Uitspraak 201703223/1/A2


Volledige tekst

201703223/1/A2.
Datum uitspraak: 16 mei 2018

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

[appellante], wonend te [woonplaats],

tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 7 maart 2017 in zaak nr. 16/1958 in het geding tussen:

[appellante]

en

de Belastingdienst/Toeslagen.

Procesverloop

Bij besluit van 21 augustus 2014 heeft de Belastingdienst/Toeslagen het voorschot kinderopvangtoeslag van [appellante] over 2014 herzien en op nihil gesteld.

Bij besluit van 8 februari 2016 heeft de Belastingdienst/Toeslagen het daartegen door [appellante] gemaakte bezwaar deels gegrond en deels ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 7 maart 2017 heeft de rechtbank het daartegen door [appellante] ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft [appellante] hoger beroep ingesteld.

De Belastingdienst/Toeslagen heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 4 december 2017, waar [appellante], bijgestaan door mr. A.H.G. Katz, advocaat te Rotterdam, en de Belastingdienst/Toeslagen, vertegenwoordigd door drs. J.G.C. van de Werken, zijn verschenen.

Bij besluit van 5 januari 2018 heeft de Belastingdienst/Toeslagen de kinderopvangtoeslag van [appellante] over 2014 definitief berekend en vastgesteld op € 7.657,00.

Bij brief van 1 maart 2018 heeft [appellante], onder handhaving van het hoger beroep, verzocht om een vergoeding van de door haar gemaakte proceskosten.

Partijen hebben toestemming gegeven de zaak zonder nadere zitting af te doen.

Overwegingen

1. [appellante] heeft in 2014 voorschotten kinderopvangtoeslag ontvangen voor de opvang van haar kinderen door een gastouder via [gastouderbureau A] en [gastouderbureau B]. Bij besluit van 21 augustus 2014 heeft de Belastingdienst/Toeslagen het voorschot kinderopvangtoeslag aan [appellante] over 2014 herzien en op nihil gesteld. Nadat een bij de rechtbank ingesteld beroep gegrond was verklaard en de Belastingdienst/Toeslagen een nieuw besluit op bezwaar moest nemen, heeft de dienst bij besluit van 8 februari 2016 het door [appellante] gemaakte bezwaar deels gegrond en deels ongegrond verklaard. Volgens de dienst blijkt uit de door [appellante] toegezonden stukken dat zij voor de opvang via het [gastouderbureau A] over de maanden mei en juni 2014 aanspraak heeft op kinderopvangtoeslag. Zij had daarom recht op een voorschot van € 3.938,00. Voor de opvang via [gastouderbureau B] - van januari tot en met maart 2014 - heeft zij geen recht op toeslag. Voor deze opvang heeft zij volgens de Belastingdienst/Toeslagen geen schriftelijke overeenkomst overgelegd die voldoet aan het bepaalde in artikel 1.52 van de Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen. De rechtbank heeft het door [appellante] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. [appellante] kan zich niet verenigen met het oordeel van de rechtbank en vecht dit in hoger beroep aan.

2. Bij besluit van 5 januari 2018 heeft de Belastingdienst/Toeslagen de kinderopvangtoeslag van [appellante] over 2014 definitief berekend en vastgesteld op € 7.657,00. De Belastingdienst/Toeslagen heeft daarmee alsnog een bedrag van € 3.719,00 aan kinderopvangtoeslag toegekend voor de via het [gastouderbureau B] genoten opvang over de periode van januari tot en met maart 2014. De dienst is aldus volledig tegemoet gekomen aan het hoger beroep van [appellante]. Dit betekent dat [appellante] geen belang meer heeft bij een beoordeling van haar zaak, zodat het hoger beroep niet-ontvankelijk is.

3. Nu de Belastingdienst/Toeslagen met het besluit van 5 januari 2018 geheel aan [appellante] tegemoet is gekomen, ziet de Afdeling aanleiding de Belastingdienst/Toeslagen op na te melden wijze in de proceskosten te veroordelen.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I. verklaart het hoger beroep niet-ontvankelijk;

II. veroordeelt de Belastingdienst/Toeslagen tot vergoeding van bij [appellante] in verband met de behandeling van het beroep en het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 2.254,50 (zegge: tweeduizendtweehonderdvierenvijftig euro en vijftig eurocent), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.

III. gelast dat de Belastingdienst/Toeslagen aan [appellante] het door haar betaalde griffierecht ten bedrage van € 296,00 (zegge: tweehonderdzesennegentig euro) voor de behandeling van het beroep en het hoger beroep vergoedt.

Aldus vastgesteld door mr. N. Verheij, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. B. van Dokkum, griffier.

w.g. Verheij w.g. Van Dokkum
lid van de enkelvoudige kamer griffier

Uitgesproken in het openbaar op 16 mei 2018

480-854.