Uitspraak 201702531/1/A1


Volledige tekst

201702531/1/A1.
Datum uitspraak: 25 april 2018

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

het college van burgemeester en wethouders van Súdwest-Fryslân,
appellant,

tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van 28 februari 2017 in zaak nr. 16/2610 in het geding tussen:

[wederpartij]

en

het college.

Procesverloop

Bij besluit van 9 februari 2016 heeft het college een aanvraag van [wederpartij] om verlening van een omgevingsvergunning voor het realiseren van een tijdelijk bouwwerk bestaande uit een multifunctioneel watersportcentrum nabij It Soal te Workum afgewezen.

Bij besluit van 24 juni 2016 heeft het college het door [wederpartij] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 28 februari 2017 heeft de rechtbank het door [wederpartij] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, het besluit van 24 juni 2016 vernietigd en het besluit van 9 februari 2016 herroepen. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft het college hoger beroep ingesteld.

[wederpartij] heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 30 januari 2018, waar het college, vertegenwoordigd door mr. L. Buren, en [wederpartij], vertegenwoordigd door mr. M.A. Jansen, zijn verschenen.

Overwegingen

1. Op 14 oktober 2015 heeft [wederpartij] zijn aanvraag ingediend om verlening van een omgevingsvergunning voor het realiseren van een tijdelijk bouwwerk bestaande uit een multifunctioneel watersportcentrum nabij It Soal te Workum.

Bij brief van 12 november 2015 heeft het college om aanvullende gegevens ten bate van deze aanvraag verzocht. Hierop heeft [wederpartij] bij brief van 3 december 2015 de aanvraag aangevuld.

Bij brief van 21 december 2015 heeft het college het voornemen tot afwijzing van de aanvraag aan [wederpartij] kenbaar gemaakt.

Eveneens bij brief van 21 december 2015 heeft het college aan [wederpartij] bericht dat de beslistermijn met zes weken wordt verlengd en dat de aanvraag wordt behandeld volgens de reguliere voorbereidingsprocedure.

Bij brief van 11 januari 2016 heeft [wederpartij] het college in gebreke gesteld voor het niet tijdig bekend maken van een van rechtswege verleende vergunning en zijn zienswijze ingediend in reactie op het voornemen.

Bij besluit van 9 februari 2016 heeft het college de aanvraag afgewezen.

Bij besluit van 24 juni 2016 heeft het college het daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 28 februari 2017 heeft de rechtbank het daartegen door [wederpartij] gemaakte beroep gegrond verklaard en overwogen dat de door [wederpartij] aangevraagde omgevingsvergunning van rechtswege tot stand is gekomen.

2. De rechtbank heeft voor haar oordeel dat de door [wederpartij] aangevraagde omgevingsvergunning van rechtswege tot stand is gekomen redengevend geacht dat het college niet binnen acht weken op de aanvraag van 14 oktober 2015 heeft beslist. De brief van 12 november 2015, door de rechtbank aangemerkt als besluit ten gevolge waarvan de beslistermijn is opgeschort, en het besluit tot verlenging van de beslistermijn van 21 december 2015 zijn niet op de voorgeschreven wijze bekend gemaakt, nu deze aan [wederpartij] zelf, en niet aan zijn gemachtigde, zijn toegezonden. Deze besluiten missen derhalve werking. De omstandigheid dat de gemachtigde wel op de hoogte was van het verdagingsbesluit van 21 december 2015 doet daaraan niet af, aldus de rechtbank. Datzelfde geldt voor het feit dat het besluit is gepubliceerd in het gemeenteblad en op de gemeentewebsite.

3. Het college betoogt in hoger beroep dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat van rechtswege een omgevingsvergunning tot stand is gekomen. Daartoe stelt het dat de verzending van de brief van 12 november 2015 en de bekendmaking van het besluit van 21 december 2015 aan [wederpartij], en niet aan diens gemachtigde, niet kan leiden tot de conclusie dat de beslistermijn niet rechtsgeldig is opgeschort en vervolgens is verlengd. Het college wijst daarbij op de uitspraak van de Afdeling van 27 mei 2015, ECLI:NL:RVS:2015:1657. Bovendien waren zowel [wederpartij] als diens gemachtigde binnen de oorspronkelijke beslistermijn op de hoogte van de brief en het besluit tot verlenging van de beslistermijn, zo stelt het college.

De brief van 12 november 2015

4. Anders dan de rechtbank kennelijk heeft gemeend, kan de brief van het college van 12 november 2015, waarin [wederpartij] wordt uitgenodigd zijn aanvraag aan te vullen op grond van artikel 4:5 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb), niet worden aangemerkt als een besluit. Derhalve is geen sprake geweest van een onjuiste wijze van bekendmaking van een besluit, dat de werking daarvan zou aantasten. Evenmin is sprake geweest van een afzonderlijk besluit tot opschorting van de beslistermijn of behoefde een dergelijk besluit genomen te worden. De opschorting van de beslistermijn heeft van rechtswege plaatsgevonden op grond van artikel 4:15, eerste lid, van de Awb. Dat de brief is verzonden aan [wederpartij]s en niet aan zijn gemachtigde maakt dit niet anders. Overigens is niet in geschil dat [wederpartij]s de brief tijdig heeft ontvangen en hierop tijdig heeft kunnen reageren.

Dit betekent dat als gevolg van de brief van 12 november 2015 de beslistermijn van 13 november 2015 tot 3 december 2015, de dag waarop het college de gevraagde aanvullende gegevens heeft ontvangen, opgeschort is geweest. Dit betekent tevens dat het besluit van

21 december 2015 in ieder geval binnen de beslistermijn is genomen.

Het besluit van 21 december 2015

5. De rechtbank heeft in de aangevallen uitspraak met juistheid overwogen dat het besluit van 21 december 2015 niet op de juiste wijze aan [wederpartij] is bekendgemaakt omdat dit besluit ten onrechte niet - zoals is vereist op grond van artikel 2.1, eerste lid, van de Awb gelezen in samenhang met artikel 6:17 van de Awb - naar de bij het college bekende gemachtigde van [wederpartij] is gezonden.

6. De Afdeling stelt vast dat, ondanks het feit dat het hiervoor genoemde besluit niet op de juiste wijze aan [wederpartij] is bekendgemaakt, dat besluit tijdig bij hem bekend was omdat het aan [wederpartij] persoonlijk is toegezonden. De omstandigheid dat de bekendmaking hiermee niet correct is geweest, doet er naar het oordeel van de Afdeling niet aan af dat het college tijdig het besluit tot verlenging van de beslistermijn heeft genomen en dat besluit tijdig heeft bekendgemaakt. De niet correcte bekendmaking van een besluit kan in voorkomend geval - als daardoor te laat een rechtsmiddel is aangewend tegen het desbetreffende besluit - van belang zijn voor de verschoonbaarheid (vergelijk de eerdergenoemde uitspraak van de Afdeling van 27 mei 2015). Die situatie doet zich hier niet voor.
 
7. Het voorgaande betekent dat het college met het besluit van 21 december 2015 tijdig de beslistermijn heeft verlengd en dat het besluit van 9 februari 2016 tijdig is genomen. De rechtbank heeft dan ook ten onrechte overwogen dat de door [wederpartij] aangevraagde omgevingsvergunning van rechtswege tot stand is gekomen, omdat het college niet tijdig op zijn aanvraag zou hebben beslist.

8. Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het beroep tegen het besluit van 24 juni 2016 van het college alsnog ongegrond verklaren.

9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I. verklaart het hoger beroep gegrond;

II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van 28 februari 2017 in zaak nr. 16/2610;

III. verklaart het bij de rechtbank ingestelde beroep ongegrond.

Aldus vastgesteld door mr. R. Uylenburg, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. J. Verbeek, griffier.

w.g. Uylenburg w.g. Verbeek
lid van de enkelvoudige kamer griffier

Uitgesproken in het openbaar op 25 april 2018

574.