Uitspraak 201704812/1/A1


Volledige tekst

201704812/1/A1.
Datum uitspraak: 16 mei 2018

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

[appellant A], [appellant B] en [appellant C] (hierna: [appellant] en anderen), allen wonend te [woonplaats],

tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 8 mei 2017 in zaak nr. 14/1744 in het geding tussen:

[appellant] en anderen

en

het college van burgemeester en wethouders van Tiel.

Procesverloop

Bij besluit van 28 januari 2014 heeft het college aan WDP Development NL N.V. een omgevingsvergunning verleend voor het realiseren van een bedrijfspand met kantoor op het perceel [locatie 1] te Tiel (hierna: het perceel).

Bij uitspraak van 8 mei 2017 heeft de rechtbank het door [appellant] en anderen daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, het in rechtsoverweging 5.3 van de uitspraak genoemde vergunningvoorschrift vernietigd en vervangen door een ander voorschrift, bepaald dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde gedeelte van het besluit van 28 januari 2014 en dat besluit voor het overige in stand gelaten. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak hebben [appellant] en anderen hoger beroep ingesteld.

[belanghebbende] heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.

[belanghebbende] heeft nadere stukken ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 25 april 2018, waar [appellant] en anderen, vertegenwoordigd door mr. D.H. Nas, advocaat te Nijmegen, en het college, vertegenwoordigd door mr. T.E.P.A. Lam, advocaat te Nijmegen, zijn verschenen. Voorts zijn ter zitting WDP Development NL, vertegenwoordigd door mr. E. Dans, advocaat te Rotterdam en [gemachtigden] en [belanghebbende], vertegenwoordigd door mr. J.C. van Oosten, advocaat te Amsterdam, gehoord.

Overwegingen

Inleiding

1. De omgevingsvergunning voorziet in de realisering van een bedrijfsgebouw met kantoor met een oppervlakte van bijna 73.000 m² en een hoogte van ongeveer 15 m, het oprichten van een inrichting en het aanleggen van twee uitritten. Het bedrijfsgebouw is gesitueerd ten oosten van het reeds bestaande bedrijvenpark "Medel" en zal door [belanghebbende] worden gebruikt voor de op- en overslag van uiteenlopende producten. Ten behoeve van de werknemers en bezoekers van [belanghebbende] zullen op het perceel 224 parkeerplaatsen worden aangelegd. [appellant] woont op het perceel [locatie 2] te Echteld. [appellant B] en [appellant C] zijn bewoner respectievelijk eigenaar van het perceel [locatie 3] te Echteld. Zij vrezen dat de realisering van het bedrijfsgebouw ten koste gaat van hun woon- en leefklimaat.

Het hoger beroep heeft uitsluitend betrekking op de vraag of de omgevingsvergunning voorziet in voldoende parkeergelegenheid en of het bouwplan in overeenstemming is met de redelijke eisen van welstand.

Parkeren

2. [appellant] en anderen betogen dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat de omgevingsvergunning voorziet in voldoende parkeerplaatsen als bedoeld in artikel 2.5.30, eerste lid, van de Bouwverordening Tiel 2012 (hierna: de Bouwverordening).

Ter zitting van de Afdeling heeft het college gesteld dat het in artikel 8:69a van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) neergelegde relativiteitsvereiste in de weg staat aan een vernietiging van het besluit van 28 januari 2014 op deze grond.

2.1. Artikel 2.5.30, eerste lid, van de Bouwverordening luidt:

"Indien de omvang of de bestemming van een gebouw daartoe aanleiding geeft, moet ten behoeve van het parkeren of stallen van auto's in voldoende mate ruimte zijn aangebracht in, op of onder het gebouw, dan wel op of onder het onbebouwde terrein dat bij dat gebouw behoort. Deze ruimte mag niet overbemeten zijn, gelet op het gebruik of de bewoning van het gebouw, waarbij rekening moet worden gehouden met de eventuele bereikbaarheid per openbaar vervoer."

Artikel 8:69a van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) luidt:

"De bestuursrechter vernietigt een besluit niet op de grond dat het in strijd is met een geschreven of ongeschreven rechtsregel of een algemeen rechtsbeginsel, indien deze regel of dit beginsel kennelijk niet strekt tot bescherming van de belangen van degene die zich daarop beroept."

2.2. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen in de uitspraak van 20 januari 2016 (ECLI:NL:RVS:2016:106) strekt artikel 2.5.30 van de Bouwverordening ertoe te waarborgen dat voor een bouwplan voldoende parkeerplaatsen aanwezig zijn om zo parkeeroverlast in de directe omgeving van het perceel waarop het bouwplan is voorzien te voorkomen.

Blijkens de geschiedenis van de totstandkoming van de Wet aanpassing bestuursprocesrecht (Kamerstukken II, 2009/10, 32 450, nr. 3, blz. 18-20) heeft de wetgever met artikel 8:69a van de Awb de eis willen stellen dat er een verband moet bestaan tussen een beroepsgrond en het belang waarin de appellant door het bestreden besluit dreigt te worden geschaad. De bestuursrechter mag een besluit niet vernietigen wegens schending van een rechtsregel die kennelijk niet strekt tot bescherming van het belang van de appellant.

2.3. De Afdeling is van oordeel dat artikel 2.5.30, eerste lid, van de Bouwverordening in dit geval kennelijk niet strekt tot bescherming van het belang van [appellant] en anderen, omdat kan worden uitgesloten dat een eventueel parkeertekort bij het vergunde bedrijfsgebouw zal leiden tot parkeeroverlast bij de percelen van [appellant] en anderen. Daarbij wordt van belang geacht dat de percelen van [appellant] en anderen zijn gelegen ten noordoosten van het perceel, terwijl de beide inritten van het perceel waarop het bedrijfsgebouw is gerealiseerd zich bevinden aan de zuid- en de westzijde van dat perceel. Hoewel de hemelsbrede afstand tussen de percelen circa 260 m bedraagt, bedraagt de over de weg gemeten afstand 1,6 km vanwege een tussen de percelen gelegen waterplas, de ligging van de inritten op het perceel en de omstandigheid dat de aan de Medelsestraat grenzende zijde van het perceel is afgesloten door hekken en een sloot. Daarbij komt dat de Medelsestraat ter hoogte van de percelen van [appellant] en anderen moet worden gekenmerkt als een landweg die niet is voorzien van belijning en waarnaast geen parkeerplaatsen zijn aangelegd, zodat parkeren alleen in de onverharde berm van deze weg mogelijk is en daardoor niet voor de hand ligt. Gelet op de verkeerssituatie ter plaatse en de loopafstand, kan worden uitgesloten dat ter plaatse van de percelen van [appellant] en anderen parkeeroverlast zal ontstaan. Het is immers zeer onwaarschijnlijk dat personeel of bezoekers van het bedrijfsgebouw hun voertuigen zullen parkeren in de berm van de Medelsestraat nabij de percelen van [appellant] en anderen en zich vervolgens te voet naar het bedrijfsgebouw begeven.

Het voorgaande betekent dat artikel 8:69a van de Awb in de weg staat aan een inhoudelijke beoordeling van de hogerberoepsgrond van [appellant] en anderen over de gestelde strijd met artikel 2.5.30, eerste lid, van de Bouwverordening.

Welstand

3. [appellant] en anderen betogen voorts dat de rechtbank onvoldoende betekenis heeft toegekend aan de door hen in beroep overgelegde "Reactie op welstandsadvies voor de bouw van een bedrijfspand op Kavel 1a op het bedrijvenpark Medel" van Frank Willems Architecten bna van 4 april 2014 (hierna: het deskundigenrapport). Daartoe voeren zij aan dat in het deskundigenrapport is geconcludeerd dat het bouwplan op de onderdelen situering, massa en vorm, gevels, kleur en materiaalgebruik en detaillering niet voldoet aan het Beeldkwaliteitsplan "Bedrijvenpark Medel, [locatie 4]; Locatie [belanghebbende]" van 4 juni 2013 (hierna: het Beeldkwaliteitsplan) en dat in het vooroverleg van de welstandscommissie van 5 juli 2013 welstandsadvies van 5 juli 2013 dat ten grondslag is gelegd aan de omgevingsvergunning aan deze onderdelen niet of nauwelijks is getoetst. Volgens [appellant] en anderen heeft de rechtbank ten onrechte overwogen dat gelet op de omvang van het bedrijfsgebouw een "tamelijk harde overgang" van landelijk gebied naar bedrijventerrein plaatsvindt. Hierbij heeft de rechtbank niet onderkend dat de overgang van het landelijk gebied naar het bedrijventerrein door de eisen van het Beeldkwaliteitsplan juist kan worden verzacht, aldus [appellant] en anderen.

Ter zitting van de Afdeling heeft het college gesteld dat het in artikel 8:69a van de Awb neergelegde relativiteitsvereiste eveneens in de weg staat aan een vernietiging van het besluit van 28 januari 2014 op deze grond.

3.1. Ter zitting van de Afdeling is vastgesteld dat vanaf percelen die in eigendom zijn van [appellant] en anderen zicht bestaat op het bedrijfsgebouw. Onder die omstandigheden bestaat geen aanleiding voor het oordeel dat de redelijke eisen van welstand kennelijk niet strekken tot bescherming van de belangen van [appellant] en anderen. De Afdeling zal hierna ingaan op hetgeen door [appellant] en anderen is aangevoerd.

3.2. In hetgeen [appellant] en anderen aanvoeren, wordt geen grond gevonden voor het oordeel dat de rechtbank niet heeft onderkend dat het college het positieve welstandsadvies van 1 augustus 2013 niet aan het besluit van 28 januari 2014 ten grondslag heeft kunnen leggen of dat de rechtbank onvoldoende betekenis heeft toegekend aan het door hen overgelegde deskundigenrapport. Daarbij is van belang in het deskundigenrapport is beoordeeld in hoeverre is voldaan aan de eisen van het Beeldkwaliteitsplan. In de welstandsnota van de gemeente Neder-Betuwe, zoals die ingevolge artikel 28 van de Wet algemene regels herindeling gold ten tijde van belang, is het Beeldkwaliteitsplan echter niet als toetsingskader opgenomen. Reeds om die reden kan aan het Beeldkwaliteitsplan niet de waarde worden gehecht die [appellant] en anderen daaraan gehecht wensen te zien.

Het betoog faalt.

Conclusie

4. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.

5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

bevestigt de uitspraak van de rechtbank, voor zover aangevallen.

Aldus vastgesteld door mr. E.A. Minderhoud, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M. Duifhuizen, griffier.

w.g. Minderhoud w.g. Duifhuizen
lid van de enkelvoudige kamer griffier

Uitgesproken in het openbaar op 16 mei 2018

724.