Uitspraak 201704358/1/A2


Volledige tekst

201704358/1/A2.
Datum uitspraak: 16 mei 2018

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

[appellante], wonend te [woonplaats],

tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 22 mei 2017 in zaak nr. 16/7026 in het geding tussen:

[appellante]

en

de Belastingdienst/Toeslagen.

Procesverloop

Bij besluit van 6 januari 2015 heeft de Belastingdienst/Toeslagen de kinderopvangtoeslag van [appellante] over 2012 definitief berekend en vastgesteld op nihil.

Bij brief van 8 januari 2016 heeft de Belastingdienst/Toeslagen de definitieve berekening kinderopvangtoeslag over 2012 vastgesteld op nihil.

Bij besluit van 8 oktober 2016 heeft de Belastingdienst/Toeslagen het door [appellante] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 22 mei 2017 heeft de rechtbank het door [appellante] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, het besluit van 8 oktober 2016 vernietigd en het bezwaar tegen de brief van 8 januari 2016 niet-ontvankelijk verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft [appellante] hoger beroep ingesteld.

De Belastingdienst/Toeslagen heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.

[appellante] heeft een nader stuk ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 20 april 2018, waar de Belastingdienst/Toeslagen, vertegenwoordigd door mr. drs. J.H.E. van der Meer, is verschenen.

Overwegingen

Inleiding

1. [appellante] heeft over 2012 kinderopvangtoeslag in de vorm van voorschotten ontvangen. Bij het besluit van 6 januari 2015 heeft de Belastingdienst/Toeslagen de kinderopvangtoeslag van [appellante] over 2012 definitief berekend en vastgesteld op nihil en een bedrag van € 9.153,00 aan teveel betaalde voorschotten van haar teruggevorderd. Bij brief van 8 januari 2016 heeft de Belastingdienst/Toeslagen de definitieve berekening vastgesteld op nihil. Uit de brief volgt dat het definitief berekende bedrag hetzelfde is als het bedrag dat reeds bij de eerdere definitieve berekening van 6 januari 2015 is vastgesteld.

Aangevallen uitspraak

2. De rechtbank heeft het besluit van 8 oktober 2016 vernietigd omdat de Belastingdienst/Toeslagen het bezwaar van [appellante] ten onrechte ontvankelijk heeft geacht. De rechtbank heeft vervolgens, met toepassing van artikel 8:72, derde lid, aanhef en onder b, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb), aanleiding gezien om zelf in de zaak te voorzien door het bezwaar van [appellante] tegen de brief van 8 januari 2016 alsnog niet-ontvankelijk te verklaren. De rechtbank heeft hieraan ten grondslag gelegd dat de brief van 8 januari 2016 geen (nieuwe) rechtsgevolgen teweeg brengt, omdat de Belastingdienst/Toeslagen reeds bij het besluit van 6 januari 2015 de kinderopvangtoeslag over 2012 definitief heeft berekend en op nihil heeft gesteld. De brief van 8 januari 2016 dient dan ook te worden beschouwd als een herhaling van het besluit van 6 januari 2015, waardoor de brief geen besluit is als bedoeld in artikel 1:3, eerste lid, van de Awb, waartegen bezwaar openstaat, aldus de rechtbank.

Hoger beroep

3. [appellante] betoogt dat het onderzoek dat aan de uitspraak van de rechtbank vooraf is gegaan niet toereikend is, de uitspraak onvoldoende is gemotiveerd en de uitspraak juridische grondslag mist. Hiertoe voert zij aan dat het beroep niet gelijktijdig gegrond én niet-ontvankelijk kan worden verklaard.

3.1. Artikel 1:3, eerste lid, van de Awb luidt:

"1. Onder besluit wordt verstaan: een schriftelijke beslissing van een bestuursorgaan, inhoudende een publiekrechtelijke rechtshandeling."

Artikel 8:72, derde lid, aanhef en onder b, van de Awb luidt:

"3. De bestuursrechter kan bepalen dat:

[…]

b. zijn uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit of het vernietigde gedeelte daarvan."

3.2. Zoals de Afdeling eerder heeft geoordeeld (uitspraak van 23 maart 2016, ECLI:NL:RVS:2016:756), is een herhaald besluit slechts een besluit als bedoeld in artikel 1:3, eerste lid, van de Awb, indien het rechtsgevolgen in het leven roept die niet reeds door een eerder besluit teweeg waren gebracht.

3.3. Voor zover [appellante] met haar hoger beroep betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat de brief van 8 januari 2016 dient te worden beschouwd als een herhaling van het besluit van 6 januari 2015, waartegen geen rechtsmiddelen kunnen worden aangewend, faalt dit. De brief van 8 januari 2016 strekt er niet toe om nieuwe rechtsgevolgen tot stand te brengen, omdat de Belastingdienst/Toeslagen reeds bij het besluit van 6 januari 2015 de kinderopvangtoeslag over 2012 definitief heeft berekend en op nihil heeft gesteld. Omdat de Belastingdienst/Toeslagen het bezwaar van [appellante] ten onrechte ontvankelijk heeft geacht, heeft de rechtbank het beroep van [appellante] tegen het besluit van 8 oktober 2016 terecht gegrond verklaard.

3.4. Op grond van het bepaalde in artikel 8:72, derde lid, aanhef en onder b, van de Awb is de rechtbank bevoegd zelf in de zaak te voorzien door te bepalen dat haar uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit. De rechtbank heeft terecht van deze bevoegdheid gebruik gemaakt en op grond van hetgeen onder 3.3. is overwogen het bezwaar van [appellante] tegen de brief van 8 januari 2016 alsnog niet-ontvankelijk verklaard. Anders dan [appellante] betoogt, heeft de rechtbank dus niet het beroep zowel gegrond als niet-ontvankelijk verklaard.

3.5. Het betoog faalt.

Conclusie

4. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.

5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

bevestigt de aangevallen uitspraak.

Aldus vastgesteld door mr. E.A. Minderhoud, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. R.F.J. Bindels, griffier.

w.g. Minderhoud w.g. Bindels
lid van de enkelvoudige kamer griffier

Uitgesproken in het openbaar op 16 mei 2018

85-856.