemoetkoming in planschade op goede gronden afgewezen.

hoger beroep

4. [appellant] is het niet eens met het oordeel van de rechtbank. Hij voert in hoger beroep gronden aan tegen de overwegingen van de rechtbank over verscheidene onderdelen van de gemaakte planologische vergelijking. De Afdeling zal hierna ingaan op de door [appellant] aangevoerde gronden en haar beoordeling van die gronden afsluiten met een conclusie.

bebouwingsmogelijkheden

5. [appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat de mogelijkheid om in de nieuwe situatie op de gronden van het plangebied vergunningvrij te bouwen niet aan het nieuwe bestemmingsplan kan worden toegerekend en bij de planologische vergelijking buiten beschouwing dient te blijven en dat uit de uitspraken van de Afdeling van 2 september 2009 (ECLI:NL:RVS:2009:BJ6678) en 28 november 2012 (ECLI:NL:RVS:2012:BY4421) niet valt af te leiden dat het relevant is of in de oude situatie al sprake was van een woonbestemming. Daartoe voert hij aan dat het plangebied in de nieuwe situatie een woonbestemming heeft, waardoor de mogelijkheid is gecreëerd om vergunningvrij bebouwing op de gronden van het plangebied op te richten, terwijl dat zonder de planologische verandering, gelet op de bestemming van het plangebied in de oude situatie, niet mogelijk was.

5.1. De rechtbank heeft voor wat betreft de betekenis in de planologische vergelijking van de mogelijkheid om vergunningvrij te bouwen, als bedoeld in artikel 2 van bijlage II van het Besluit omgevingsrecht (hierna: het Bor), terecht aansluiting gezocht bij de jurisprudentie van de Afdeling, zoals neergelegd in de uitspraken van 2 september 2009 en 28 november 2012.

In artikel 6.1 van de Wro zijn de oorzaken van planschade limitatief opgesomd. In die bepaling is artikel 2 van bijlage II van het Bor niet genoemd. De mogelijkheid om vergunningvrij te bouwen, als bedoeld in artikel 2 van bijlage II van het Bor, is een gevolg van de destijds gemaakte keuze van de wetgever en kan niet aan het nieuwe bestemmingsplan worden toegerekend. Dit betekent dat de mogelijkheid om vergunningvrij te bouwen niet bij de planologische vergelijking dient te worden betrokken.

Uit het voorgaande volgt dat de rechtbank de in de nieuwe situatie bestaande mogelijkheid om vergunningvrij bebouwing op de gronden van het plangebied op te richten, terwijl dat zonder de planologische verandering, gelet op de bestemming van het plangebied in de oude situatie, niet mogelijk was, terecht buiten beschouwing heeft gelaten.

Het betoog faalt.

gebruiksmogelijkheden

6. [appellant] betoogt voorts dat de rechtbank in verband met de gebruiksmogelijkheden in het plangebied ten onrechte heeft overwogen dat het advies van Thorbecke inzichtelijk en begrijpelijk is, dat er geen concrete aanknopingspunten voor twijfel over de juistheid of volledigheid ervan zijn en dat het college van dat advies heeft mogen uitgaan. Daartoe voert hij aan dat het in de nieuwe situatie onder meer mogelijk is een carport in het plangebied te realiseren en dat hij in dat geval met autoverkeer achter de woning wordt geconfronteerd. Voorts voert hij aan dat er terrassen zijn ingericht, dat het daarnaast mogelijk is om speeltoestellen te plaatsen en een zwembad aan te leggen en dat dit leidt tot meer lawaai en overlast en een aantasting van de privacy. Verder voert hij aan dat de gronden van het plangebied in de oude situatie nooit openbaar zijn geweest.

6.1. Indien in een advies van een door een bestuursorgaan benoemde onafhankelijke en onpartijdige deskundige op objectieve wijze verslag is gedaan van het door deze deskundige verrichte onderzoek en daarin op inzichtelijke wijze is aangegeven welke feiten en omstandigheden aan de conclusies ervan ten grondslag zijn gelegd en deze conclusies niet onbegrijpelijk zijn, mag dat bestuursorgaan bij het nemen van een besluit op een verzoek om tegemoetkoming in planschade van dat advies uitgaan, tenzij concrete aanknopingspunten voor twijfel aan de juistheid of volledigheid ervan naar voren zijn gebracht. Vergelijk (onder 8.3 van) de overzichtsuitspraak van de Afdeling van 28 september 2016 (ECLI:NL:RVS:2016:2582).

6.2. Het advies van 3 februari 2015 biedt op de hiervoor bedoelde wijze inzicht in de feiten en omstandigheden die de conclusie kunnen dragen dat [appellant] door de planologische verandering niet in een nadeliger planologische positie is komen te verkeren en geen schade in de vorm van waardevermindering van de woning heeft geleden. Uit het advies blijkt dat Thorbecke de door [appellant] gestelde schadefactoren bij de vergelijking tussen het oude en het nieuwe planologische regime heeft betrokken.

[appellant] heeft niet aannemelijk gemaakt dat het door Thorbecke verrichte onderzoek onzorgvuldig of onvolledig is geweest. Hij heeft het advies niet met een rapport van een andere deskundige bestreden.

Voor zover de overlast als gevolg van het gebruik in de nieuwe situatie samenhangt met de in de nieuwe situatie bestaande mogelijkheid om vergunningvrij bebouwing op de gronden van het plangebied op te richten, dient die overlast, gelet op hetgeen onder 5.1 is overwogen, niet bij de planologische vergelijking te worden betrokken. Voorts is bij die vergelijking de feitelijke situatie niet van belang. Dat, naar [appellant] stelt, de gronden van het plangebied in de oude situatie nooit openbaar zijn geweest, betekent niet dat het realiseren van de maximale mogelijkheden van het oude planologische regime met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid was uitgesloten.

Het betoog faalt.

conclusie

7. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.

8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

bevestigt de aangevallen uitspraak.

Aldus vastgesteld door mr. P.B.M.J. van der Beek-Gillessen, voorzitter, en mr. E.A. Minderhoud en mr. B.J. Schueler, leden, in tegenwoordigheid van mr. R.J.R. Hazen, griffier.

w.g. Van der Beek-Gillessen w.g. Hazen
voorzitter griffier

Uitgesproken in het openbaar op 23 mei 2018

452.