Uitspraak 201706089/1/R6


Volledige tekst

201706089/1/R6.
Datum uitspraak: 25 april 2018

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

[appellant] en anderen, allen wonend onderscheidenlijk gevestigd te Ermelo,

en

de raad van de gemeente Ermelo,
verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 8 juni 2017 heeft de raad het bestemmingsplan "Kerklaan-Postlaantje" vastgesteld.

Tegen dit besluit hebben [appellant] en anderen beroep ingesteld.

De raad heeft een verweerschrift ingediend.

[appellant] en anderen en de raad hebben nadere stukken ingediend.

De Afdeling heeft het beroep ter zitting behandeld op 7 februari 2018, waar [appellant] en anderen, in de persoon van [gemachtigde A], vertegenwoordigd door mr. T.D. Rijs, advocaat te Zutphen, en de raad, vertegenwoordigd door T. van Essen en ir. K. Mol, zijn verschenen. Voorts is ter zitting als partij gehoord Stichting Uwoon, vertegenwoordigd door [gemachtigde B], bijgestaan door mr. M.H. Blokvoort, advocaat te Deventer.

Overwegingen

Wijze van toetsen

1. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan moet de raad bestemmingen aanwijzen en regels geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De raad heeft daarbij beleidsruimte en moet de betrokken belangen afwegen. De Afdeling beoordeelt aan de hand van de beroepsgronden of het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan in overeenstemming is met het recht. De Afdeling stelt niet zelf vast of het plan in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening, maar beoordeelt aan de hand van die gronden of de raad zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening.

Bijlage

2. De relevante planregels zijn opgenomen in de bijlage bij deze uitspraak.

Het plan

3. Het plan voorziet in de herontwikkeling van de gronden tussen de Kerklaan en het Postlaantje in het centrumgebied van Ermelo met in totaal 62 appartementen in een aantal appartementengebouwen. Ook maakt het plan een oppervlakte van 363 m² aan commerciële ruimte mogelijk. Het plan is vastgesteld op verzoek van Uwoon.

4. In de bestaande situatie is in het westelijke deel van het plangebied de (voormalige) school "De Wegwijzer" gesitueerd. De school is gesloten in 1985. Het schoolgebouw is nadien in gebruik genomen voor een andere onderwijsfunctie. In 1994 werd het schoolgebouw in gebruik genomen als activiteitencentrum en vanaf 2009 is ter plaatse een gezondheidscentrum gevestigd. In het plangebied zijn verder woningen en garageboxen gesitueerd.

Het beroep

5. Het beroep is ingesteld door [appellant] en [appellant A], de bewoners van het perceel [locatie 1]. Het beroep is verder ingesteld door de bewoners van de percelen [locatie 2] en [locatie 3] en het perceel [locatie 4], alsook door de "Vereniging van Eigenaars Postlaantje/Stationsstraat". Deze vereniging komt op voor de belangen van de bewoners van het appartementengebouw op het hoekpunt Postlaantje/Stationsstraat.

Het perceel [locatie 1] is gesitueerd direct ten zuidwesten van het plangebied. De overige percelen zijn gesitueerd ten oosten van het plangebied.

[appellant] en anderen kunnen zich niet verenigen met het plan vanwege de gevolgen van de voorziene woningen voor het woon- en leefklimaat in de omgeving.

Zienswijze niet betrokken bij vaststellen plan

6. Wat betreft het betoog van [appellant] en anderen dat het plan onzorgvuldig is voorbereid, omdat uit de bij het vaststellingsbesluit behorende nota van zienswijzen niet kan worden afgeleid dat de raad rekening heeft gehouden met alle onderdelen van de door de verschillende appellanten separaat naar voren gebrachte zienswijzen, overweegt de Afdeling dat artikel 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) zich er niet tegen verzet dat de raad de zienswijzen samengevat weergeeft. Dat niet op ieder argument ter ondersteuning van een zienswijze afzonderlijk is ingegaan, is op zichzelf geen aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit niet voldoende is gemotiveerd. Het betoog faalt.

Actuele regionale behoefte

7. [appellant] en anderen betogen dat de actuele regionale behoefte aan de voorziene appartementen niet is aangetoond. Voor de onderbouwing van de kwantitatieve behoefte wijst de raad op een door de provincie in 2015 vastgesteld regionaal woningbouwprogramma. Op grond hiervan kan volgens [appellant] en anderen echter niet de conclusie worden getrokken dat ook (lokaal) in Ermelo behoefte bestaat aan de voorziene appartementen. Een actueel onderzoek naar de factoren die van invloed zijn op de kwantitatieve behoefte ontbreekt. Bovendien wordt volgens hen in de plantoelichting niet inzichtelijk gemaakt in hoeverre sprake is van een kwalitatieve behoefte aan de in het plan voorziene appartementen. De verwijzing naar de gemeentelijke "Woonvisie", vastgesteld door de raad bij besluit van 6 november 2014, achten zij in dit verband niet afdoende, omdat in de Woonvisie een objectieve cijfermatige onderbouwing van de behoefte ontbreekt. De Woonvisie neemt als uitgangspunt de genoemde regionale woningbouwopgave, maar ook in de Woonvisie ontbreekt een kwantitatieve berekening waaruit blijkt dat behoefte bestaat aan de voorziene appartementen, aldus [appellant] en anderen.

7.1. De raad stelt zich primair op het standpunt dat de bestreden ontwikkeling geen "nieuwe stedelijke ontwikkeling" betreft, zodat het plan niet getoetst behoeft te worden aan artikel 3.1.6, tweede lid, van het Besluit ruimtelijke ordening (hierna: Bro). Hiertoe is volgens de raad van belang dat het plangebied is gesitueerd in het centrum van Ermelo en dat het vorige bestemmingsplan "Kom Ermelo", vastgesteld door de raad bij besluit van 31 januari 2013, ter plaatse reeds voorzag in een veelheid aan stedelijke functies. De gebruiksmogelijkheden zijn volgens de raad juist beperkt ten opzichte van het vorige bestemmingsplan "Kom Ermelo". De gronden van het plangebied waren voorheen voornamelijk bestemd voor "Maatschappelijk" en "Centrum". Op gronden met de bestemming "Centrum" waren onder meer woningen toegelaten. De voor "Maatschappelijk" aangewezen gronden waren hoofdzakelijk bestemd voor maatschappelijke voorzieningen. Woningen waren ter plaatse niet bij recht toegelaten, maar wel na toepassing van een wijzigingsbevoegdheid. Het thans voorliggende bestemmingsplan maakt hoofdzakelijk appartementen mogelijk. Volgens de raad is verder van belang dat het plan weliswaar leidt tot een toename van de (toegelaten) bebouwingsoppervlakte, maar deze toename bedraagt ongeveer 350 m², hetgeen niet substantieel is.

Subsidiair is volgens de raad de actuele regionale behoefte aan de voorziene appartementen aangetoond. De raad verwijst hiertoe naar de in regionaal verband afgestemde woningbouwopgave als vastgelegd in de "Woonvisie regio Noord-Veluwe 2014", vastgesteld op 1 april 2015 (hierna: regionale Woonvisie). Hieraan is op lokaal niveau invulling gegeven in de "Woonvisie" en het document "Woningbouwprogrammering en het sturingskader in de gemeente Ermelo" van 3 december 2015, waarin het gemeentelijke woningbouwprogramma nader is uitgewerkt, aldus de raad.

7.2. Artikel 3.1.6, tweede lid, van het Bro is gewijzigd per 1 juli 2017. Nu het plan is vastgesteld op 8 juni 2017, dient dit geschil te worden beoordeeld aan de hand van het op die datum geldende recht.

7.3. Niet in geschil is dat de bestreden ontwikkeling een "stedelijke ontwikkeling" betreft als bedoeld in artikel 1.1.1, van het Bro. De Afdeling ziet zich gesteld voor de vraag of de voorgenomen ontwikkeling dient te worden aangemerkt als een nieuwe stedelijke ontwikkeling in de zin van artikel 3.1.6, tweede lid, van het Bro. Zoals de Afdeling reeds heeft overwogen in haar overzichtsuitspraak van 28 juni 2017, ECLI:NL:RVS:2017:1724, inzake artikel 3.1.6, tweede lid, van het Bro, moet bij de beantwoording van de vraag of een stedelijke ontwikkeling dient te worden aangemerkt als een nieuwe stedelijke ontwikkeling, in onderlinge samenhang worden beoordeeld in hoeverre het plan, in vergelijking met het voorgaande bestemmingsplan, voorziet in een functiewijziging en welk planologisch beslag op de ruimte het nieuwe plan mogelijk maakt in vergelijking met het voorgaande bestemmingsplan. Bij deze vergelijking dienen de onbenutte planologische mogelijkheden die in het voorgaande bestemmingsplan bij recht waren voorzien te worden betrokken. Dit betekent dat deze onbenutte planologische mogelijkheden in een nieuw plan mogen worden opgenomen, zonder dat hoeft te worden voldaan aan de in artikel 3.1.6, tweede lid, van het Bro genoemde eisen. Voor de thans voorliggende beoordeling is verder van belang dat wanneer het voorgaande bestemmingsplan niet bij recht voorzag in de voorgenomen stedelijke ontwikkeling, maar in een, ten tijde van de vaststelling van het nieuwe plan niet benutte, wijzigingsbevoegdheid voor de desbetreffende stedelijke ontwikkeling en het nieuwe plan bij recht voorziet in deze stedelijke ontwikkeling, deze ontwikkeling een nieuwe stedelijke ontwikkeling is en derhalve voldaan dient te worden aan de in artikel 3.1.6, tweede lid, van het Bro genoemde eisen. Een wijzigingsbevoegdheid geeft immers slechts de mogelijkheid om de bestaande bestemming te wijzigen in een bij het moederplan in beginsel aanvaardbaar geachte bestemming. Een bestemmingsplan dat bij recht een stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, maar ten opzichte van het voorgaande planologische regime geen nieuw planologisch ruimtebeslag mogelijk maakt, maar alleen een planologische functiewijziging, voorziet in beginsel niet in een nieuwe stedelijke ontwikkeling als bedoeld in artikel 3.1.6, tweede lid, van het Bro. Van dit uitgangspunt wordt afgeweken indien die planologische functiewijziging een zodanige aard en omvang heeft dat desalniettemin sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Hierbij komt betekenis toe aan de ruimtelijke uitstraling van de in het nieuwe plan voorziene functie en die van hetgeen onder het vorige plan mogelijk was.

7.4. Aan de gronden binnen het plangebied ter plaatse van de voorziene appartementen is de bestemming "Wonen - Woongebouw" toegekend. Op deze (vier) locaties binnen het plangebied rust tevens de aanduiding "bouwvlak". Twee bouwvlakken zijn gesitueerd in het westelijke deel en twee in het oostelijke deel van het plangebied. Per bouwvlak is door middel van aanduidingen het aantal toegelaten woningen vastgelegd alsook de maximale goot- en bouwhoogte. Blijkens deze aanduidingen is in het oostelijke deel van het plangebied voorzien in maximaal 34 woningen en in het westelijke deel in ten hoogste 28. De toegelaten bouwhoogte voor de verschillende bouwvlakken varieert. Voor de bouwvakken in het westelijke deel geldt een bouwhoogte van 10 m en 12 m. In het oostelijke deel is voorzien in bouwhoogten tussen 11,5 m en 14 m.

7.5. In het vorige bestemmingsplan "Kom Ermelo" was aan het westelijke deel van het plangebied de bestemming "Maatschappelijk" toegekend. Voor deze gronden was tevens voorzien in de aanduiding "gebiedsaanduiding wro-zone - wijzigingsgebied 2". Het oostelijke en het zuidoostelijke deel van het plangebied was bestemd als "Centrum". Op nagenoeg het gehele noordelijke deel van de gronden met de bestemming "Maatschappelijk" rustte de aanduiding "bouwvlak". Ter plaatse gold blijkens de relevante aanduiding een maximale bouwhoogte van 11 m. In het oostelijke deel van het plangebied was sprake van een aantal bouwvlakken. Op het meest noordelijke bouwvlak was een bouwhoogte toegelaten van 11 m. Voor het meest zuidelijke bouwvlak gold een bouwhoogte van 14 m. Op de overige bouwvlakken in het oostelijke deel van het plangebied waren bouwhoogten toegelaten variërend tussen 3 m en 6 m.

7.6. De Afdeling is van oordeel dat de raad zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat het plan niet voorziet in een nieuwe stedelijke ontwikkeling als bedoeld in artikel 3.1.6, tweede lid, van het Bro. Zoals hiervoor is overwogen maakt het plan in totaal 62 appartementen mogelijk in een aantal appartementengebouwen. Het vorige bestemmingsplan "Kom Ermelo" liet alleen in het oostelijke deel van het plangebied woningen toe, omdat blijkens artikel 8.1.1, onder h, van de planregels gronden met de bestemming "Centrum" mede bestemd waren voor wonen. De gronden in het westelijke deel van het plangebied waren bestemd voor maatschappelijke voorzieningen. Uit artikel 20 van de planregels, gelezen in samenhang met de definitiebepaling van artikel 1, lid 1.40, volgt dat (reguliere) woningen niet waren toegelaten op gronden met de bestemming "Maatschappelijk". De raad stelt terecht dat de bestemming van de gronden met de bestemming "Maatschappelijk", na de toepassing van de wijzigingsbevoegdheid van artikel 40, lid 40.2.1, onder b, van de planregels kon worden gewijzigd naar "Gemengd" en dat deze bestemming onder meer woningen toelaat. De raad gaat er evenwel aan voorbij dat een (niet-benutte) wijzigingsbevoegdheid niet mag worden betrokken bij de planologische vergelijking. Het voorgaande betekent dat het plan een wezenlijke functiewijziging mogelijk maakt, in het bijzonder voor het oostelijke deel van het plangebied. Daarnaast stelt de Afdeling vast dat uit de vergelijking van de bouwmogelijkheden ter plaatse van de onderscheidenlijke bouwvakken (toegelaten goot- en bouwhoogten) blijkt dat het thans voorliggende bestemmingsplan een aanmerkelijk groter bouwvolume mogelijk maakt dan het bestemmingsplan "Kom Ermelo". Zo golden voor de drie centraal gelegen bouwvlakken maximale bouwhoogten van 3 m, 4 m en 6 m.

Voor zover de raad zich op het standpunt heeft gesteld dat het plan geen nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt omdat de ruimtelijke gevolgen ervan minder groot of bezwarend zijn dan de gevolgen van hetgeen in planologisch opzicht mogelijk was op grond van het bestemmingsplan "Kom Ermelo", overweegt de Afdeling onder verwijzing naar hetgeen zij hiervoor in 7.3 heeft overwogen dat dit geen relevant criterium betreft voor de beantwoording van de vraag of sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling.

Het standpunt van de raad wordt niet gevolgd.

7.7. Gelet op het hiervoor gegeven oordeel dient te worden beoordeeld of de raad de actuele regionale behoefte aan de voorziene appartementen inzichtelijk heeft gemaakt.

7.8. In de plantoelichting staat dat het bestuur van de regio Noord-Veluwe op 1 april 2015 de regionale Woonvisie heeft vastgesteld. Op basis van prognoses van de provincie en de betrokken gemeenten zijn afspraken gemaakt over de uitbreiding van de woningvoorraad per gemeente. De prognoses in de regionale Woonvisie gaan tot 2020. Aanvullend daarop zijn afspraken gemaakt voor de periode tot en met 2024. De kwantitatieve opgave voor de regio Noord-Veluwe komt uit op 8.850 woningen voor de periode 2013 tot en met 2024. Voor de gemeente Ermelo is in de regionale Woonvisie een behoefte tot 2024 van 1.030 tot 1.350 woningen vermeld. Van dit aantal zijn reeds 1.190 woningen opgenomen in het bouwprogramma. Het project Kerklaan-Postlaantje is hierin ook opgenomen. De gemeente Ermelo heeft een lokale woonvisie vastgesteld, waarin de regionale Woonvisie is vertaald naar beleid en keuzes op lokaal niveau. In de (gemeentelijke) Woonvisie is het beleid van de gemeente Ermelo gericht op de woningmarkt verwoord. Hierin is toegelicht dat Ermelo tot 2020 tussen 500 en 700 nieuwe huizen wil bouwen. In de Woonvisie wordt de nadruk gelegd op het gefaseerd toevoegen van woningen op kansrijke locaties. In het afwegingskader voor het prioriteren van deze locaties spelen onder meer de aandachtspunten starters- en seniorenwoningen en betaalbare (huur)woningen een grote rol. In het kader hiervan heeft de gemeente een aantal locaties van het woningbouwprogramma geprioriteerd, waarvan de locatie "Kerklaan/Postlaantje" er één is. De gemeente heeft de beoogde ontwikkeling reeds meegenomen en in diverse gesprekken met initiatiefnemer Uwoon reeds overleg gevoerd over de plannen. Tevens is de Woonvisie met de daarin opgenomen programmering regionaal afgestemd. Hiermee kan trede 1 van de ladder goed worden doorlopen. Daarnaast ligt het plangebied Kerklaan/Postlaantje in het bestaande stedelijk gebied, en kan de vraag van trede 2 eveneens positief worden beantwoord, aldus de plantoelichting.

7.9. In de regionale Woonvisie staat dat de situatie op de woningmarkt en de verwachte toekomstige ontwikkelingen zijn geanalyseerd op basis van het landelijke "Woononderzoek Nederland 2012 (WoON 2012)" en aanvullende analyses van daadwerkelijke verhuisbewegingen. De resultaten van de analyses zijn ter consultatie voorgelegd aan de belangrijkste partners en deskundigen in de regio, vertegenwoordigers van woonconsumenten. Tevens zijn de raadsleden van de betrokken gemeenten geconsulteerd over de analyses. De "Onderzoeknotitie Woningmarkt Regio Noord-Veluwe" is uiteindelijk vastgesteld door betrokken gemeenten en corporaties. De uitkomsten van het onderzoek zijn te vinden in de onderzoeknotitie. Ook is er voor de gemeenten en woningcorporaties een tijdelijk toegankelijke databank met onderliggend onderzoeksmateriaal. Volgens de regionale Woonvisie is het vastgestelde regionale woningbouwprogramma afgestemd tussen de regiogemeenten, de provincie Gelderland en de (betrokken) Noord-Veluwse woningcorporaties. In de regionale Woonvisie staat verder dat op regioniveau de groei van het aantal huishoudens doorzet in de toekomst. In de periode 2013 tot 2020 stijgt het aantal huishoudens naar verwachting met 5 procent. Dat zijn 4.300 huishoudens. Als gevolg van de plannen ten aanzien van scheiden van wonen en zorg komen daar in dezelfde periode nog eens circa 1.300 huishoudens bij. Dit zijn huishoudens die voorheen in verzorgingshuizen zouden gaan wonen, en die als gevolg van de wijzigende regelgeving voortaan in gewone woningen en gewone wijken blijven wonen. De totale groei op de woningmarkt waarmee in de periode tot 2020 rekening wordt gehouden, bedraagt ongeveer 5.600 huishoudens, aldus de regionale Woonvisie.

Blijkens de tabel op pagina 11 van de regionale Woonvisie zijn tot 2020 aan de gemeente Ermelo 760 tot 930 van de regionaal te bouwen woningen toebedeeld.

7.10. De Afdeling ziet in hetgeen [appellant] en anderen hebben aangevoerd geen aanleiding voor het oordeel dat de raad de actuele regionale behoefte van de voorziene woningen onvoldoende inzichtelijk heeft gemaakt. Niet in geschil is dat de herontwikkeling van het plangebied is opgenomen in het gemeentelijk woningbouwprogramma als (prioritair) project en dat het lokale woningbouwprogramma zijn grondslag vindt in de in regionaal verband gemaakte en door de provincie geaccordeerde afspraken over de uitbreiding van de woningvoorraad in de regio. De raad heeft ter zitting toegelicht dat de (demografische) gegevens die ten grondslag zijn gelegd aan de berekening van de behoefte aan nieuwe woningen afkomstig zijn uit het WoON 2012 alsook uit het door het bureau Companen in opdracht van de provincie Gelderland verrichte onderzoek in het kader van de totstandkoming van de provinciale Woonvisie en het "Kwalitatief Woonprogramma 2010-2019" (KWP 3). Het standpunt van [appellant] en anderen dat de in regionaal verband vastgestelde behoefte onvoldoende is voor de conclusie dat (ook) lokaal in Ermelo behoefte bestaat aan woningen volgt de Afdeling niet. Uit de omstandigheid dat het plan in overeenstemming is met de in regionaal verband gemaakte en door de provincie geaccordeerde verdeling van de (uitbreiding van de) woningvoorraad volgt dat ook lokaal behoefte bestaat aan de voorziene woningen. Nu de kwantitatieve behoefte aan de voorziene appartementen inzichtelijk is gemaakt, ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat aan het plan in zoverre meer uitgebreide kwalitatieve beschouwingen ten grondslag hadden moeten worden gelegd. Het betoog faalt.

Plan in strijd met Woonvisie

8. [appellant] en anderen betogen dat het plan in strijd is met de Woonvisie. Zij voeren hiertoe aan dat in de Woonvisie vereisten zijn vastgelegd waaraan woningbouwprojecten dienen te voldoen. Dit betreft het in de Woonvisie zo genoemde "Afwegingskader nieuwbouw". Hierin is onder meer bepaald dat bij nieuwbouw de kwaliteit van het project leidend is en dat per project maximaal 20 tot 30 woningen mogelijk worden gemaakt. Het plan voorziet in 62 woningen, hetgeen in strijd is met dit uitgangspunt, aldus [appellant] en anderen.

8.1. Onder het kopje "Afwegingskader nieuwbouw" zijn in de woonvisie uitgangspunten of voorkeuren vastgelegd voor nieuwbouwprojecten. Zo is onder meer vastgelegd dat het accent gelegd dient te worden op "kleinschalige en gefaseerde projectontwikkeling in het dorp Ermelo (20 tot 30 woningen per fase, waarbij elke fase de afrondende fase kan zijn)". Naar het oordeel van de Afdeling heeft de raad zich terecht op het standpunt gesteld dat het hier aan de orde zijnde afwegingskader richtinggevend is bij nieuwbouwprojecten. Uit de Woonvisie, noch anderszins, volgt dat van deze uitgangspunten of voorkeuren niet afgeweken zou mogen worden. Reeds hierom bestaat geen aanleiding voor het oordeel dat het plan in strijd is met de Woonvisie. Het betoog faalt.

Aantasting stedenbouwkundige waarden

9. [appellant] en anderen betogen dat het plan leidt tot een aantasting van de stedenbouwkundige waarden van de omgeving van het plangebied. Volgens hen is in het plangebied sprake van een te hoge bebouwingsconcentratie in relatie tot het omliggende gebied. Ook zijn de voorziene appartementengebouwen hoger dan de omliggende bebouwing. Volgens [appellant] en anderen leidt dit tot een te groot contrast met het omliggende gebied. In dit verband is mede van belang dat de appartementen in het oostelijke deel van het plangebied geprojecteerd zijn op slechts 12 m van de woningen aan het Postlaantje. Ten slotte stellen [appellant] en anderen dat het plan niet in voldoende groenelementen voorziet.

9.1. Volgens de raad is de voorziene herontwikkeling van het plangebied passend in de omgeving. Het plangebied is gesitueerd in het centrum van Ermelo. De bouw- en gebruiksmogelijkheden binnen het plangebied wijken niet wezenlijk af van hetgeen is toegelaten binnen het centrumgebied.

9.2. Het geldende planologische regime voor het gebied rondom het plangebied is vastgelegd in het bestemmingsplan "Kom Ermelo". Nagenoeg alle appellanten wonen in het gebied ten oosten van het plangebied. Aan deze gronden zijn de bestemmingen "Gemengd" en "Centrum" toegekend. Blijkens de onderscheidenlijke aanduiding voor de bouwvlakken op gronden ten oosten van het plangebied gelden ter plaatse in de regel maximale goot- en bouwhoogten van 6 m en 11 m. Voor de appartementengebouwen in het oostelijke deel van het plangebied is in het plan voorzien in bouwhoogten van 11,5 m en 12 m, met uitzondering van het gebouw in het (uiterste) zuidoostelijke deel van het plangebied. Op het desbetreffende bouwvlak is een bouwhoogte van 14 m toegelaten.

De gronden ten zuidwesten en ten westen van het plangebied zijn in het bestemmingsplan "Kom Ermelo" hoofdzakelijk bestemd voor "Wonen". In dit deel van het plangebied is voorzien in bouwvlakken waarop bouwhoogten van 11 m, 12 m en 13 m zijn toegelaten.

Ten noorden van het plangebied is het gemeentehuis gesitueerd. Voor deze gronden geldt een bouwhoogte van maximaal 14 m. Het winkelgebied van Ermelo bevindt zich ten noordwesten van het plangebied. Ter plaatse zijn maximale bouwhoogten toegelaten van 9 m en 11 m. Voor een aantal bouwvlakken geldt evenwel een bouwhoogte van 14 m. Ten zuidoosten van het plangebied, op een afstand van minder dan 50 m, is een bouwmarkt gevestigd.

Gelet op de hiervoor geschetste planologische regeling voor de gronden rondom het plangebied is de Afdeling van oordeel dat de raad zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat de in het plan voorziene bouwhoogten niet wezenlijk afwijken van hetgeen is toegelaten in het centrumgebied van Ermelo. De raad heeft zich terecht op het standpunt gesteld dat in het plangebied sprake is van een voor het centrumgebied van Ermelo gebruikelijke bebouwingsdichtheid. Het is naar het oordeel van de Afdeling juist dat (de beoogde inrichting van) het plangebied niet wordt gekenmerkt door een uitbundige groene inrichting, maar ook dit wijkt niet wezenlijk af van de situatie in het centrumgebied.

Gelet op het voorgaande heeft de raad zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het plan niet leidt tot een aantasting van de stedenbouwkundige waarden van de omgeving van het plangebied. Het betoog faalt.

Beeldkwaliteitsplan

10. In hetgeen [appellant] en anderen hebben aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat het "Beeldkwaliteitsplan", dat gevoegd is als bijlage bij de plantoelichting in strijd is met de "Nota Omgevingskwaliteit", vastgesteld door de raad op 19 november 2015, daargelaten de vraag welke gevolgen verbonden zouden dienen te worden ingeval van strijd tussen de twee genoemde documenten. De Afdeling stelt vast dat de "Nota Omgevingskwaliteit" de algemene gemeentelijke welstandsnota betreft. Het Beeldkwaliteitsplan betreft het specifieke welstandskader voor het thans voorliggende bestemmingsplan. In de Nota Omgevingskwaliteit is nadrukkelijk vastgelegd dat bij nieuw te ontwikkelen gebieden of gebieden die ingrijpend worden veranderd (separate) beeldkwaliteitsplannen worden vastgesteld. Overeenkomstig dit uitgangspunt is volgens de raad voor het plangebied voorzien in een specifiek welstandskader. Het betoog faalt.

Verbindingsweg Postlaantje Kerklaan

11. [appellant] en anderen betogen dat de voorziene verbindingsweg, die geschikt is voor autoverkeer, tussen het Postlaantje en de Kerklaan niet kan worden gerealiseerd wegens strijd met de ontwikkelingsovereenkomst tussen de gemeente en Uwoon. Ook is deze verbindingsweg niet in overeenstemming met het Beeldkwaliteitsplan, aldus [appellant] en anderen.

11.1. Voor het oordeel van de bestuursrechter dat een privaatrechtelijke belemmering aan de uitvoerbaarheid van een bestemmingsplan in de weg staat, is slechts aanleiding wanneer deze evident is. De raad heeft onweersproken gesteld dat in de initiële overeenkomst tussen de gemeente en Uwoon niet was voorzien in een voor het gemotoriseerde verkeer toegankelijke verbindingsweg tussen het Postlaantje en de Kerklaan, maar dat het in 2016 tussen partijen tot stand gekomen gewijzigde "programma van eisen" wel nadrukkelijk voorziet in een dergelijke verbindingsweg. Reeds gelet hierop bestaat geen aanleiding voor het oordeel dat het plan in zoverre niet uitvoerbaar is vanwege een privaatrechtelijke belemmering. Het betoog faalt.

11.2. In hetgeen [appellant] en anderen hebben aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat het Beeldkwaliteitsplan een voor het gemotoriseerde verkeer toegankelijke verbindingsweg tussen het Postlaantje en de Kerklaan uitsluit, daargelaten de vraag welke betekenis aan het Beeldkwaliteitsplan toekomt bij de vraag naar het (toekomstige) gebruik van de voorziene verbindingsweg. Het betoog faalt.

Bedrijven en milieuzonering

12. [appellant] en anderen betogen dat het plan niet in overeenstemming is met de richtafstanden als aanbevolen in de brochure "Bedrijven en milieuzonering" van de Vereniging van Nederlandse gemeenten (hierna: VNG-brochure). In de nabijheid van het plangebied komen onder meer de bestemmingen "Centrum" en "Gemengd" voor. Op deze gronden zijn milieubelastende functies toegelaten. De toekomstige bewoners van het plangebied zullen volgens [appellant] en anderen ernstige hinder ondervinden van de nabijgelegen milieubelastende bestemmingen. Ook stellen [appellant] en anderen dat de in het plangebied voorziene woningen zullen leiden tot een beperking van de gebruiksmogelijkheden van de omliggende bedrijven of instellingen. Zij wijzen in dit verband concreet op het perceel [locatie 5], dat grenst aan het zuidwestelijke deel van het plangebied en in eigendom is van [appellant]. Op dit perceel is een winkel toegelaten, aldus [appellant] en anderen.

12.1. De Afdeling overweegt dat het betoog van [appellant] en anderen dat de milieubelastende bestemmingen in de nabijheid van het plangebied het woon- en leefklimaat binnen het plangebied zullen aantasten niet kan leiden tot vernietiging van het bestreden beluit gelet op het relativiteitsvereiste van artikel 8:69a, van de Awb. De door [appellant] en anderen ingeroepen normen van de VNG-brochure strekken tot de bescherming van een goed woon- en leefklimaat ter plaatse van de voorziene woningen. De door [appellant] en anderen ingeroepen afstandsnormen van de VNG-brochure strekken kennelijk niet tot de bescherming van het belang van [appellant] en anderen bij behoud van een goede kwaliteit van hun eigen woon- en leefomgeving. Het relativiteitsvereiste verzet zich er tegen dat [appellant] en anderen in deze procedure met vrucht opkomen voor het belang van de toekomstige bewoners van de woningen in het plangebied. Gelet hierop bestaat geen aanleiding voor een inhoudelijke bespreking van deze beroepsgrond van [appellant] en anderen.

12.2. Het betoog van [appellant] en anderen dat de voorziene woningen leiden tot een ernstige beperking van de exploitatiemogelijkheden van het perceel [locatie 5] komt in aanmerking voor inhoudelijke beoordeling. Het relativiteitsvereiste staat er immers niet aan in de weg dat de eigenaar van gronden waarop een milieubelastende functie is toegelaten met een beroep op de normen van de VNG-brochure opkomt voor zijn belang bij het voorkomen van een beperking van de gebruiksmogelijkheden van zijn perceel.

Aan het perceel [locatie 5] is in het bestemmingsplan "Kom Ermelo" de bestemming "Gemengd" toegekend. Blijkens artikel 11, lid 11.1.1, van de planregels van genoemd bestemmingsplan zijn deze gronden aangewezen voor (onder meer) kantoren, bedrijven in de categorieën 1 en 2 als bedoeld in de bij de planregels behorende bijlage "Staat van Bedrijfsactiviteiten", alsook voor wonen. De raad heeft zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat de woningen in het plangebied niet zullen leiden tot een relevante beperking van de gebruiksmogelijkheden van het perceel [locatie 5]. Hiertoe is van belang dat de raad terecht heeft gesteld dat het centrumgebied van Ermelo kenmerken heeft van een gebied met functiemenging, waarin op korte afstand van elkaar zowel milieugevoelige als milieubelastende functies zijn toegelaten. In het centrumgebied komen immers veelvuldig de bestemmingen als "Centrum" en "Gemengd" voor. Op de als zodanig bestemde gronden zijn zowel milieugevoelige als -belastende functies toegelaten. [appellant] en anderen hebben niet nader geconcretiseerd waarom voornoemde op het perceel [locatie 5] toegelaten milieubelastende functies (cat. 1- en 2-bedrijven), niet tegenstaande de aard van het centrumgebied, zich niet zouden verdragen met de aanwezigheid van de door het plan voorziene woningen. Het betoog faalt.

Wet natuurbescherming: vogels en vleermuizen

13. [appellant] en anderen betogen dat het plan niet uitvoerbaar is vanwege de verbodsbepalingen van de Wet natuurbescherming (hierna: Wnb) die betrekking hebben op bescherming van soorten. Zij voeren hiertoe aan dat het (voormalige) schoolgebouw aan de Kerklaan 1 gesloopt dient te worden alvorens uitvoering aan het plan kan worden gegeven. Bij het vaststellen van het plan is de raad ervan uitgegaan dat in het schoolgebouw geen nesten of vaste rust- en verblijfplaatsen van beschermde soorten aanwezig zijn. Na de vaststelling van het plan zijn in het dak van het schoolgebouw nesten van de huismus aangetroffen. Deze nesten zijn jaarrond beschermd. De sloop van het schoolgebouw leidt volgens [appellant] en anderen tot een overtreding van artikel 3.1 van de Wnb. Het standpunt van de raad dat een overtreding kan worden voorkomen door de nesten - buiten het broedseizoen - te verplaatsen is onjuist, nu deze maatregel niet voorkomt dat de bestaande nesten worden weggenomen en aldus artikel 3.1 van de Wnb wordt overtreden. Evenmin kan volgens [appellant] en anderen krachtens de Wnb ontheffing worden verleend van genoemde verbodsbepaling, omdat voor de herontwikkeling van het plangebied geen beroep kan worden gedaan op een van de belangen die genoemd worden in het vijfde lid van artikel 3.3 van de Wnb. In lijn met de Vogelrichtlijn kan op grond van artikel 3.3, vijfde lid van de Wnb, voor het wegnemen van nesten van vogelsoorten geen beroep worden gedaan op een reden van groot openbaar belang van sociale of economische aard. De raad heeft dit miskend, aldus [appellant] en anderen.

[appellant] en anderen voeren verder aan dat het plan leidt tot een aantasting van vaste rust- en verblijfplaatsen van vleermuissoorten. Ook leidt het plan tot verlies van essentieel foerageergebied. Als gevolg hiervan wordt artikel 3.5 van de Wnb overtreden. Ontheffing van deze verbodsbepaling kan niet worden verleend, aldus van der Plas en anderen.

13.1. De raad stelt zich primair op het standpunt dat de beroepsgrond van [appellant] en anderen inzake de gevolgen van de sloop van het schoolgebouw voor de huismus niet kan leiden tot vernietiging van het bestreden besluit vanwege het relativiteitsvereiste van artikel 8:69a van de Awb. De gronden waarop het voormalige schoolgebouw is gesitueerd maken volgens de raad geen deel uit van de directe woon- en leefomgeving van [appellant] en anderen.

Subsidiair stelt de raad dat de Wnb niet in de weg staat aan de uitvoerbaarheid van het plan. Volgens de raad is bij het vaststellen van het plan op basis van de op dat moment beschikbare onderzoeksrapporten ervan uitgegaan dat binnen het plangebied geen jaarrond beschermde nesten van vogels voorkomen. In het kader van de voorbereiding van de sloop van het schoolgebouw zijn alsnog nesten van de huismus aangetroffen onder de dakpannen van het gebouw. Naar aanleiding hiervan heeft initiatiefnemer aanvullend ecologisch onderzoek laten verrichtten. Uwoon heeft op 10 mei 2017 een aanvraag gedaan om ontheffing van de verbodsbepaling van artikel 3.1 van de Wnb. Uit het conceptbesluit van het college van gedeputeerde staten van Gelderland van 1 december 2017 volgt dat het voornemen bestaat de gevraagde ontheffing te verlenen, aldus de raad.

Het plan leidt volgens de raad niet tot een overtreding van artikel 3.5 van de Wnb vanwege de gevolgen van de voorziene ontwikkeling voor vleermuissoorten. Uit het bij de voorbereiding van het plan verrichte onderzoek volgt dat binnen het plangebied geen sprake is vaste rust- en verblijfsplaatsen van vleermuissoorten.

13.2. Het betoog van [appellant] en anderen strekt tot vernietiging van het bestreden besluit op de grond dat het plan binnen de planperiode van in beginsel tien jaar niet uitvoerbaar is vanwege het in strijd met artikel 3.1 van de Wnb verstoren en vernielen van jaarrond beschermde nesten van de huismus. [appellant] en anderen beroepen zich ter onderbouwing van hun stelling dat het plan in zoverre niet uitvoerbaar is, dan ook op de strijdigheid met de Wnb. De ingeroepen norm uit de Wnb strekt tot bescherming van diersoorten en hun nesten en vaste rust- of verblijfplaatsen. Het daadwerkelijke belang waarin [appellant] en anderen dreigen te worden geraakt als gevolg van het plan, is het belang bij het behoud van een goede kwaliteit van hun leefomgeving. Het schoolgebouw waarin nesten van de huismussen zijn aangetroffen is gesitueerd in het westelijke deel van het plangebied. De afstand tussen het perceel [locatie 1], ten zuidwesten van het plangebied, tot de nestlocatie bedraagt ongeveer 25 m. Gelet op deze afstand is de Afdeling van oordeel dat het belang van de bewoners van het perceel [locatie 1] ([appellant] en [appellant A]) bij het behoud van een goede kwaliteit van hun leefomgeving in dit geval zo verweven is met de algemene belangen die de Wnb beoogt te beschermen, dat niet kan worden geoordeeld dat de betrokken normen van de Wnb kennelijk niet strekken tot bescherming van hun belangen. De door de raad gestelde omstandigheid dat vanaf het perceel [locatie 1] geen zicht bestaat op de nestlocatie laat, gelet op genoemde afstand, onverlet dat de nestlocatie tot de directe woon- en leefomgeving van [appellant] en [appellant A] dient te worden gerekend.

De afstanden tussen de nestlocatie en de percelen aan het Postlaantje en de Dokter Holtropstraat, ten oosten van het plangebied, waar de woningen van de overige appellanten zijn gesitueerd, bedragen 126 m en meer. Gelet op deze afstanden is de Afdeling van oordeel dat het belang van de overige appellanten bij het behoud van een goede kwaliteit van hun leefomgeving niet of onvoldoende is verweven met de algemene belangen die de Wnb beoogt te beschermen, zodat deze appellanten zich niet kunnen beroepen op de hier aan de orde zijnde bepalingen van de Wnb.

De conclusie is dat artikel 8:69a van de Awb niet kan worden tegengeworpen aan de bewoners van het perceel [locatie 1], maar wel aan de overige appellanten.

Gelet hierop dient het betoog van [appellant] en [appellant A] dat het plan niet uitvoerbaar is vanwege de gevolgen daarvan voor beschermde nesten van de huismus inhoudelijk te worden besproken, hetgeen de Afdeling in het navolgende zal doen.

13.3. De vragen of voor de uitvoering van het bestemmingsplan een vrijstelling dan wel een ontheffing op grond van het soortenbeschermingsregime in de Wnb nodig is en zo ja, of deze ontheffing kan worden verleend, komen in beginsel pas aan de orde in een procedure op grond van de Wnb. Dat doet er niet aan af dat de raad het plan niet heeft kunnen vaststellen indien en voor zover hij op voorhand in redelijkheid heeft moeten inzien dat het soortenbeschermingsregime in de Wnb aan de uitvoerbaarheid van het plan in de weg staat.

13.4. In het kader van de voorbereiding van het plan is onderzoek verricht naar de aanwezigheid van beschermde vogelsoorten in het plangebied. Het onderzoek bestond uit een literatuurstudie en een veldbezoek op 3 juni 2015. De resultaten van dit onderzoek zijn vastgelegd in het rapport "Quickscan Natuurwetgeving Plangebied Kerklaan-Postlaantje te Ermelo" van Lievense van 23 september 2015 (hierna: "rapport Quickscan"). In dit rapport staat dat tijdens het veldbezoek binnen het plangebied enkele vogels zijn waargenomen. Het gaat hierbij om algemene soorten als de merel, Turkse tortel en spreeuw. Er zijn geen nesten waargenomen in of tegen de woningen. Jaarrond beschermde nesten zijn niet aangetroffen en worden ook niet verwacht ter plaatse van de onderzoekslocatie, aldus het rapport Quickscan.

13.5. In of omstreeks mei 2017, derhalve nog voordat de raad op 8 juni 2017 het plan heeft vastgesteld, is in opdracht van Uwoon een aanvang genomen met voorbereidende werkzaamheden voor de sloop van het voormalige schoolgebouw op het perceel Kerkstraat 1. Toen zijn in het dak van het gebouw nesten van de huismus aangetroffen. Als gevolg van deze constatering heeft Lievense een aanvullend onderzoek verricht naar de aanwezigheid van (nesten van) de huismus in het plangebied. Vervolgens is op 10 mei 2017, door of namens Uwoon, het college van gedeputeerde staten van Gelderland om ontheffing gevraagd van de verbodsbepaling van artikel 3.1, tweede lid, van de Wnb voor het opzettelijk beschadigen, vernielen of wegnemen van nesten van de huismus. Als onderdeel van deze aanvraag is het document "Activiteitenplan Kerklaan-Postlaantje te Ermelo" van Lievense van 9 mei 2017 overgelegd.

13.6. [appellant] en anderen hebben in hun zienswijzen gewezen op de aanwezigheid van nesten van de huismus in het plangebied. De raad heeft het plan vastgesteld enkel op grond van het rapport Quickscan uit 2015. Nog vóór de vaststelling van het plan heeft de uitvoerder die betrokken is geweest bij de sloop van het schoolgebouw nesten van de huismus aangetroffen onder het dak van het gebouw. Hoewel derhalve reeds voor de vaststelling van het plan vast is komen te staan dat het schoolgebouw een nestlocatie van de huismus is, heeft de raad deze omstandigheid niet betrokken bij het nemen van het bestreden besluit. Gelet hierop is de Afdeling van oordeel dat het bestreden besluit onzorgvuldig is voorbereid, voor zover het betreft het plandeel met de bestemming "Wonen" ter plaatse van het gebouw van de (voormalige) school "De Wegwijzer" in het westelijke deel van het plangebied. Het plan is in zoverre vastgesteld in strijd met artikel 3:2 van de Awb. Het betoog slaagt.

13.7. Wat betreft de gevolgen van de voorziene ontwikkeling voor vleermuissoorten stelt de Afdeling vast dat in de Quickscan wordt geconcludeerd dat de bebouwing in het plangebied geschikt is als verblijfsplaats voor een aantal vleermuissoorten. Deze conclusie heeft aanleiding gegeven voor nader onderzoek naar de aanwezigheid van vleermuissoorten in het plangebied. Het nader onderzoek bestond uit vijf veldbezoeken, uitgevoerd tussen juni en september 2015. De resultaten van dit onderzoek zijn vastgelegd in het rapport "Nader vleermuizenonderzoek" van Lievense van 15 november 2016. In dit rapport wordt op grond van de gedane bevindingen geconcludeerd dat het plangebied geen essentiële vliegroute of essentieel foerageergebied van vleermuissoorten betreft. Evenmin zijn in het plangebied rust- of verblijfplaatsen aangetroffen.

[appellant] en anderen hebben het rapport "Nader vleermuizenonderzoek" niet inhoudelijk bestreden. De enkele stelling dat niet is uitgesloten dat in het plangebied vaste rust- en verblijfplaatsen van vleermuissoorten voorkomen is daartoe niet voldoende. Gelet hierop ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de Wnb aan de uitvoerbaarheid van het plan in de weg staat vanwege de gevolgen van de voorziene ontwikkeling voor beschermde vleermuissoorten. Het betoog faalt.

Wet natuurbescherming: beschermde natuurgebieden

14. [appellant] en anderen betogen dat het plan is vastgesteld in strijd met artikel 2.7, eerste lid, van de Wnb, omdat niet is uitgesloten dat de voorziene ontwikkeling leidt tot significante negatieve gevolgen voor nabijgelegen Natura 2000-gebieden vanwege een toename van de stikstofdepositie.

14.1. De bepalingen in de Wnb over de beoordeling van plannen die gevolgen kunnen hebben voor een Natura 2000-gebied strekken ter bescherming van het behoud van de natuurwaarden in deze gebieden. Uit de uitspraak van de Afdeling van 13 juli 2011, ECLI:NL:RVS:2011:BR1412, volgt dat de individuele belangen van burgers bij het behoud van een goede kwaliteit van hun leefomgeving, waarvan een Natura 2000 gebied deel uitmaakt, zo verweven kunnen zijn met het algemene belang dat de Wnb beoogt te beschermen, dat niet kan worden geoordeeld dat de betrokken normen van de Wnb kennelijk niet strekken tot bescherming van hun belangen.

14.2. Het meest nabijgelegen Natura 2000-gebied betreft de "Veluwe", op een afstand van ruim 1,1 km ten zuiden en ten oosten van de percelen van [appellant] en anderen. Gelet op deze afstand is de Afdeling van oordeel dat het Natura 2000-gebied "Veluwe" geen deel uitmaakt van de directe leefomgeving van [appellant] en anderen. Gelet hierop bestaat geen verwevenheid van de individuele belangen van [appellant] en anderen bij het behoud van een goede kwaliteit van hun directe leefomgeving met het algemene belang dat de Wnb beoogt te beschermen, zodat moet worden geoordeeld dat de betrokken normen van de Wnb kennelijk niet strekken tot bescherming van de belangen van [appellant] en anderen. Artikel 8:69a van de Awb staat er dan ook aan in de weg dat het bestreden besluit als gevolg van dit betoog van [appellant] en anderen wordt vernietigd. De Afdeling ziet daarom af van een inhoudelijke bespreking van dit betoog.

Parkeren

15. [appellant] en anderen betogen dat het plan niet voorziet in de benodigde parkeercapaciteit voor de voorgestane herontwikkeling van het plangebied. Het aantal volgens de raad benodigde parkeerplaatsen bedraagt 54. Dit aantal is tot stand gekomen door de parkeerbehoefte van het bestemmingsplan "Kom Ermelo" in mindering te brengen op de bruto parkeerbehoefte van het thans voorliggende plan. Volgens [appellant] en anderen is bij de berekening van de parkeerbehoefte ten onrechte rekening gehouden met de theoretische behoefte van de planologische situatie van het vorige bestemmingsplan "Kom Ermelo". Bij een volledige herontwikkeling van een gebied waarin op het moment van de vaststelling van het plan geen sprake is van bestaande functies, mag volgens [appellant] en anderen geen verrekening worden toegepast. Van belang is volgens hen verder dat de voorziene herontwikkeling tot gevolg heeft dat een groot aantal bestaande parkeerplaatsen in het plangebied teniet gaat. De raad gaat dan ook ten onrechte uit van het verlies van slechts acht bestaande parkeerplaatsen. In het plan is evenmin deugdelijk geborgd dat de benodigde parkeerplaatsen daadwerkelijk worden gerealiseerd op eigen terrein dan wel in de openbare ruimte, aldus [appellant] en anderen.

15.1. De raad stelt dat hij de bruto parkeerbehoefte vanwege het plan niet heeft verrekend met de maximale parkeerbehoefte vanwege het vorige bestemmingsplan "Kom Ermelo", maar met de parkeerbehoefte vanwege de bestaande - feitelijke - situatie in het plangebied in 2015. De reden dat 2015 en niet 2017 als uitgangspunt is genomen is dat in of omstreeks 2015 een aanvang is genomen met de sloop van de bebouwing in het plangebied. Ten tijde van de vaststelling van het thans voorliggende plan, in juni 2017 derhalve, was een groot deel van de bebouwing in het plangebied reeds gesloopt, zodat in zoverre in 2017 weinig of niets te verrekenen viel. Volgens de raad bedraagt de parkeerbehoefte vanwege het plan afgerond 86 parkeerplaatsen. Het aantal benodigde parkeerplaatsen vanwege de feitelijke situatie in het plangebied in 2015 bedroeg 41. Het plan leidt derhalve tot een (extra) behoefte van 45 parkeerplaatsen. Bij dit aantal dienen volgens de raad de 8 huidige parkeerplaatsen in het plangebied die komen te vervallen te worden opgeteld. Dat resulteert in een aantal van (afgerond) 53 te realiseren parkeerplaatsen. In het stedenbouwkundig plan wordt uitgegaan van 54 te realiseren parkeerplaatsen in het plangebied. Volgens de raad is het evenwel mogelijk 7 extra parkeerplaatsen binnen het plangebied te realiseren. Het totaal aantal mogelijke parkeerplaatsen in het plangebied bedraagt derhalve 61, hetgeen ruim voldoende is om te kunnen voorzien in de (extra) parkeerbehoefte vanwege de beoogde herontwikkeling van het plangebied. De raad heeft toegelicht dat, zelfs indien uit wordt gegaan van een tekort aan parkeerplaatsen binnen het plangebied, in de extra benodigde parkeerbehoefte kan worden voorzien in de directe omgeving van het plangebied. Dit zal niet leiden tot noemenswaardige gevolgen voor de parkeersituatie in de omgeving van het plangebied, aldus de raad.

15.2. Niet in geschil is dat het thans voorliggende bestemmingsplan leidt tot een behoefte van 86 parkeerplaatsen. Evenmin is in geschil dat in het stedenbouwkundig plan uit wordt gegaan van 54 te realiseren parkeerplaatsen binnen het plangebied. De raad heeft in zijn nader stuk van 23 januari 2018 toegelicht dat binnen het plangebied ruimte is voor 7 extra parkeerplaatsen, bovenop de 54 parkeerplaatsen van het stedenbouwkundig plan. Het aantal parkeerplaatsen dat binnen het plangebied kan worden gerealiseerd bedraagt volgens de raad 61. [appellant] en anderen hebben dit niet gemotiveerd betwist. Gelet hierop is de Afdeling van oordeel dat de raad zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat, uitgaande van de benadering waarin niet wordt gesaldeerd met de voorheen (in 2015) bestaande parkeerbehoefte, binnen het plangebied een tekort zal zijn van 25 parkeerplaatsen.

15.3. De raad heeft gesteld dat buiten het plangebied kan worden voorzien in 25 extra parkeerplaatsen, zodat het plan, ook in geval geen verrekening plaatsvindt met de parkeerbehoefte in het plangebied in 2015, geen gevolgen zal hebben voor de parkeersituatie in de omgeving van het plangebied. Hij heeft toegelicht dat ten zuiden van het plangebied, aan de Dr. Holtropstraat, na een herinrichting van de openbare ruimte, 20 nieuwe parkeerplaatsen kunnen worden gerealiseerd. De overige parkeerplaatsen kunnen worden gerealiseerd in het gebied ten noorden van de Stationsstraat 120. Het vorenstaande laat volgens de raad onverlet dat de bestaande parkeerdruk in de omgeving van het plangebied dermate laag is, dat zelfs indien geen extra parkeerplaatsen worden gerealiseerd, het plan geen noemenswaardige gevolgen zal hebben voor de parkeersituatie in de omgeving. De raad wijst hiertoe op de resultaten van parkeeronderzoeken uit 2014 en 2016. Uit deze onderzoeken volgt volgens de raad dat op het maatgevende moment, de vrijdagavond, minder dan de helft van de in totaal ongeveer 190 beschikbare parkeerplaatsen in de omgeving van het plangebied is bezet.

15.4. [appellant] en anderen hebben de hiervoor weergegeven toelichting van de raad over de zo nodig extra te realiseren parkeerplaatsen in de omgeving van het plangebied niet met concrete gegevens bestreden. Zij hebben alleen gesteld dat de door de raad genoemde locaties ten zuiden en ten noorden van het plangebied niet zijn gesitueerd binnen de - volgens de raad - aanvaardbare loopafstand van 100 m tot het plangebied. De raad gaat volgens hen uit van de afstand in een rechte lijn (hemelsbreed derhalve), terwijl de werkelijke loopafstand groter is dan 100 m.

15.5. De Afdeling overweegt dat de locatie ten noorden van de Stationsstraat 120 en de locatie(s) aan de Dr. Holtropstraat gesitueerd zijn op een afstand van ongeveer 100 m (of minder) tot het plangebied.

[appellant] en anderen hebben, gelet ook op de bestaande ruimtelijke en infrastructurele situatie in de nabijheid van het plangebied, niet aannemelijk gemaakt dat de feitelijke loopafstand in dit geval wezenlijk groter is. Gelet hierop is de Afdeling van oordeel dat de raad zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat in de omgeving van het plangebied, op aanvaardbare (loop)afstand, kan worden voorzien in 25 nieuwe parkeerplaatsen. Het betoog faalt.

15.6. Voor de gronden met de bestemming "Wonen" is in artikel 8, lid 8.3.1, onder a, van de planregels vastgelegd dat een omgevingsvergunning voor het bouwen slechts wordt verleend indien bij de aanvraag wordt aangetoond dat in voldoende mate is voorzien in (parkeer)ruimte voor motorvoertuigen, op eigen terrein dan wel in de openbare ruimte. In genoemd artikel, onder b, is voorts vastgelegd dat bij het toepassen van de bepaling onder a, het gemeentelijk parkeerbeleid als vastgelegd in de "Nota parkeernorm Ermelo" in acht wordt genomen, met dien verstande dat indien dit beleid wijzigt, het gewijzigde beleid in acht wordt genomen. In artikel 8, lid 8.5.1, van de planregels is vastgelegd dat als gebruik in strijd met de bestemming geldt het gebruik van gronden of bouwwerken waarbij - kortheidshalve - onvoldoende parkeergelegenheid beschikbaar is binnen het plangebied dan wel in de openbare ruimte.

Gelet op de hiervoor weergegeven planregeling voor de gronden met de bestemming "Wonen" is de Afdeling van oordeel dat de raad zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat in het plan deugdelijk is vastgelegd dat voorzien dient te worden in de benodigde parkeercapaciteit. Het betoog faalt.

15.7. Wat betreft het betoog van [appellant] en anderen dat het plan ten onrechte de mogelijkheid biedt - na toepassing van een afwijkingsbevoegdheid- af te wijken van de gemeentelijke parkeernormen, overweegt de Afdeling dat de hier aan de orde zijnde afwijkingsbevoegdheid niet ongebruikelijk is. Aan de toepassing daarvan zijn voorwaarden verbonden, waaronder de voorwaarde dat geen onevenredige aantasting plaatsvindt van de parkeersituatie. Het betoog faalt.

15.8. Reeds gelet op het voorgaande is de Afdeling van oordeel dat de raad zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan niet zal leiden tot ernstige parkeerproblemen in de omgeving van het plangebied, vanwege onvoldoende parkeercapaciteit. Het betoog faalt.

Verkeersafwikkeling

16. Wat betreft het betoog van [appellant] en anderen dat het plan leidt tot ernstige gevolgen voor de verkeersafwikkeling op het Postlaantje en de Kerklaan vanwege de verkeersgeneratie van de in het plan voorziene ontwikkeling, overweegt de Afdeling als volgt. In de plantoelichting staat dat de verkeersgeneratie van de bestaande functies in het plangebied 269,4 motorvoertuigen per etmaal bedraagt. Het bouwplan levert een verkeersgeneratie van 515,8 motorvoertuigen per etmaal. De toename van het aantal motorvoertuigen bedraagt 246,4 per etmaal. Per straat (Kerklaan en Postlaantje) komt dit neer op 123,2 motorvoertuigen per etmaal. Wanneer dit aantal wordt vergeleken met de huidige verkeersintensiteiten van de Kerklaan (4.380) en het Postlaantje (2.190) kan worden gesteld dat de toename dermate gering is, dat de huidige infrastructuur voldoende toegerust is voor het verwerken van de verkeerstoename als gevolg van de beoogde ontwikkeling. Beide wegen hebben een maximale capaciteit van ongeveer 6.000 motorvoertuigen per etmaal. Gelet hierop is geen sprake van een onevenredige toename van het aantal motorvoertuigen, aldus de plantoelichting. [appellant] en anderen hebben deze conclusie uit de plantoelichting niet gemotiveerd bestreden. Gelet hierop is de Afdeling van oordeel dat de raad zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de beoogde herontwikkeling van het plangebied niet zal leiden tot onaanvaardbare gevolgen voor de verkeersafwikkeling op het Postlaantje en de Kerklaan. Het betoog faalt.

Overlast

17. [appellant] en anderen betogen dat zij ernstige overlast zullen ondervinden als gevolg van de realisatie van 62 nieuwe appartementen in het plangebied. Zij vrezen onder meer voor toename van de geluidsbelasting en voor lichthinder vanwege de verkeersaantrekkende werking van het plan. Ook leidt de voorziene ontwikkeling tot een aantasting van de privacy, aldus [appellant] en anderen.

17.1. De Afdeling heeft hiervoor in 9.2 overwogen dat de voorziene ontwikkeling een voor het centrumgebied van Ermelo niet ongebruikelijke ontwikkeling betreft. Gelet hierop, alsook op hetgeen hiervoor is geoordeeld over de verkeersaantrekkende werking van het plan, ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat [appellant] en anderen geen onaanvaardbare geluid- en lichthinder hinder zullen ondervinden als gevolg van de herontwikkeling van het plangebied. Evenmin bestaat aanleiding voor het oordeel dat de privacy van [appellant] en anderen op een onaanvaardbare wijze zal worden aangetast. Het betoog faalt.

Waardevolle bomen

18. [appellant] en anderen betogen dat de uitvoering van het plan leidt tot het verlies van vijf waardevolle haagbeuken in de openbare ruimte op het centrale deel van het plangebied, althans dat onvoldoende vaststaat dat de beoogde maatregelen tot behoud van deze bomen effectief zullen zijn. In dit verband is van belang dat de gronden in de directe nabijheid van de onderscheidenlijke boomstammen bestemd zijn voor verkeersdoeleinden en als gevolg daarvan in gebruik mogen worden genomen als rijbaan. Vanwege de noodzakelijke doorrijhoogte ter plaatse kunnen deze bomen niet worden gehandhaafd. Dit is niet verenigbaar met het uitgangspunt van de raad dat de haagbeuken behouden dienen te blijven, aldus [appellant] en anderen.

18.1. Volgens de raad dient ter uitvoering van het bouwplan de meest noordelijk gesitueerde boom te worden geveld. De overige waardevolle bomen kunnen volgens de raad worden behouden. Hiertoe worden ondergronds en bovengronds maatregelen getroffen teneinde de conditie van de bomen zo optimaal mogelijk te maken, zodat een langdurige instandhouding van de bomen is gegarandeerd. Onder de kruinen van de in stand te houden waardevolle bomen zullen geen parkeerplaatsen gerealiseerd worden, aldus de raad.

18.2. De Afdeling stelt vast dat de planregeling voor de gronden ter plaatse van de waardevolle bomen niet wezenlijk is gewijzigd ten opzichte van de regeling van het bestemmingsplan "Kom Ermelo" In dat bestemmingsplan zijn de gronden waarop deze bomen staan bestemd voor maatschappelijke doeleinden. Blijkens artikel 20, lid 20.1, van de planregels zijn deze gronden onder meer aangewezen voor paden en parkeervoorzieningen. Aan deze gronden is in het bestemmingsplan "Kom Ermelo" tevens de dubbelbestemming "Waarde - waardevolle boom" toegekend. Deze dubbelbestemming betreft een beschermingsregeling, waarin onder meer een omgevingsvergunningplicht is vastgelegd voor het vellen van de bomen.

In het thans voorliggende bestemmingsplan is voor de waardevolle bomen, met uitzondering van de meest noordelijk gelegen boom die geveld zal worden, eveneens voorzien in een beschermingsregeling. De gronden ter hoogte van de stammen zijn bestemd voor "Groen". Aan de gronden verder naast de stam, onder de kruinen van de bomen, is de bestemming "Verkeer - Verblijfsgebied" toegekend. Op zowel de gronden met de bestemming "Groen" als "Verkeer - Verblijfsgebied" rust de dubbelbestemming "Waarde - Waardevolle boom". De omvang en situering van deze dubbelbestemming volgt globaal de situering van de bomen.

18.3. In het kader van de voorbereiding van het plan is onderzoek verricht naar de gevolgen van de beoogde inrichting van het plangebied voor de ter plaatse aanwezige waardevolle bomen. De resultaten van het onderzoek zijn vastgelegd in (onder meer) de "Notitie aanvulling bomeneffectanalyse De Wegwijzer" van Bomenwacht Nederland van 9 december 2016. In deze notitie staat dat ter hoogte van de rijbaan de wettelijk voorgeschreven vrije doorgangshoogte (4,5 m) niet wordt behaald vanwege de huidige lage vertakking van de bomen. Het verwijderen van de takken die in dit geval een knelpunt vormen zal het boombeeld ernstig aantasten. Daarnaast wordt het vanuit boomtechnisch oogpunt niet verantwoord geacht om dergelijke ingrepen bij deze haagbeuken uit te voeren. De aanleg van de rijbaan met behoud van de bomen op de huidige locatie zal niet mogelijk zijn, aangezien het verkeer tegen de gesteltakken aan zal rijden met schade aan voertuigen én aan de bomen tot gevolg. Daarnaast zal de rijbaan te dicht op de bomen en dientengevolge binnen de stabiliteitskluiten van de haagbeuken worden gerealiseerd. Dit zal onherstelbare wortelschade tot gevolg hebben. Geconcludeerd wordt dat de bomen op basis van het huidige ontwerp niet kunnen worden gehandhaafd. Mochten bomen verloren gaan dan geldt een herplantplicht. In de aanvulling zijn suggesties gedaan voor toe te passen boomsoorten, aldus de notitie van 9 december 2016.

18.4. In het rapport van de Bomenwacht heeft de raad aanleiding gezien de (beoogde) parkeerplaatsen onder de monumentale bomen te laten vervallen. Aan de gronden ter plaatse en in de directe nabijheid van de onderscheidenlijke boomstammen is de bestemming "Groen" toegekend. Parkeervoorzieningen zijn op deze gronden niet toegelaten. Ook heeft de raad nader onderzoek laten verrichten naar de noodzakelijke alternatieve of aanvullende maatregelen tot behoud van de waardevolle bomen. De te treffen (uitvoerings)maatregelen worden beschreven in de notitie "Aanvullend advies bomen" van 7 maart 2017. In deze notitie staat dat ten aanzien van de bovengrondse situatie de geringe doorrijhoogte onder de takken van de haagbeuken het belangrijkste knelpunt is. Het gebied is in de bestaande situatie in gebruik als parkeerplaats. De takhoogte bij de stam bedraagt ongeveer 2,4 m. Verder weg van de stam bedraagt de doorrijhoogte ongeveer 4 m. In de bestaande situatie wordt volgens de raad geen hinder ondervonden. De verwachting is dat personenauto’s ook in de toekomst geen hinder zullen ondervinden van hangende takken. Door de ophaalpunten van de afvaldienst niet in de nabijheid van de waardevolle bomen te situeren, wordt voorkomen dat hogere afvalwagens de takken beschadigen. Uit de notitie van 7 maart 2017 volgt verder dat, indien noodzakelijk, ook andere maatregelen denkbaar zijn, zoals de plaatsing van waarschuwingsborden.

18.5. De Afdeling ziet in hetgeen [appellant] en anderen hebben aangevoerd geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat de beoogde (uitvoerings)maatregelen tot behoud van de vier waardevolle bomen niet effectief zullen zijn. Het betoog faalt.

18.6. Anders dan [appellant] en anderen betogen bestaat geen aanleiding voor het oordeel dat in artikel 10, lid 10.3.1, onder e, van de planregels ten onrechte is voorzien in een afwijkingsbevoegdheid voor het kappen van de waardevolle bomen. Alvorens deze afwijkingsbevoegdheid kan worden toegepast - en de noodzakelijke omgevingsvergunning kan worden verleend - dient ingevolge lid 10.3.2, van de planregels een belangenafweging plaats te vinden, waarbij de in deze bepaling genoemde waarden van de houtopstand afgewogen dienen te worden tegenover het belang dat is gediend met het kappen. Een dergelijke planregeling is niet ongebruikelijk. Het bestemmingsplan "Kom Ermelo" kent in artikel 36, lid 36.4, van de planregels een vergelijkbaar stelsel. Het schrappen van de genoemde afwijkingsbevoegdheid zou tot gevolg hebben dat voor het kappen van deze waardevolle bomen een herziening van het bestemmingsplan noodzakelijk is. Niet valt in te zien welk redelijk belang daarmee gediend zou worden. Het betoog faalt.

18.7. Voor zover [appellant] en anderen betogen dat het plan ten onrechte niet uitsluit dat gebouwd wordt op gronden ter plaatse van de waardevolle bomen, overweegt de Afdeling, onder verwijzing naar hetgeen zij hiervoor heeft overwogen, dat dit onverlet laat dat voor het vellen van de bomen een omgevingsvergunning noodzakelijk is. Het betoog faalt.

Hydrologie

19. [appellant] en anderen betogen dat het plan leidt tot ernstige gevolgen voor de waterhuishouding in de omgeving van het plangebied en tot wateroverlast. De uitvoering van het plan leidt volgens [appellant] en anderen tot een aanmerkelijke toename van de verharding in het plangebied, terwijl geen, althans onvoldoende, maatregelen worden getroffen ter beperking van de wateroverlast. In het plan is ten onrechte vastgelegd dat maatregelen ter verhoging van de infiltratiecapaciteit ook buiten het plangebied mogen worden gerealiseerd. Ook is in de planregels ten onrechte niet geborgd dat bij een infiltratievoorziening beneden maaiveld een bovengrondse overstort aanwezig dient te zijn, welke niet op de riolering mag worden aangesloten. Ten slotte voeren [appellant] en anderen aan dat in het plan ten onrechte geen beperkingen worden gesteld aan ondergronds bouwen, terwijl uit het verrichte onderzoek volgt dat ondergronds bouwen ongewenst is vanwege de mogelijke negatieve gevolgen daarvan voor het grondwater.

19.1. Volgens de raad leidt het plan niet tot een grote toename van de verharding, zodat de toekomstige waterhuishoudkundige situatie in het plangebied niet wezenlijk zal wijzigen ten opzichte van de bestaande situatie. De raad wijst er verder op dat in artikel 8, lid 8.4.2, van de planregels een voorwaardelijke verplichting is opgenomen, waarmee wordt geborgd dat de noodzakelijke infiltratievoorzieningen worden aangelegd en in stand worden gehouden.

19.2. In de plantoelichting staat dat in of rondom het plangebied in het verleden geen sprake is geweest van wateroverlast of grondwateroverlast. De toename van het verharde oppervlak vanwege het plan is minder dan 1.500 m² en er wordt geen oppervlaktewater gedempt. Binnen of aangrenzend aan het plangebied is geen oppervlaktewater aanwezig. Een belangrijk uitgangspunt is dat het hemelwater binnen het plangebied wordt vastgehouden en/of geborgen en dus niet direct afgevoerd wordt naar de riolering of het oppervlaktewater. Hiermee wordt bereikt dat riolering en waterzuiveringsinstallatie niet onnodig worden belast, verdroging wordt tegengegaan en piekafvoeren in het oppervlaktewater (met eventueel wateroverlast in benedenstrooms gelegen gebieden) wordt voorkomen. Bij lozing op oppervlaktewater zal hiervan een melding gedaan moeten worden bij het waterschap. In het plan wordt er naar gestreefd het voorkeursbeleid van het waterschap op te volgen. Afvalwater en hemelwater worden behandeld via een gescheiden stelsel, waarbij hemelwater binnen de plangrenzen wordt geïnfiltreerd in de bodem. Door de opdrachtgever is aangegeven dat voor infiltratie van hemelwater gebruik zal worden gemaakt van infiltratiekratten, die zowel langs de bebouwing als onder parkeergelegenheid zullen worden aangelegd, aldus de plantoelichting. Hemelwater vanaf bebouwing wordt ondergronds door middel van regenpijpen, via een hemelwaterafvoer, afgevoerd richting de infiltratievoorziening die gelegen is binnen de eigen perceelgrenzen. De regenpijpen zullen hiertoe vlak boven het maaiveld worden voorzien van een bladvang, welke ook kan dienen als noodoverloop in extreme situaties indien de hemelwaterafvoer/infiltratievoorziening het aanbod niet aan kan, aldus de plantoelichting.

19.3. De Afdeling ziet in hetgeen [appellant] en anderen hebben aangevoerd geen aanleiding voor het oordeel dat het plan zal leiden tot ernstige hydrologische gevolgen in het plangebied en naaste omgeving. De raad stelt terecht dat door middel van de voorwaardelijke verplichting van artikel 8, lid 8.4.2, van de planregels de aanleg en instandhouding van de noodzakelijke infiltratievoorzieningen is geborgd. De omstandigheid dat in lid 8.4.2, onder b, van de planregels is voorzien in de mogelijkheid - na afwijking - deze infiltratievoorzieningen anders dan op eigen terrein te realiseren, doet hier niet aan af. [appellant] en anderen hebben niet geconcretiseerd welke nadelige gevolgen zij vrezen in geval toepassing wordt gegeven aan genoemde afwijkingsbevoegdheid. De Afdeling ziet in hetgeen [appellant] en anderen hebben aangevoerd evenmin aanleiding voor het oordeel dat de raad in de planregels (meer) concreet had dienen vast te leggen op welke wijze de infiltratievoorzieningen uitgevoerd dienen te worden.

19.4. Naar het oordeel van de Afdeling hebben [appellant] en anderen geen concrete feiten of omstandigheden gesteld op grond waarvan moet worden getwijfeld aan de juistheid van de stelling van de raad dat de in artikel 12, lid 12.5, van de planregels voorziene mogelijkheid tot ondergronds bouwen (met een diepte van maximaal één bouwlaag) niet zal leiden tot onaanvaardbare gevolgen voor het grondwater. Het betoog faalt.

Archeologische waarden

20. [appellant] en anderen betogen dat het plan niet uitvoerbaar is vanwege de gevolgen van de noodzakelijke bouw- en graafwerkzaamheden voor de archeologische waarden in het plangebied.

20.1. [appellant] en anderen beroepen zich in het kader van de uitvoerbaarheid van het plan op de normen die zijn neergelegd in de Erfgoedwet. De normen uit de Erfgoedwet strekken tot het behoud van monumenten van archeologie. Voor [appellant] en anderen gaat het in deze procedure om het belang gevrijwaard te blijven van de realisatie van de voorziene appartementen in de nabijheid van hun woningen en de daarmee gepaard gaande gevolgen voor hun woon- en leefklimaat. De normen uit de Erfgoedwet strekken, voor zover hier van belang, kennelijk niet tot bescherming van de belangen van [appellant] en anderen. Gelet hierop staat artikel 8:69a van de Awb eraan in de weg dat de beroepsgrond van [appellant] en anderen over de gevolgen van het plan voor de in het plangebied aanwezige archeologische waarden, leidt tot een vernietiging van het bestreden besluit. De Afdeling ziet daarom af van een inhoudelijke bespreking van dit betoog.

Financiële uitvoerbaarheid en staatssteun

21. [appellant] en anderen betogen dat het plan niet uitvoerbaar is, omdat volgens hen voor de herontwikkeling van het plangebied een financiële bijdrage van de provincie Gelderland aan Uwoon noodzakelijk is. Volgens [appellant] en anderen wordt niet voldaan aan de subsidievoorwaarden. Ook wijzen [appellant] en anderen erop dat in geval de subsidie wel wordt verleend, mogelijk sprake zal zijn van ongeoorloofde staatssteun.

21.1. [appellant] en anderen hebben niet aannemelijk gemaakt dat het plan niet binnen de planperiode kan worden uitgevoerd in geval de financiële bijdrage van de provincie Gelderland niet wordt toegekend. In dit kader is van belang dat Uwoon en de raad ter zitting hebben toegelicht dat Uwoon ook zonder de eventuele financiële bijdrage van de provincie in staat en bereid is de herontwikkeling van het plangebied uit te voeren. Verder is van belang dat voor de financieel-economische uitvoerbaarheid van het plan de betrokkenheid van Uwoon niet van doorslaggevende betekenis is. De enkele omstandigheid dat Uwoon zich in verband met het mislopen van de financiële bijdrage als ontwikkelaar daaruit geheel of gedeeltelijk zou moeten terugtrekken, brengt nog niet met zich dat het eventueel voor een derde niet mogelijk zal zijn tot de realisering van in het plan voorziene ontwikkelingen over te gaan, al dan niet in een aangepaste vorm die binnen het plan past. Het betoog faalt.

21.2. Wat betreft het betoog van [appellant] en anderen dat de eventueel door de provincie te verstrekken financiële bijdrage aangemerkt dient te worden als ongeoorloofde staatssteun, hetgeen in strijd is met artikel 108, derde lid, van het Verdrag betreffende de Werking van de Europese Unie (hierna: VWEU) overweegt de Afdeling onder verwijzing naar het uitspraak van 2 november 2016, ECLI:NL:RVS:2016:2892, dat genoemde bepaling kennelijk niet strekt tot de bescherming van het belang van [appellant] en anderen bij het behoud van een goede kwaliteit van hun woon- en leefomgeving. Het relativiteitsvereiste, zoals vervat in artikel 8:69a van de Awb, brengt met zich dat belanghebbenden die zich niet kunnen beroepen op artikel 108, derde lid, van het VWEU omdat die bepaling kennelijk niet strekt tot bescherming van hun belangen, evenmin schending van dat artikel aan hun betoog dat het bestemmingsplan niet uitvoerbaar is ten grondslag kunnen leggen. De Afdeling ziet dan ook af van een inhoudelijke bespreking van dat betoog.

Planschade

22. Voor zover [appellant] en anderen betogen dat het plan leidt tot planschade en dat niet inzichtelijk is gemaakt of de kosten hiervan kunnen worden gedragen, overweegt de Afdeling dat dit alleen aan de financiële uitvoerbaarheid van het plan in de weg staat als niet een van de bij de realisatie van het plan betrokken partijen, waaronder de gemeente, die kosten kunnen dragen. Dit acht de Afdeling gelet op hetgeen [appellant] en anderen hebben aangevoerd niet aannemelijk. Het betoog faalt.

Overige beroepsgronden

23. Anders dan van der Plas en anderen betogen is het aantal woningen in het plangebied beperkt tot 62. Aan de onderscheidenlijke bouwvlakken in het plangebied zijn aanduidingen toegekend die betrekking hebben op het aantal toegelaten wooneenheden. In artikel 8, lid 8.2.2, van de planregels is vastgelegd dat ter plaatse van de aanduiding "maximum aantal wooneenheden" geldt dat het aantal te bouwen woningen niet meer mag bedragen dan dit aantal. Het begrip "wooneenheid" is weliswaar niet gedefinieerd in de planregels, maar dit begrip kan naar het oordeel van de Afdeling in dit geval worden gelijkgesteld met het wel gedefinieerde begrip "woning". Blijkens de definitiebepaling van artikel 1, lid 1.40, van de planregels is een woning een gebouw of een gedeelte van een gebouw, krachtens aard en indeling geschikt en bestemd voor de huisvesting van één huishouden. Het betoog faalt.

24. In hetgeen [appellant] en anderen voor het overige hebben aangevoerd, ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat het plan niet strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening of anderszins in strijd is met het recht. Het betoog faalt.

Conclusie

25. Gelet op hetgeen hiervoor in 13.6 is geoordeeld is het beroep van [appellant] en anderen, voor zover ingesteld door [appellant] en [appellant A], gegrond. Het bestreden besluit dient te worden vernietigd wegens strijd met artikel 3:2 van de Awb, voor zover het betreft het plandeel met de bestemming "Wonen" ter plaatse van het gebouw van de (voormalige) school "De Wegwijzer" in het westelijke deel van het plangebied.

26. In de omstandigheid dat nadat de nesten zijn aangetroffen aanvullend onderzoek is verricht en het college van gedeputeerde staten van Gelderland om ontheffing is gevraagd van de verbodsbepaling van artikel 3.1 van de Wnb ziet de Afdeling aanleiding te onderzoeken of de rechtgevolgen van het bestreden besluit met toepassing van artikel 8:72, derde lid, onder a, van de Awb in stand kunnen worden gelaten.

27. De raad heeft zich op het standpunt gesteld dat na de vaststelling van het plan alsnog vast is komen te staan dat de Wnb niet in de weg staat aan de sloop van het schoolgebouw en derhalve aan de uitvoering van de planregeling voor het westelijke deel van het plangebied. De raad heeft hiertoe gewezen op het gegeven dat het college van gedeputeerde staten op 1 december 2017 in reactie op de ingediende aanvraag te kennen heeft gegeven het voornemen te hebben de gevraagde ontheffing te verlenen. De Afdeling stelt vast dat dit voornemen van het college van gedeputeerde staten inmiddels is achterhaald. Blijkens de publicatie in het Provinciaal Blad (nr. 1955) van 19 maart 2018 heeft het college immers het voornemen bekend gemaakt de gevraagde ontheffing te weigeren. De Afdeling ziet gelet hierop geen aanleiding voor het in stand laten van de rechtgevolgen van het besluit, voor zover vernietigd.

28. Deze uitspraak heeft tot gevolg dat de met het plan beoogde (her)ontwikkeling van het oostelijke deel van het plangebied doorgang kan vinden. Voor de herontwikkeling van de gronden ter plaatse van het (voormalige) schoolgebouw in het westelijke deel van het plangebied zal de raad opnieuw een bestemmingsplan dienen vast te stellen, nadat aannemelijk is geworden dat de aanwezigheid van de nesten van de huismus ter plaatse niet in de weg staat aan de eventuele sloop van dit gebouw.

Opdracht tot verwerken dictum

29. Uit oogpunt van rechtszekerheid en gelet op artikel 1.2.3 van het Besluit ruimtelijke ordening, ziet de Afdeling aanleiding de raad op te dragen het hierna in de beslissing nader aangeduide onderdeel van deze uitspraak binnen vier weken na verzending van de uitspraak te verwerken in het elektronisch vastgestelde plan dat te raadplegen is op de landelijke voorziening, www.ruimtelijkeplannen.nl.

Proceskosten

30. De raad dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I. verklaart het beroep, voor zover ingesteld door [appellant] en [appellant A], gegrond;

II. vernietigt het besluit van de raad van de gemeente Ermelo van 8 juni 2017 tot vaststelling van het bestemmingsplan "Kerklaan-Postlaantje", voor zover het betreft het plandeel met de bestemming "Wonen" ter plaatse van het gebouw van de (voormalige) school "De Wegwijzer" in het westelijke deel van het plangebied;

III. verklaart het beroep voor het overige ongegrond;

IV. draagt de raad van de gemeente Ermelo op om binnen vier weken na verzending van deze uitspraak ervoor zorg te dragen dat het hiervoor vermelde onderdeel II wordt verwerkt in het elektronisch vastgestelde plan dat te raadplegen is op de landelijke voorziening, http://www.ruimtelijkeplannen.nl;

V. veroordeelt de raad van de gemeente Ermelo tot vergoeding van de bij [appellant] en anderen in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1.002,00 (zegge: duizendtwee euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand, met dien verstande dat bij betaling van genoemd bedrag aan een van hen het bestuursorgaan aan zijn betalingsverplichting heeft voldaan;

VI. gelast dat de raad van de gemeente Ermelo aan [appellant] en anderen het door hem voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 333,00 (zegge: driehonderddrieëndertig euro) vergoedt, met dien verstande dat bij betaling van genoemd bedrag aan een van hen het bestuursorgaan aan zijn betalingsverplichting heeft voldaan.

Aldus vastgesteld door mr. W.D.M. van Diepenbeek, voorzitter, en mr. Th.C. van Sloten en mr. D.J.C. van den Broek, leden, in tegenwoordigheid van mr. D. Milosavljević, griffier.

w.g. Van Diepenbeek w.g. Milosavljević
voorzitter griffier

Uitgesproken in het openbaar op 25 april 2018

739.


Bijlage

Bestemmingsplan "Kom Ermelo" (2013)

Artikel 1:

lid 1.40

"maatschappelijke voorzieningen":

"educatieve, sociale, culturele en levensbeschouwelijke voorzieningen, medische voorzieningen waaronder huisartsen, dierenartsen, tandartsen en fysiotherapie, voorzieningen ten behoeve van sport en sportieve recreatie - met uitzondering van voorzieningen ten behoeve van gemotoriseerde en gemechaniseerde sporten en sporten met dieren - en voorzieningen ten behoeve van openbare dienstverlening, wonen in bijzondere woonvormen, alsook ondergeschikte detailhandel en horeca ten dienste van deze voorzieningen".

Artikel 8 Centrum

8.1 Bestemmingsomschrijving

8.1.1 Algemeen

De voor "Centrum" aangewezen gronden zijn bestemd voor:

a. detailhandel;
b. dienstverlening;
c. bedrijven in de categorieën 1 en 2 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten;

[…];

g. pensions;
h. wonen;

met de daarbij behorende gebouwen, bouwwerken geen gebouwen zijnde, wegen en paden, parkeervoorzieningen, water en voorzieningen voor de waterhuishouding, groenvoorzieningen, tuinen en erven.

Artikel 11 Gemengd

11.1 Bestemmingsomschrijving

11.1.1 Algemeen

De voor "Gemengd" aangewezen gronden zijn bestemd voor:

a. dienstverlening;
b. kantoren;
c. maatschappelijke voorzieningen;
d. bedrijven in de categorieën 1 en 2 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten;

[…];

n. pensions;
o. wonen;

met daarbij behorende gebouwen, bouwwerken geen gebouwen zijnde, wegen en paden, parkeervoorzieningen, groenvoorzieningen, water en voorzieningen voor de waterhuishouding, tuinen en erven.

Artikel 20: Maatschappelijk

20.1 Bestemmingsomschrijving

De voor "Maatschappelijk" aangewezen gronden zijn bestemd voor:

a. maatschappelijke voorzieningen;

[…].

Artikel 40: Algemene aanduidingsregels

40.2 Wro-zone - Wijzigingsgebied

40.2.1 Wijzigingsbevoegdheden

Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen voor wat betreft:

[…];

b. het wijzigen van de bestemming ter plaatse van de aanduiding "Wro-zone - Wijzigingsgebied 2" in "Gemengd", met inachtneming van de in bijlage 5 Wijzigingsgebieden aangegeven bouwgrenzen en goothoogten;

[…].

Bestemmingsplan "Kerklaan-Postlaantje"

Artikel 5 Groen

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor "Groen" aangewezen gronden zijn bestemd voor:

a. de versterking en bescherming van groene waarden;
b. in- en uitritten ten behoeve van naastgelegen percelen;

met daarbij behorende gebouwen -niet zijnde bedrijfswoningen-, bouwwerken geen gebouwen zijnde, groenvoorzieningen, wegen en paden, speelvoorzieningen, water en voorzieningen voor de waterhuishouding.

5.2.2. Gebouwen

Voor gebouwen gelden de volgende bepalingen:

a. een gebouw mag uitsluitend binnen een bouwvlak worden gebouwd;

[…].

5.2.3 Bouwwerken geen gebouwen zijnde

Voor bouwwerken geen gebouwen zijnde gelden de volgende bepalingen:

de bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 2 m.

Artikel 8 Wonen - Woongebouw

8.1 Bestemmingsomschrijving

De voor "Wonen - Woongebouw" aangewezen gronden zijn bestemd voor:

a. woongebouwen waarbij geldt dat het percentage aan sociale huurwoningen en sociale koopwoningen minimaal 50 procent van het totaal aantal woningen bedraagt;
b. ruimte voor een aan huis gebonden beroep en ondergeschikte maatschappelijke functies;

[…].

8.2.2 Gebouwen

Voor gebouwen gelden de volgende bepalingen:

een gebouw mag uitsluitend binnen een bouwvlak worden gebouwd;

ter plaatse van de aanduiding "maximum aantal wooneenheden" geldt dat het aantal te bouwen woningen niet meer mag bedragen dan dit aantal;

van gebouwen liggend aan de Kerklaan en het Postlaantje dient minimaal respectievelijk 100% en 80% van de bouwvlakken te bestaan uit kappen;

de goot- en bouwhoogte mogen niet meer bedragen dan de ter plaatse van de aanduiding "maximum goothoogte (m), maximum bouwhoogte (m)" aangegeven bouwhoogte, waarbij geldt dat:

[…].

8.3 Specifieke bouwregels

8.3.1 Parkeernormen

a. Een omgevingsvergunning voor het bouwen van gebouwen wordt slechts verleend indien bij de aanvraag om omgevingsvergunning wordt aangetoond dat gelet op de omvang of de bestemming van het gebouw in voldoende mate is voorzien in ruimte voor (vracht)auto's, overige verkeersvoertuigen, de ontsluiting en de bevoorrading in, op of onder het gebouw, op of onder het onbebouwde terrein dat bij dat gebouw behoort dan wel in de openbare ruimte.
b. Burgemeester en wethouders passen sub a. toe met inachtneming van de Nota Parkeernormen Ermelo (d.d. 25 september 2015) en nemen, indien deze beleidsregels zijn gewijzigd, de gewijzigde beleidsregels ten aanzien van ruimte voor (vracht)auto's, overige verkeersvoertuigen, de ontsluiting en de bevoorrading in acht, zoals die gelden op het tijdstip van indiening van de aanvraag om een omgevingsvergunning.

8.3.2 Afwijkingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders kunnen bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 8.3.1;

a. indien het voldoen aan die bepaling door bijzondere omstandigheden op overwegende bezwaren stuit; of
b. voor zover op andere wijze in de nodige parkeer- of stallingruimte wordt voorzien.
c. geen onevenredige aantasting plaatsvindt van de parkeersituatie.

8.4.2 Voorwaardelijke verplichting infiltratievoorzieningen

a. Onder strijdig gebruik met dit bestemmingsplan wordt begrepen het gebruik van en het in gebruik laten nemen van gronden en bouwwerken overeenkomstig de bestemming, zonder de aanleg en instandhouding van de noodzakelijke infiltratievoorzieningen met een voldoende capaciteit waarbij de hoeveelheid op eigen terrein te bergen regenwater afkomstig van de daken, aantoonbaar, minimaal 36 mm bij een neerslaggebeurtenis van 1 x in de 10 jaar dient te zijn;
b. In afwijking van het bepaalde onder a mogen gronden en bouwwerken overeenkomstig de bestemming worden gebruikt onder de voorwaarde dat hier aan voorafgaand uitvoering wordt gegeven aan de aanleg en instandhouding van de infiltratievoorzieningen met een voldoende capaciteit waarbij de hoeveelheid te bergen regenwater afkomstig van de daken, aantoonbaar, minimaal 36 mm bij een neerslaggebeurtenis van 1 x in de 10 jaar dient te zijn.

8.5 Strijdig gebruik

8.5.1 Parkeernormen

Als gebruik in strijd met de bestemming geldt het gebruik van gronden of bouwwerken waarbij niet in voldoende mate ruimte is voor (vracht)auto's, overige verkeersvoertuigen, de ontsluiting en de bevoorrading in, op of onder het gebouw, op of onder het onbebouwde terrein dat bij dat gebouw behoort dan wel in de openbare ruimte. Dit volgens de Nota Parkeernormen Ermelo (d.d. 25 september 2015) danwel, indien die beleidsregels zijn gewijzigd, de gewijzigde beleidsregels ten aanzien van parkeren.

Artikel 10 Waarde - Waardevolle boom

10.1 Bestemmingsomschrijving

De voor "Waarde - Waardevolle boom" aangewezen gronden zijn naast de andere voor die gronden aangewezen basisbestemmingen, tevens bestemd voor de instandhouding van waardevolle bomen.

10.2 Bouwregels

Op de voor "Waarde - Waardevolle boom" aangewezen gronden mag niet worden gebouwd.

10.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

10.3.1 Omgevingsvergunningplicht

Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning op de in artikel 10.1 bedoelde gronden de volgende werken, geen bouwwerken zijnde of werkzaamheden uit te voeren:

[…];

e. het rooien of vellen.

10.3.2 Toetsingscriterium

Een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 10.3.1 mag alleen en moet worden geweigerd indien door het uitvoeren van de werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden, dan wel door de daarvan hetzij direct, hetzij indirect te verwachten gevolgen onevenredig afbreuk wordt gedaan aan:

a. de natuurwaarde van de houtopstand;
b. de landschappelijke waarde van de houtopstand;
c. de waarde van de houtopstand voor stads- en dorpsschoon;
d. de beeldbepalende waarde van de houtopstand;
e. de cultuurhistorische waarde van de houtopstand;
f. de waarde voor de leefbaarheid van de houtopstand;

en hieraan door het stellen van voorwaarden niet of onvoldoende tegemoet kan worden gekomen. Het bevoegd gezag kan een herplantplicht opleggen onder nader te stellen voorschriften

Artikel 12 Algemene bouwregels

12.5 Ondergronds bouwen

Ondergrondse bebouwing is uitsluitend toegestaan daar waar op grond van dit bestemmingsplan gebouwen mogen worden gebouwd, met een diepte van maximaal één bouwlaag. In die gevallen dat een bestaand ondergronds bouwwerk, dat in overeenstemming met het bepaalde in de Woningwet of de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht tot stand is gekomen, in afwijking hiervan is gebouwd, geldt die situering en diepte ter plaatse als maximale bouwmogelijkheid.