Uitspraak 201701010/1/R3


Volledige tekst

201701010/1/R3.
Datum uitspraak: 18 april 2018

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

1. [appellante sub 1A] en [appellant sub 1B], wonend te Beetsterzwaag, gemeente Opsterland (hierna tezamen en in enkelvoud: [appellante sub 1]),
2. Natuurvereniging Geaflecht, gevestigd te Gorredijk, gemeente Opsterland,

en

1. de raad van Opsterland,
2. het college van burgemeester en wethouders van Opsterland,
verweerders.

Procesverloop

Bij besluit van 21 november 2016 heeft de raad het bestemmingsplan "Herinvulling De Wissel (plandeel Beukenlaan) te Beetsterzwaag" vastgesteld.

Bij besluit van 21 december 2016 heeft het college een omgevingsvergunning voor het bouwen van bouwwerken verleend.

Bij besluit van 14 december 2015 heeft de raad besloten voornoemde besluiten gecoördineerd voor te bereiden en bekend te maken.

Tegen deze besluiten hebben [appellante sub 1] en de Natuurvereniging beroep ingesteld.

De raad en het college hebben een verweerschrift ingediend.

De raad, het college en [appellante sub 1] hebben nadere stukken ingediend.

Daartoe in de gelegenheid gesteld, heeft Stichting Talant een schriftelijke uiteenzetting gegeven.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 12 oktober 2017, waar [appellante sub 1A] en [appellant sub 1B], bijgestaan door [gemachtigden], Natuurvereniging Geaflecht, vertegenwoordigd door [gemachtigde], en de raad en het college, vertegenwoordigd door mr. A. Kramer, zijn verschenen. Voorts is ter zitting Talant, vertegenwoordigd door [gemachtigde], bijgestaan door mr. W.R. van der Velde, advocaat te Groningen, vergezeld door ing. A.G. van Kempen en drs. R.H.M. van Immerseel, als partij gehoord.

Na sluiting van het onderzoek ter zitting heeft de Afdeling het onderzoek heropend en [appellante sub 1] bij brief van 13 oktober 2017 in de gelegenheid gesteld om schriftelijk te kunnen reageren op het "Planologisch akoestisch onderzoek kinderboerderij en Trefpunt", opgesteld door DGMR, dat door Stichting Talant op 28 september 2017 in het geding is gebracht, waarop [appellante sub 1] bij brief van 21 oktober 2017 heeft geantwoord. De raad en het college en Talant(Alliade) hebben daarop een reactie gegeven.

[appellante sub 1] heeft nadere stukken ingediend.

De Afdeling heeft de zaak verder behandeld ter zitting van 14 februari 2018, waar [appellante sub 1A] en [appellant sub 1B], bijgestaan door [gemachtigde], en de raad en het college, vertegenwoordigd door mr. A. Kramer, zijn verschenen. Voorts is ter zitting Stichting Alliade, vertegenwoordigd door [gemachtigden], bijgestaan door mr. W.R. van der Velde, advocaat te Groningen, en Talant, vertegenwoordigd door [gemachtigde], bijgestaan door mr. W.R. van der Velde, advocaat als voornoemd, vergezeld door ing. A.G. van Kempen, werkzaam bij DGMR, als partij gehoord.

Overwegingen

Algemeen

1. Het plan en de omgevingsvergunning hebben betrekking op een deel van het woon-zorgcomplex De Wissel in Beetsterzwaag. Een deel van dit complex is gebouwd in de jaren ’70 van de vorige eeuw en voldoet niet meer aan de eisen van de hedendaagse zorg. In 2012 is daarom gestart met het herontwikkelen van De Wissel. Gezien het belang van de continuïteit van de zorg, wordt deze gefaseerd uitgevoerd. Voor de eerste fase heeft de raad op 24 juni 2013 het bestemmingsplan "Herinvulling deel de Wissel, ter hoogte van de weg ’t Rond, te Beetsterzwaag" vastgesteld.

Voor het realiseren van de tweede fase is het noodzakelijk om een aantal bouwvlakken te wijzigen. Daarom is het bestemmingsplan "Herinvulling De Wissel (plandeel Beukenlaan) te Beetsterzwaag" vastgesteld. Dit plan voorziet in de mogelijkheid om een groot deel van de bebouwing op het voorterrein te vervangen. De omgevingsvergunning ziet op de bouw van twee gebouwen voor de kinderboerderij behorend bij de zorginstelling.

2. De woning van [appellante sub 1] ligt ten noordoosten van het plangebied nabij de Ezelskamp. Zij keert zich tegen de in het plan voorziene bebouwing voor de kinderboerderij op de tot nu toe vrijwel onbebouwde Ezelskamp. [appellante sub 1] betoogt dat in het verleden afspraken zijn gemaakt en toezeggingen zijn gedaan om de Ezelskamp onbebouwd te laten en dat die afspraken met dit plan worden geschonden. Zij vreest waardevermindering van haar woning en aantasting van haar woon- en leefklimaat als gevolg van het plan.

De Natuurvereniging kan zich niet verenigen met het plan, omdat zij vreest voor aantasting van de ruimtelijke kwaliteit van het gebied.

3. De bestreden besluiten zijn gecoördineerd voorbereid en bekendgemaakt met toepassing van artikel 3.30, eerste lid, onder b, van de Wet ruimtelijke ordening (hierna: Wro).

Ingevolge artikel 8:6, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb), gelezen in samenhang met artikel 2 van

bijlage 2 bij de Awb, is de Afdeling in eerste en enige aanleg bevoegd te oordelen over geschillen waarop artikel 3.30, eerste lid, onder b, van de Wro van toepassing is.

4. De regelgeving die relevant is voor de hierna volgende overwegingen is opgenomen in de uitspraak dan wel, onder aanduiding van de betreffende overweging(en), in de bijlage bij deze uitspraak.

Procedurele aspecten

5. [appellante sub 1] stelt dat de raad ten onrechte geen inspraakprocedure heeft gevolgd. Zij wijst daartoe op paragraaf 6.2 van de plantoelichting.

5.1. In paragraaf 6.2 van de plantoelichting staat dat het op basis van de inspraakverordening niet nodig is om inspraak te verlenen met betrekking tot een plan dat ondergeschikte herzieningen van eerder vastgestelde beleidsvoornemens bevat. Dit plan voorziet ten opzichte van het geldende plan in een wijziging van de bouwvlakken en een plaatselijke en beperkte verruiming van de bouwhoogte. Dit geldt als een ondergeschikte herziening van vastgesteld beleid, aldus de plantoelichting.

5.2. De raad heeft op 7 november 2005 de Algemene inspraakverordening Opsterland 2006 (hierna: Inspraakverordening) vastgesteld. Deze is op 1 januari 2006 in werking getreden. In deze Inspraakverordening staat in artikel 2:

"1. Inspraak kan in beginsel op alle terreinen van het gemeentelijk bestuur worden verleend.

2. In elk geval wordt inspraak verleend over beleidsvoornemens betreffende:

a. de fysieke ruimte op het gebied van milieu, natuur, ruimtelijke ordening en dorpsvernieuwing;

b. het welzijn van (groepen van) inwoners en aspecten hiervan.

3. In ieder geval wordt geen inspraak verleend:

a. ten aanzien van ondergeschikte herzieningen van een eerder vastgesteld beleidsvoornemen;

[..]"

5.3. Het bieden van inspraak voorafgaand aan de terinzagelegging van een ontwerpbestemmingsplan maakt geen onderdeel uit van de in de Wro en het Besluit ruimtelijke ordening geregelde bestemmingsplanprocedure. De wet verplicht daar derhalve niet toe.

Er geldt in Opsterland wel een gemeentelijke Inspraakverordening. Uit die Inspraakverordening volgt dat ten aanzien van ondergeschikte herzieningen van een eerder vastgesteld beleidsvoornemen in ieder geval geen inspraak wordt verleend. In paragraaf 1.1 van de plantoelichting staat dat voor de in het plan voorziene nieuwe inrichting de situering van de gebouwen op enkele plaatsen afwijkt van de huidige bouwvlakken. In de voorafgaande planologische regeling waren hiervoor flexibiliteitsbepalingen opgenomen. De raad heeft echter ervoor gekozen geen gebruik te maken van die flexibiliteitsbepalingen, maar een nieuw bestemmingsplan vast te stellen.

Hieruit volgt dat ook onder de voorafgaande planologische regeling wijziging van de bouwvlakken reeds mogelijk was. Gelet hierop heeft de raad zich naar het oordeel van de Afdeling op het standpunt kunnen stellen dat de aanpassing van de bouwvlakken en de beperkte verruiming van de bouwhoogte een ondergeschikte wijziging betreft ten opzichte van het voorheen geldende plan en derhalve is aan te merken als ondergeschikte herziening van een eerder vastgesteld beleidsvoornemen om de herontwikkeling van het woon-zorgcomplex De Wissel mogelijk te maken.

Nu de wet niet verplicht tot het bieden van inspraak voorafgaande aan de terinzagelegging van een ontwerpbestemmingsplan en er volgens de Inspraakverordening geen inspraak wordt verleend ten aanzien van ondergeschikte herzieningen van een eerder vastgesteld beleidsvoornemen, is er geen aanleiding voor het oordeel dat de raad ten onrechte geen inspraakprocedure heeft gevolgd.

Het betoog faalt.

6. [appellante sub 1] stelt dat het bestemmingsplan onzorgvuldig is voorbereid, omdat de raad de juistheid van de door Talant verstrekte informatie over zorgvuldig handelen niet heeft getoetst. In dat verband betogen [appellante sub 1] en de Natuurvereniging dat er ten tijde van de voorbereiding van het bestemmingsplan "Herinvulling deel de Wissel, ter hoogte van de weg ’t Rond, te Beetsterzwaag" afspraken zijn gemaakt tussen buurtbewoners en Talant over een onbebouwde Ezelskamp, die nu door de raad niet worden nagekomen. Zij wijzen daartoe op het stedenbouwkundig ontwerp dat destijds als definitief ontwerp voor het gehele terrein in de toelichting bij het bestemmingsplan "Herinvulling deel de Wissel, ter hoogte van de weg ’t Rond, te Beetsterzwaag" is gepresenteerd. Dit klemt te meer omdat zij in ruil voor dit stedenbouwkundige ontwerp destijds op verzoek van Talant heeft afgezien van het indienen van zienswijzen en het instellen van beroep tegen het bestemmingsplan "Herinvulling deel de Wissel, ter hoogte van de weg ’t Rond, te Beetsterzwaag", aldus [appellante sub 1].

Voorts betoogt [appellante sub 1] dat zij ten onrechte niet is betrokken bij de plannen voor de tweede fase en hierdoor niet op de hoogte was van de plannen van Talant om de Ezelskamp te bebouwen, terwijl Talant heeft toegezegd dat een afvaardiging van buurtbewoners voorafgaand aan de indiening van de plannen voor Fase 2 mocht meedenken.

6.1. De Afdeling overweegt dat eventuele afspraken die al dan niet zijn gemaakt tussen Talant en omwonenden de raad en het college niet binden, reeds omdat de raad en het college geen partij waren bij die afspraken.

Voor zover [appellante sub 1] wijst op de toelichting bij het bestemmingsplan "Herinvulling deel de Wissel, ter hoogte van de weg ’t Rond, te Beetsterzwaag", overweegt de Afdeling dat uit die toelichting niet kan worden afgeleid dat de raad bij de vaststelling van voorliggend plan gebonden was aan het stedenbouwkundig plan dat destijds is vastgesteld.

Voor zover [appellante sub 1] stelt dat zij destijds op verzoek van Talant heeft afgezien van het indienen van zienswijzen tegen het ontwerpbestemmingsplan "Herinvulling deel de Wissel, ter hoogte van de weg ’t Rond, te Beetsterzwaag", overweegt de Afdeling dat in deze procedure alleen beroepsgronden aan de orde kunnen komen die zijn gericht tegen het bestemmingsplan "Herinvulling De Wissel (plandeel Beukenlaan) te Beetsterzwaag". Deze beroepsgrond ziet daar niet op en kan reeds om die reden in deze procedure inhoudelijk niet aan de orde komen.

6.2. Voor zover [appellante sub 1] stelt dat zij niet op de hoogte was van de plannen voor de Ezelskamp, overweegt de Afdeling dat het ontwerpbestemmingsplan en de ontwerp-omgevingsvergunning voor de nieuwbouw van twee gebouwen behorend bij de zorginstelling op 17 juni 2016 voor de duur van zes weken ter inzage zijn gelegd. De kennisgeving is gepubliceerd op de website van de gemeente Opsterland, alsmede in de Staatscourant van 15 juni 2016, nr. 31631 en in het weekblad de Sa! van 15 juni 2016.

In die kennisgeving is vermeld dat een ieder ten aanzien van het ontwerpbestemmingsplan en de ontwerp-omgevingsvergunning schriftelijk of mondeling zienswijzen naar voren kan brengen. Voor schriftelijke zienswijzen staat in de kennisgeving het adres vermeld en voor mondelinge zienswijze een telefoonnummer.

Gelet hierop is de wettelijk voorgeschreven procedure gevolgd en is [appellante sub 1] door verweerders in de gelegenheid gesteld om zienswijzen naar voren te brengen tegen het ontwerpbestemmingsplan en de ontwerp-omgevingsvergunning. Zij heeft dit ook gedaan.

De wijze waarop naar de stelling van [appellante sub 1] voor het overige informatie is verstrekt, dan wel dat destijds in een eerdere procedure tussen Talant en omwonenden afspraken zijn gemaakt omwonenden te betrekken bij de plannen voor fase 2, wat daar ook van zij, kan niet afdoen aan de omstandigheid dat voor dit plan en deze omgevingsvergunning de wettelijk voorgeschreven procedure is gevolgd.

De beroepsgrond faalt.

Het plan

7. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan moet de raad bestemmingen aanwijzen en regels geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De raad heeft daarbij beleidsruimte en moet de betrokken belangen afwegen. De Afdeling beoordeelt aan de hand van de beroepsgronden of het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan in overeenstemming is met het recht. De Afdeling stelt niet zelf vast of het plan in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening, maar beoordeelt aan de hand van die gronden of de raad zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening.

Strijd met de beheersverordening

8. [appellante sub 1] stelt dat het plan in strijd met de beheersverordening "Beetsterzwaag" is vastgesteld. In de beheersverordening wordt expliciet gesteld dat de gebieden waar vanaf 2013 ontwikkelingen te verwachten zijn, buiten de beheersverordening zijn gehouden. Daar hoort de Ezelskamp niet bij, aldus [appellante sub 1].

8.1. Artikel 3.38, eerste lid, van de Wro geeft gemeenten de mogelijkheid om in afwijking van artikel 3.1 voor die delen van het grondgebied van de gemeente waar geen ruimtelijke ontwikkeling wordt voorzien een beheersverordening vast te stellen in plaats van een bestemmingsplan. Uit artikel 3.39 van de Wro volgt dat het bestemmingsplan en de beheersverordening elkaars alternatief zijn. De looptijd van een beheersverordening is in beginsel 10 jaar. Deze termijn sluit echter niet uit dat de raad op grond van gewijzigde planologische inzichten bevoegd is binnen deze termijn een nieuw bestemmingsplan vast te stellen.

De Wro verzet zich er dan ook niet tegen dat de raad naar aanleiding van een ingediende aanvraag, op grond van gewijzigde planologische inzichten een nieuw bestemmingsplan vaststelt voor de gronden van de Ezelskamp, ook al is het gebied van de Ezelskamp niet buiten de beheersverordening gelaten.

Het betoog faalt.

Alternatieven

9. [appellante sub 1] stelt dat ten onrechte geen onderzoek is gedaan naar alternatieve locaties voor een kinderboerderij, terwijl er op het terrein meer locaties beschikbaar zijn.

9.1. De raad dient bij de keuze van een bestemming een afweging te maken van alle belangen die betrokken zijn bij de vaststelling van het plan. Daarbij heeft de raad beleidsruimte. De voor- en nadelen van alternatieven dienen in die afweging te worden meegenomen.

Het plan is vastgesteld naar aanleiding van een voorstel van Talant. Op grond van de huidige planologische regeling is het houden van dieren op gronden van de Ezelskamp reeds toegestaan. In de nota van zienswijzen staat dat mede voor een plek in de buurt van woningen is gekozen met het oog op integratie van cliënten in de maatschappij. De raad heeft ter zitting toegelicht dat verbinding van cliënten met de omgeving, zoals het contact met mensen in het dorp, vanuit de zorgvisie een belangrijk uitgangspunt is. De zorgvisie is gericht op verbinding en integratie met de omgeving. Daarom is in dit plan ervoor gekozen om voor het publiek toegankelijke functies, zoals de kinderboerderij en het trefpunt, op deze locatie nabij woningen een plek te geven. Gelet hierop heeft de raad in redelijkheid voor de in het plan voorziene locatie kunnen kiezen.

Het betoog faalt.

Strijd met KB

10. [appellante sub 1] betoogt dat de raad ten onrechte geen rekening heeft gehouden met de regelgeving van het Koninklijk Besluit ter bescherming van rust en privacy van omwonenden, KB nr. 142/l (1966) (hierna: KB). [appellante sub 1] stelt dat de raad zich ten onrechte op het standpunt stelt dat het KB niet meer geldt.

10.1. De raad stelt zich op het standpunt dat het KB alleen betrekking had op de partiële herziening van het uitbreidingsplan van destijds. Het KB is vastgesteld op 27 januari 1967 in een tijd dat een sterke scheiding van patiënten en omwonenden de norm was. Dat is niet meer van deze tijd, aldus de raad.

10.2. De Afdeling overweegt dat het KB een oud planologisch regime betreft dat betrekking had op het destijds vastgestelde bestemmingsplan. Daarna zijn andere bestemmingplannen vastgesteld waarbij de raad opnieuw een afweging van alle betrokken belangen heeft gemaakt. Het KB is daarom niet bepalend, dan wel richtinggevend voor hetgeen in dit plan planologisch kan worden toegestaan.

Het betoog faalt.

Ruimtelijke inpassing

11. [appellante sub 1] en de Natuurvereniging kunnen zich niet verenigen met de ruimtelijke inpassing van bebouwing op het terrein van de Ezelskamp. Zij stellen daartoe - onder meer onder verwijzing naar verschillende door hen overgelegde gespreksverslagen en andere stukken - dat ten tijde van het bestemmingsplan "Herinvulling deel de Wissel, ter hoogte van de weg ’t Rond, te Beetsterzwaag" het stedenbouwkundig ontwerp als definitief ontwerp voor het gehele terrein is gepresenteerd. Dit plan is in strijd met dat stedenbouwkundig ontwerp vastgesteld.

11.1. De raad stelt zich op het standpunt dat sprake is van een fasegewijze ontwikkeling van het terrein van de zorginstelling van Talant en dat het stedenbouwkundig ontwerp ziet op de ontwikkeling van de eerste fase. De tweede fase was daarbij nog niet aan de orde.

11.2. Zoals de Afdeling onder 6.1 heeft overwogen kan uit de toelichting bij het bestemmingsplan "Herinvulling deel de Wissel, ter hoogte van de weg ’t Rond, te Beetsterzwaag" niet worden afgeleid dat de raad bij de vaststelling van voorliggend plan gebonden was aan het stedenbouwkundig plan dat destijds is vastgesteld. Ook in hetgeen [appellante sub 1] en de Natuurvereniging voor het overige naar voren hebben gebracht ziet de Afdeling geen aanknopingspunten voor het oordeel dat de raad bij de vaststelling van dit plan gebonden was aan het destijds gepresenteerde stedenbouwkundig ontwerp.

11.3. De raad dient bij de vaststelling van het plan alle ruimtelijk relevante belangen in onderling verband te bezien en te bepalen welke bestemmingen aan gronden in het plangebied moeten worden gegeven en welke regels daarbij nodig zijn.

In paragraaf 2.4 van de plantoelichting staat dat de ruimtelijke inpassing van het plan beperkt is. De bouw is grotendeels passend binnen de bestaande kaders en is ingebed in de bestaande ruimtelijke structuur. Aan de zijde van It Merkelân wordt de bebouwing lager, maar wel meer zichtbaar. Voor deze indeling is gekozen omdat de verbinding van de cliënten met de omgeving een belangrijk ontwerpuitgangspunt vanuit de zorgvisie vormt. De nieuwe bebouwing wordt deels afgeschermd door bestaande houtopstanden, terwijl de groene hoofdstructuur bewaard blijft.

De Afdeling ziet geen aanknopingspunten voor het oordeel dat de raad onder de gegeven omstandigheden na afweging van alle betrokken belangen de mogelijkheid van bebouwing ten behoeve van een kinderboerderij en de ruimtelijke inpassing daarvan op het terrein van de Ezelskamp niet in redelijkheid aanvaardbaar heeft kunnen achten.

Het betoog faalt.

Planregels

12. De Natuurvereniging stelt dat niet duidelijk is waarop de algemene gebruiksregels van artikel 8 van de planregels betrekking hebben. Het plan is daarom rechtsonzeker, aldus de Natuurvereniging.

12.1. De raad stelt zich op het standpunt dat artikel 8 van de planregels aangeeft in welke gevallen er, naast de toepasselijke gebruiksbepalingen, sprake is van strijd met alle in het bestemmingsplan geregelde bestemmingen.

12.2. Artikel 8 Algemene gebruiksregels van de planregels luidt:

"Tot een gebruik strijdig met deze bestemming, wordt in ieder geval gerekend:

a. het gebruik van de gronden voor de opslag van schroot, afbraak- en bouwmaterialen, anders dan ten behoeve van de uitvoering van krachtens de bestemming toegelaten bouwactiviteiten en werken en werkzaamheden;

b. het storten van puin en afvalstoffen;

c. de stalling en opslag van aan het oorspronkelijk gebruik onttrokken voer-, vaar- en /of vliegtuigen;

d. het gebruik van de gronden als standplaats voor kampeermiddelen;

e. het gebruik van de gronden en bouwwerken ten behoeve van een prostitutiebedrijf."

12.3. In artikel 8 zijn algemene gebruiksregels opgenomen. Uit de titel en de plaats van artikel 8 kan worden afgeleid dat deze regels betrekking hebben op alle bestemmingen. Het woord "deze" in de aanhef van artikel 8 dient te worden gelezen als "een" bestemming. Ingevolge artikel 8 is het daarin genoemde gebruik niet toegestaan op de gronden in het plangebied. Het woord "deze" in de aanhef van artikel 8 betreft naar het oordeel van de Afdeling een kennelijke verschrijving. Gelet hierop zijn er dan ook geen aanknopingspunten voor het oordeel dat het plan in zoverre rechtsonzeker is.

Het betoog faalt.

Watergangen

13. [appellante sub 1] vreest voor verdroging van haar tuin, aantasting van de bosstrook achter haar woning en de daarop aansluitende strook langs de Freulesingel als gevolg van de afgraving van de sloot die aan haar perceel grenst. [appellante sub 1] stelt dat afgraving van de sloot geen nut heeft, omdat er zelden water in de sloot staat. [appellante sub 1] betoogt dat de raad zich ten onrechte op het standpunt stelt dat de afgraving van deze sloot niet betrokken hoeft te worden bij de planvaststelling, omdat deze buiten het plangebied ligt. [appellante sub 1] voert in dat kader aan dat de afgraving een rechtsreeks gevolg is van de vaststelling van dit plan.

De Natuurvereniging stelt dat het verbreden en verdiepen van de buiten het plangebied gelegen sloot langs de oostkant van de Freulesingel ten koste zal kunnen gaan van de bomen op de slootwal en het nog resterende bos op het achterterrein van de zorginstelling.

13.1. De raad stelt zich op het standpunt dat de sloot zich buiten het plangebied bevindt en dat de compensatie van de in het plangebied te dempen sloten uitvoerbaar kan worden geacht. Dit betreft de verbreding van de sloot ten behoeve van een waterbergingsfunctie. Het besluitvormingstraject met betrekking tot de verbreding van de desbetreffende sloot staat los van deze procedure, aldus de raad.

13.2. In paragraaf 4.6 van de plantoelichting staat dat op het terrein diverse kleine ingrepen aan watergangen plaatsvinden. In totaal wordt 700 m² aan water gedempt. Door het verbreden van verschillende watergangen wordt dit gecompenseerd in de vorm van 719 m² aan nieuw water. Hiermee wordt meer dan voldoende gecompenseerd, aldus de plantoelichting.

In het wateradvies herontwikkeling voorterrein De Wissel te Beetsterzwaag, van het Wetterskip Fryslân van 13 april 2015 (bijlage 5 bij de plantoelichting) staat dat demping 100% dient te worden gecompenseerd in hetzelfde peilgebied, zodat het watersysteem evenveel berging houdt. Voor het dempen van oppervlaktewater is een watervergunning nodig. Bij deze vergunningverlening wordt exact bepaald waar en hoe gecompenseerd kan worden, aldus het wateradvies.

13.3. In dit plan en het wateradvies zijn de gevolgen bezien voor de waterhuishouding. Daaruit volgt dat het nodig is om het totaal aan water dat wordt gedempt te compenseren in hetzelfde peilgebied. De raad heeft in figuur 4.2 van de plantoelichting mogelijke plaatsen voor compensatie aangegeven. De raad heeft in zoverre bezien dat compensatie mogelijk is, dat het plan niet tot wateroverlast zal leiden en in zoverre uitvoerbaar is.

Om te kunnen dempen is een watervergunning nodig. Daarvoor dient een separate procedure te worden gevolgd. Pas bij deze vergunningverlening wordt bepaald waar en hoe gecompenseerd zal worden. Nu de precieze compensatie pas in die procedure aan de orde komt, was de raad niet gehouden om de gevolgen van het afgraven van een sloot buiten het plangebied te betrekken bij deze bestemmingsplanprocedure.

Het betoog faalt.

Bodem

14. De Natuurvereniging stelt dat in de plantoelichting wel de hygiënische kwaliteit van de bodem is betrokken, maar dat de aardkundige en cultuurhistorisch bepaalde eigenschappen, zoals het reliëf, ten onrechte buiten beschouwing zijn gelaten.

14.1. De raad stelt dat het voor de uitvoerbaarheid van het plan van belang is dat de bodemkwaliteit in orde is. De gevolgen van het plan voor de cultuurhistorisch bepaalde eigenschappen zijn verantwoord in paragraaf 4.7 van de plantoelichting, aldus de raad.

14.2. De aanwezigheid van verontreinigingen in de bodem, de noodzaak van sanering van verontreinigde locaties en de wijze waarop deze saneringen moeten worden uitgevoerd, zijn geregeld in afzonderlijke wetgeving met eigen procedures, die thans niet ter beoordeling staan. Dat doet er niet aan af dat de raad het plan niet heeft kunnen vaststellen indien en voor zover de raad op voorhand in redelijkheid had moeten inzien dat de aanwezige bodemverontreiniging aan de uitvoerbaarheid van het plan binnen de planperiode van in beginsel 10 jaar in de weg staat.

In paragraaf 4.3 van de plantoelichting zijn de bodemaspecten beschreven. Daar staat dat het terrein al sinds de jaren ’70 uit de vorige eeuw wordt gebruikt als terrein bij een zorgcentrum en dat het niet aannemelijk is dat als gevolg van dit gebruik verontreinigingen zijn ontstaan. Ook zijn geen verdachte activiteiten uit het verleden bekend. Aan de oostzijde van het terrein heeft een dieseltank gestaan. Omdat deze locatie mogelijk verdacht was, is daarvoor een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd. Uit de resultaten van dat onderzoek volgt dat de bodem ter plaatse van de voormalige tanklocatie niet verontreinigd is.

Gelet op het voorgaande, heeft de raad zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat mogelijke bodemverontreiniging op voorhand niet aan de uitvoerbaarheid van het plan binnen de planperiode van in beginsel 10 jaar in de weg staat. Daarbij neemt de Afdeling in aanmerking dat voor deze toets de aardkundige en cultuurhistorisch bepaalde eigenschappen van de bodem, niet van belang zijn.

Het betoog faalt.

Cultuurhistorische waarden

15. [appellante sub 1] en de Natuurvereniging betogen dat de huidige openheid van de Ezelskamp een essentiële kwaliteit is van het parklandschap en een wezenlijk onderdeel vormt van het landgoed Lycklama. Hier staat een beeldbepalende cultuurhistorisch waardevolle bomengroep, bestaande uit een beuk, een eik en een kastanje. Deze is bij de aanleg van het park geplant om de dieptewerking van de zichtas vanaf het Lycklamahûs te versterken. Dit effect kan alleen worden bewaard als er voor en achter de bomengroep een open groen gebied blijft. Nu het plan bebouwing toelaat op de Ezelskamp, tast dit de ruimtelijke kwaliteit van het gebied aan. Dit is in strijd met de nota’s en rapporten die ten grondslag liggen aan het plan. In de plantoelichting worden de cultuurhistorische waarden weliswaar omarmd, maar een waarborg in de planregels ontbreekt, aldus de Natuurvereniging.

De Natuurvereniging stelt voorts dat het plan bebouwing toelaat tot onder de kruinen van de laanbomen aan de Freulesingel. Dit leidt volgens de Natuurvereniging tot aantasting van de cultuurhistorische waarde van de Freulesingel.

15.1. De raad stelt zich op het standpunt dat de Freulesingel ter hoogte van het zorgcomplex buiten het plangebied valt en dat er niet tot onder de kruinen van de laanbomen gebouwd kan worden. Daartoe wijst de raad op de afbeeldingen in bijlage 2 bij het verweerschrift. De nieuwbouw is op voldoende afstand van de bomengroep gesitueerd om de coulissewerking ervan in stand te houden, aldus de raad.

15.2. De Afdeling ziet, gelet op de toelichting van de raad en de door de raad overgelegde afbeeldingen in bijlage 2 van het verweerschrift, geen aanleiding te twijfelen aan het standpunt van de raad dat de bebouwing niet tot onder de kruinen van de laanbomen van de Freulesingel zal reiken.

15.3. De raad heeft zich bij de planvaststelling gebaseerd op het rapport "De Wissel, Beetsterzwaag, historisch onderzoek en cultuurhistorische waardestelling" van 29 maart 2016, uitgevoerd door Stichting in Arcadië (bijlage 5 bij de plantoelichting, hierna: cultuurhistorisch rapport)

15.4. Aan de door [appellante sub 1] en de Natuurvereniging bedoelde gronden is de bestemming "Groen" toegekend. Deze gronden zijn bestemd voor groenvoorzieningen, bebossing, dierenweide, met daaraan ondergeschikt paden, extensieve dagrecreatie, tuinen, erven en terreinen, in- en uitritten, waterlopen en waterpartijen, nutsvoorzieningen; met de daarbij behorende bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

15.5. De Afdeling stelt vast dat niet in geschil is dat uit paragraaf 4.7 van de plantoelichting volgt dat de raad de cultuurhistorische waarde van de bomengroep op de Ezelskamp, de bomenrij langs de Freulesingel en de zichtlijn naar het Lycklamahûs heeft onderkend.

15.6. In paragraaf 4.7 van de plantoelichting staat voorts dat de elementen met een hoge waarde, zoals de zone langs de Freulesingel en de bomengroep op de Ezelskamp in dit plan specifiek beschermd zijn door aan de desbetreffende gronden een groenbestemming toe te kennen. Voor het aanbrengen van verharding en het verwijderen of aanbrengen van opgaande beplanting is een vergunning nodig en voor het verkrijgen van deze vergunning wordt getoetst aan de cultuurhistorische waarden.

15.7. Uit de plantoelichting volgt dat de raad de cultuurhistorische waarde van de bomengroep op de Ezelskamp, de bomenrij langs de Freulesingel en de zichtlijn naar het Lycklamahûs niet alleen heeft onderkend, maar ook heeft willen beschermen. Daartoe zijn de artikelen 3.2 en 3.4 in de planregels opgenomen. Uit artikel 3.2 in samenhang bezien met artikel 3.4 van de planregels volgt dat voor het uitvoeren van werkzaamheden, zoals het aanbrengen van een verharding en het planten van houtopstanden, een omgevingsvergunning is vereist. Een omgevingsvergunning kan pas worden verleend als geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan onder meer de cultuurhistorische waarden van het gebied.

Gelet hierop ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan in zoverre niet tot een onaanvaardbare aantasting van de ruimtelijke kwaliteit van het gebied, dan wel niet tot een onaanvaardbare aantasting van de cultuurhistorische waarden zal leiden. Voorts zijn er geen aanknopingspunten voor het oordeel dat een waarborg ter bescherming van de cultuurhistorische waarden ontbreekt.

Het betoog faalt.

Privacy

16. [appellante sub 1] stelt dat zij vanuit de woning direct zicht heeft op de gebouwen en op de cliënten. Medewerkers, cliënten en anderen hebben zicht op en inkijk in haar woning met glazen pui en grote ramen. Dit leidt tot een aantasting van haar privacy. De raad heeft dit aspect ten onrechte niet betrokken bij de belangenafweging.

16.1. De raad stelt dat [appellante sub 1] er aan voorbij gaat dat tussen haar perceel en de Ezelskamp een openbaar toegankelijk pad ligt, de Freulesingel. Qua zicht van anderen op het woonperceel zal er wat dat betreft niet veel veranderen. Bovendien zal de bebouwing enigszins verscholen gaan achter de (groene) Freulesingel.

16.2. De kortste afstand tussen de woning van [appellante sub 1] en de in het plan voorziene nieuwbouw bedraagt ongeveer 43 m. Gelet op deze afstand is het niet uitgesloten dat [appellante sub 1] enigszins in haar privacy wordt aangetast.

Gelet op de omstandigheid dat zich naast de woning een sloot, de Freulesingel en een bomenrij bevinden, heeft de raad zich naar het oordeel van de Afdeling in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het hier geen onaanvaardbare aantasting betreft.

Het betoog faalt.

Compensatie/waardevermindering

17. [appellante sub 1] stelt dat de vestiging van de kinderboerderij met dagbehandeling op de Ezelskamp voor haar tot forse schade in de vorm van waardevermindering van de woning zal leiden. Een beëdigd taxateur heeft dit volgens [appellante sub 1] bevestigd. De raad stelt weliswaar dat Talant haar financieel moet compenseren, maar het college heeft dit ten onrechte niet met Talant geregeld. Onder verwijzing naar verschillende bijlagen stelt zij dat er verschillende afspraken zijn gemaakt, dan wel toezeggingen zijn gedaan door Talant aan de raad met betrekking tot schadevergoeding, maar dat deze toezeggingen niet zijn nagekomen. Een dergelijke compensatieregeling was volgens [appellante sub 1] voor de raad een belangrijke voorwaarde om het plan vast te stellen.

17.1. De raad stelt zich op het standpunt dat indien [appellante sub 1] vreest voor schade als gevolg van de planvaststelling, zij een beroep kan doen op de planschaderegeling uit de Wro. De raad stelt voorts dat individuele opvattingen van raadsleden of raadsfracties met betrekking tot een eventuele schadevergoeding door Talant daar niets aan kan afdoen.

17.2. Hieromtrent overweegt de Afdeling dat op grond van artikel 6.1 van de Wro een verzoek om een tegemoetkoming in planschade kan worden ingediend bij het college van burgemeester en wethouders en dat eventuele schade in die procedure aan de orde kan worden gesteld.

Het betoog faalt.

(Geluid)hinder

18. [appellante sub 1] vreest onaanvaardbare geluidhinder als gevolg van het plan. Zij wijst erop dat de bewoners van het zorgcomplex hard en ongecontroleerd kunnen schreeuwen en krijsen. De raad hanteert weliswaar een richtafstand van 30 m uit de brochure "Bedrijven en milieuzonering" van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten van 2009 (hierna: VNG-brochure), maar miskent daarmee volgens [appellante sub 1] dat op de dierenweide, op een afstand van 21 m vanaf haar woning en 16 m vanaf haar woonperceel, activiteiten plaatsvinden die tot geluidhinder leiden. Aan de desbetreffende gronden is de bestemming "Groen" toegekend. Deze bestemming maakt het volgens haar mogelijk dat de op die gronden voorziene dierenweide wordt gebruikt voor dagbesteding en therapeutische dagbehandelingen. Dit leidt tot veel geluidhinder. De raad heeft aangegeven dat Talant de dierenweide nodig heeft voor de kinderboerderij en dagbehandelingen van cliënten, zoals nu ook al gebeurt, aldus [appellante sub 1].

18.1. De woning van [appellante sub 1] bevindt zich op een afstand van ongeveer 20 m vanaf de in het plan voorziene dierenweide. Vast staat dat de raad ten tijde van het vaststellingsbesluit geen geluidonderzoek heeft laten uitvoeren, zodat de gevolgen daarvan ter plaatse van de woning [locatie], ten onrechte niet inzichtelijk waren. In zoverre was ten tijde van het vaststellingsbesluit ten behoeve van het plan geen deugdelijk onderzoek verricht naar de gevolgen van de in het plan voorziene mogelijkheden op het noordelijke gedeelte van het middenterrein. Gelet hierop is het bestreden besluit in zoverre in strijd met artikel 3:2 van de Awb vastgesteld.

19. Naar aanleiding van de uitspraak van de voorzieningenrechter van 28 augustus 2017, ECLI:NL:RVS:2017:2295, heeft Talant aanvullend akoestisch onderzoek laten uitvoeren door DGMR, waarvan de resultaten zijn weergegeven in het rapport "Planologisch akoestisch onderzoek kinderboerderij en trefpunt" van 29 september 2017 (hierna: geluidrapport).

20. In het geluidrapport staat op blz. 4 dat het onderzoek is uitgevoerd overeenkomstig de richtlijnen van de "Handleiding meten en rekenen Industrielawaai" van 1999. Om de effecten van de in het plan voorziene ontwikkelingen op de geluidbelasting inzichtelijk te maken is in het geluidrapport aansluiting gezocht bij de beoordelingssystematiek van de VNG-brochure, zoals weergegeven in bijlage 5, stap 2.

In het geluidrapport is de omgeving aangemerkt als omgevingstype rustige woonwijk. Daarvoor gelden toetswaarden voor het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau (LAr,LT) van 45 dB(A), en voor het maximale geluidsniveau (LAmax) van 65 dB(A) gedurende de dagperiode. In het geluidrapport is onderkend dat cliënten kunnen schreeuwen. Voor het schreeuwen is in het geluidrapport een bronvermogen Lwr gehanteerd van 80 dB(A) en een maximaal geluidsniveau LwA;max van 95 dB(A). Deze waarde kan volgens het geluidrapport voorkomen op het gehele terrein van de kinderboerderij en De Wissel. Uit de berekeningen in het geluidrapport volgt dat de in het plan voorziene ontwikkeling ter plaatse van de woning van [appellante sub 1] tot een langtijdgemiddeld beoordelingsniveau van 43 dB(A) en tot een maximaal geluidsniveau van 58 dB(A) gedurende de dagperiode zal leiden. In het geluidrapport is geconstateerd dat het gillen van cliënten niet tot de representatieve bedrijfssituatie behoort. Uit het geluidrapport komt naar voren dat uitgaande van de in het geluidonderzoek beschreven representatieve bedrijfssituatie, de langtijdgemiddelde beoordelingsniveaus en de maximale geluidsniveaus voldoen aan de toetswaarden zoals weergegeven in bijlage 5, stap 2, van de VNG-brochure.

Talant heeft een aanmeld- en plaatsingsproces om cliënten een dagbesteding te bieden die bij het welzijn en het gedrag van de cliënt past.

Talant heeft ter zitting desgevraagd toegelicht dat wordt gecontroleerd of de betreffende cliënt wel op de kinderboerderij of in de dierenweide mag verblijven. Indien blijkt dat een cliënt niet goed kan omgaan met prikkels en als reactie op prikkels of anderszins luid gaat gillen, dan mag deze cliënt niet op de kinderboerderij of in de dierenweide verblijven. Hieraan wordt strikt de hand gehouden. De cliënten die in aanmerking komen voor de hier bedoelde dagbesteding, wonen op het zorgterrein en het is daardoor bekend welke cliënten kunnen worden aangemerkt als rustig, als schreeuwend of als luide gillers, aldus Talant.

21. De Afdeling stelt vast dat niet in geschil is dat voor het langtijdgemiddelde beoordelingsniveau gedurende de dagperiode een toetswaarde van 45 dB(A) dient te worden gehanteerd. In het geluidrapport is uitgegaan van deze toetswaarde.

22. [appellante sub 1] stelt dat het geluidrapport ondeugdelijk is. Het is volgens [appellante sub 1] onvolledig en op onjuiste uitgangspunten gebaseerd. Zo heeft het onderzoek zich ten onrechte beperkt tot het middenterrein, terwijl dit maar een deel van het zorgterrein betreft. Een volledig inzicht in de geluidgevolgen van alle activiteiten in de inrichting die een technische, organisatorische en functionele samenhang hebben, ontbreekt, aldus [appellante sub 1]. Voorts wordt in het geluidrapport ten onrechte niets vermeld over de akoestisch slechte stedenbouwkundige inrichting van het middenterrein en brengt het geluidrapport de geluidsituatie van de onherroepelijk geldende planologisch bestaande situatie niet in beeld.

22.1. Talant stelt dat het geluidrapport inzicht geeft in de geluidbelasting op de woning [locatie] bij een representatieve invulling van de maximale planmogelijkheden. Het geluid van de kinderboerderij en het Trefpunt zijn maatgevend en bepalend voor de beoordeling van het woon- en leefklimaat voor de bewoners van deze woning als gevolg van het plan. Op het achterterrein bevinden zich hoofdzakelijk woon- en verblijfsgebouwen. Voor het bepalen van de geluidbelasting als gevolg van het achterterrein zijn de technische installaties, zoals verwarmings- en ventilatievoorzieningen, bepalend. Het aantal en de omvang van deze installaties zijn niet dusdanig dat deze relevant zijn voor een bijdrage aan de geluidbelasting op de woning [locatie], aldus Talant.

22.2. In deze procedure ligt het bestemmingsplan "Herinvulling De Wissel (plandeel Beukenlaan) te Beetsterzwaag" ter beoordeling voor. Dit bestemmingsplan heeft betrekking op een deel van het voorterrein waarop onder meer een kinderboerderij, een dierenweide en een trefpunt zijn voorzien. In het geluidrapport staat dat het onderzoek zich richt op het noordelijk gedeelte van het middenterrein, waarop de kinderboerderij, de dierenweide en het trefpunt zijn voorzien. De Afdeling ziet in hetgeen [appellante sub 1] heeft aangevoerd over de overige ontwikkelingen en de stedenbouwkundige inrichting van het middenterrein geen aanleiding om te twijfelen aan het standpunt van Talant dat de activiteiten bij het trefpunt, de kinderboerderij en de dierenweide maatgevend zijn voor de geluidbelasting op de woning van [appellante sub 1]. Er is dan ook geen aanleiding voor het oordeel dat de raad gehouden was ontwikkelingen buiten dit plangebied te betrekken bij dit onderzoek.

23. [appellante sub 1] stelt dat in het geluidrapport ten onrechte gebruik is gemaakt van de VNG-brochure Bedrijven en Milieuzonering, omdat deze slechts van toepassing is op planologisch nieuwe situaties en niet op een bestaande situatie waarbij sprake is van een herordening van activiteiten.

23.1. Op blz. 20 van de VNG-brochure staat onder punt 1.2 dat de publicatie vooral in drie situaties wordt geraadpleegd. Onder c (de derde situatie) staat:

- "toetsing van de toelaatbaarheid van concrete activiteiten: de beoordeling of een concrete activiteit op een specifieke locatie volgens het bestemmingsplan kan worden toegelaten, eventueel in het kader van een ontheffing, projectbesluit of planherziening".

In dit geval gaat het om een planherziening, zodat de Afdeling geen aanleiding ziet voor het oordeel dat de raad voor de beoordeling van de geluidsituatie ter plaatse van de woning van [appellante sub 1] geen gebruik heeft mogen maken van de VNG-brochure. De Afdeling neemt daarbij in aanmerking dat de bedoelde brochure, als handreiking, weliswaar bedoeld is voor nieuwe situaties, maar ook in bestaande situaties en daardoor tevens in geval van een ruimtelijke herontwikkeling, een indicatie kan geven van de aanvaardbaarheid van het plan uit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening.

24. [appellante sub 1] stelt dat in het geluidrapport ten onrechte geen rekening is gehouden met de mogelijkheid dat sinds 1 juli 1993 een geluidzone van rechtswege geldt. Nu het plan maatschappelijke geluidzoneringsplichtige (sport)-activiteiten niet uitsluit, had in het geluidrapport rekening moeten worden gehouden met deze geluidzone.

24.1. [appellante sub 1] zet vraagtekens bij het geluidrapport en werpt de vraag op of er mogelijk in 1993 een geluidzone van rechtswege is ontstaan. [appellante sub 1] heeft daartoe echter geen concrete feiten en omstandigheden gesteld. De Afdeling ziet dan ook geen aanknopingspunten voor het oordeel dat in het geluidrapport rekening gehouden had moeten worden met een geluidzone.

25. [appellante sub 1] stelt dat een vergelijking tussen de huidige maximale geluidbelasting op de woning [locatie] en de toename daarvan als gevolg van het plan ontbreekt in het geluidrapport. Voorts wordt volgens haar niet voldaan aan de richtafstanden die gelden voor een toelaatbaar maximaal geluidniveau en biedt het geluidrapport geen basis voor het opstellen van maatwerkvoorschriften in een te verlenen omgevingsvergunning. [appellante sub 1] betoogt dat de geluidbrongegevens niet volledig zijn vanwege het ontbreken van literatuurgegevens over woonervaring nabij inrichtingen voor verstandelijk beperkten.

25.1. In het geluidrapport staat een beschrijving van de activiteiten die plaatsvinden bij de kinderboerderij en het Trefpunt. Deze beschrijving is vastgesteld op basis van de huidige situatie en is vervolgens vertaald naar de nieuwe situatie. Dit betreft de situatie waarvoor het bestemmingsplan is vastgesteld en waarvoor de omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen is verleend. Deze situatie is in het geluidrapport beschouwd als de representatieve invulling van de maximale planologische mogelijkheden. De geluidgegevens in het onderzoek zijn gebaseerd op bureauervaring van DGMR, aangevuld met geluidmetingen, kentallen en literatuurgegevens.

De beschrijving van activiteiten en de geluidgegevens zijn omgezet naar een akoestisch rekenmodel. Dit akoestisch rekenmodel is gebruikt om de langtijdgemiddelde beoordelingsniveaus en de maximale geluidsniveaus op de beoordelingspunten te bepalen. De resultaten daarvan zijn getoetst aan de toetswaarde, zoals weergegeven in bijlage 5, stap 2, van de VNG-brochure.

25.2. De Afdeling stelt vast dat in het geluidrapport de effecten op de geluidbelasting als gevolg van de in het plan voorziene ontwikkeling in het kader van een goede ruimtelijke ordening inzichtelijk zijn gemaakt. Uit het geluidrapport volgt dat voor het bepalen van de geluidgegevens ook gebruik is gemaakt van literatuurgegevens.

Voorts is in het geluidrapport de omgeving aangemerkt als rustige woonwijk. Voor het maximale geluidsniveau (LAmax) is een toetswaarde gehanteerd van 65 dB(A) gedurende de dagperiode. Uit het geluidrapport komt naar voren dat, uitgaande van de beschreven representatieve bedrijfssituatie, de nieuwe ontwikkelingen ter plaatse van de woning [locatie] tot een maximaal geluidniveau van 56 dB(A) zullen leiden, zodat aan de toetswaarde van 65 dB(A) wordt voldaan.

Nu [appellante sub 1] geen concrete bezwaren heeft aangevoerd tegen de gehanteerde toetswaarden, de gehanteerde rekenmethode en de uitkomsten van de berekeningen ter plaatse van de woning van It Merkelan 39, bestaat in zoverre geen aanleiding de resultaten van de maximale geluidbelasting ondeugdelijk te achten.

Voor zover [appellante sub 1] stelt dat niet wordt voldaan aan richtafstanden die gelden voor een toelaatbaar maximaal geluidniveau, overweegt de Afdeling dat uit het bovenstaande volgt dat in het geluidrapport geen gebruik is gemaakt van richtafstanden, maar dat berekeningen zijn uitgevoerd, zodat dit aspect verder geen bespreking behoeft.

Voor zover [appellante sub 1] stelt dat het geluidrapport geen basis biedt voor het opstellen van maatwerkvoorschriften, overweegt de Afdeling dat in deze procedure het bestemmingsplan "Herinvulling De Wissel (plandeel Beukenlaan) te Beetsterzwaag" en de omgevingsvergunning voor bouwen voorliggen. Beroepsgronden die zien op een andere procedure, zoals het vaststellen van maatwerkvoorschriften, kunnen daarbij niet aan de orde komen. Deze beroepsgrond blijft daarom buiten inhoudelijke bespreking.

25.3. Hetgeen [appellante sub 1] heeft aangevoerd geeft geen aanknopingspunten voor het oordeel dat het geluidrapport zodanige gebreken vertoont dat de raad zich hierop niet heeft mogen baseren bij de beoordeling van de geluideffecten ter plaatse van de woning van [appellante sub 1].

Woon- en leefklimaat

26. [appellante sub 1] vreest aantasting van haar woon- en leefklimaat als gevolg van het gedrag van cliënten met een ernstige geestelijke handicap. Zij betoogt dat zij nu al elke dag last heeft van gegil van cliënten en vreest een toename daarvan als ook andere en nog meer cliënten de dierenweide en kinderboerderij mogen bezoeken. Deze cliënten schreeuwen, krijsen en maken zodanige geluiden dat dit tot in de woon- en werkvertrekken van haar woning doordringt, aldus [appellante sub 1]. Als gevolg daarvan kan zij bovendien niet meer rustig in de tuin zitten.

Tevens vreest [appellante sub 1] een verhoging van het risico op onveilige situaties, omdat cliënten met ernstige gedrags- en psychische stoornissen zich zonder begeleiding in de omgeving van haar woning mogen begeven.

26.1. De raad betoogt dat in de huidige situatie weliswaar sprake is van een omheinde hertenkamp, maar dat deze situatie in akoestisch opzicht, voor wat betreft stemgeluid, niet geheel anders is dan het toekomstige gebruik van de gronden waarop de dierenweide en kinderboerderij zijn voorzien. In de huidige situatie hebben publiek en cliënten immers overal vrije toegang tot de omheining van de hertenkamp om de dieren te kunnen beleven, ook vanaf de Freulesingel. De raad stelt zich op het standpunt dat de in het plan voorziene ontwikkelingen niet tot een onaanvaardbaar woon- en leefklimaat ter plaatse van de woning van [appellante sub 1] zullen leiden.

26.2. Talant stelt zich op het standpunt dat zij de mensen die op het zorgterrein wonen goed kent en dat de zogenoemde luide gillers en cliënten met een ernstige gedragsstoornis niet zullen worden toegelaten tot dagbesteding op het terrein van de dierenweide of de kinderboerderij, zodat de hinder nabij de woning van [appellante sub 1] kan worden beperkt.

26.3. Zoals hiervoor in 25.2 is overwogen, komt uit het geluidrapport naar voren dat, uitgaande van de in het geluidonderzoek beschreven representatieve bedrijfssituatie, de langtijdgemiddelde beoordelingsniveaus en de maximale geluidniveaus voldoen aan de toetswaarden zoals weergegeven in bijlage 5, stap 2, van de VNG-brochure. Het is daarbij niet uitgesloten dat [appellante sub 1] gedurende de dagperiode het stemgeluid van cliënten in haar woonomgeving kan horen en dat zij dit stemgeluid als hinderlijk zal ervaren.

In het geluidrapport staat voorts dat de dagbesteding in het Trefpunt zoveel mogelijk binnen zal plaatsvinden en dat zowel de gebouwen van de kinderboerderij als het Trefpunt goed geïsoleerd zullen zijn, waardoor de geluidemissie van activiteiten in de gebouwen op de omgeving wordt beperkt. Voorts houdt Talant bij de keuze van de dieren rekening met de geluidemissie daarvan en bij de planning van de dagbesteding houdt Talant rekening met verschillen tussen cliënten. Cliënten die gevoelig zijn voor prikkels hebben behoefte aan een rustige omgeving zonder publiek. Andere cliënten hebben behoefte aan interactie. Dit zijn over het algemeen cliënten met een rustig karakter. Deze cliënten maken gebruik van dagbesteding bij de kinderboerderij of het Trefpunt.

Gelet op deze maatregelen en plaatsingsprocedure, alsmede het geluidrapport en de daarin beschreven representatieve bedrijfssituatie, is de Afdeling van oordeel dat de raad zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het woon- en leefklimaat ter plaatse van de woning van [appellante sub 1] niet onevenredig zal worden aangetast. De raad diende zijn beoordeling op representatieve uitgangspunten te baseren en was niet gehouden om van een worstcasescenario uit te gaan. De Afdeling acht aannemelijk dat Talant het in haar macht heeft met de genoemde maatregelen en aanmeld- en plaatsingsprocedure te voorkomen dat de zogenoemde luide gillers en cliënten met ernstige gedrags- en psychische stoornissen zich ter plaatse van de kinderboerderij en de dierenweide zullen ophouden. Tevens dat Talant het aldus in haar macht heeft om een verhoging van het risico op onveilige situaties te voorkomen.

Slotconclusie met betrekking tot het bestemmingsplan

27. Het beroep van [appellante sub 1] is gegrond. Het bestemmingsplan komt gelet op 18.1 voor vernietiging in aanmerking wegens strijd met artikel 3:2 van de Awb.

28. Gelet op hetgeen hiervoor in 19 tot en met 26.3 is overwogen, ziet de Afdeling evenwel aanleiding om met toepassing van artikel 8:72, derde lid, onder a, van de Awb te bepalen dat de rechtsgevolgen van het bestemmingsplan, vastgesteld op 21 november 2016, geheel in stand blijven. Dit betekent dat het bestemmingsplan van kracht blijft. De mogelijkheden waarin het plan voorziet, kunnen worden gerealiseerd. In dit geval betreft dit onder meer de bouw van een kinderboerderij en een trefpunt. Dit oordeel sluit niet uit dat daarvoor nog afzonderlijke vergunningen nodig zijn.

29. Het beroep van de Natuurvereniging is ongegrond.

De omgevingsvergunning

30. [appellante sub 1] stelt dat in de omgevingsvergunning ten onrechte geen voorschriften zijn opgenomen met betrekking tot aantallen en soorten dieren en vogels, zodat het mogelijk is om lawaaimakende siervogels te houden, terwijl op de tekening van de omgevingsvergunning te zien is dat een open volière wordt gebouwd.

30.1. De omgevingsvergunning ziet op de activiteit bouwen zoals bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: Wabo). Uit artikel 2.10, eerste lid, in samenhang bezien met artikel 2.22, tweede lid, van de Wabo, volgt dat aan een omgevingsvergunning voor bouwen geen voorschriften omtrent het houden van dieren kunnen worden verbonden.

Het betoog faalt.

Slotconclusie met betrekking tot de omgevingsvergunning

31. Het beroep van [appellante sub 1] tegen de omgevingsvergunning is ongegrond.

Afsluitende overweging

32. De raad dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I. verklaart het beroep van [appellante sub 1A] en [appellant sub 1B] tegen het besluit van de raad van Opsterland van 21 november 2016 tot vaststelling van het plan "Herinvulling De Wissel (plandeel Beukenlaan) te Beetsterzwaag gegrond;

II. vernietigt het besluit van de raad van Opsterland van 21 november 2016 tot vaststelling van het plan "Herinvulling De Wissel (plandeel Beukenlaan) te Beetsterzwaag";

III. verklaart het beroep van [appellante sub 1A] en [appellant sub 1B] tegen het besluit van het college van burgmeester en wethouders van Opsterland van 21 december 2016, kenmerk 20160233V, ongegrond;

IV. verklaart het beroep van Natuurvereniging Geaflecht ongegrond;

V. bepaalt dat de rechtsgevolgen van het onder II vernietigde bestemmingsplan geheel in stand blijven;

VI. veroordeelt de raad van Opsterland tot vergoeding van bij [appellante sub 1A] en [appellant sub 1B] in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1.019,64 (zegge: duizendnegentien euro en vierenzestig cent);

VII. gelast dat de raad van Opsterland aan [appellante sub 1A] en [appellant sub 1B] het door hen voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 168,00 (zegge: honderdachtenzestig euro) vergoedt.

Aldus vastgesteld door mr. E. Helder, voorzitter, en mr. J. Hoekstra en mr. B.J. Schueler, leden, in tegenwoordigheid van mr. A. Heinen, griffier.

w.g. Helder w.g. Heinen
voorzitter griffier

Uitgesproken in het openbaar op 18 april 2018

632.


BIJLAGE

* Bij rechtsoverweging 6.1

Algemene wet bestuursrecht

Artikel 3:12:

1. Voorafgaand aan de terinzagelegging geeft het bestuursorgaan in een of meer dag-, nieuws-, of huis-aan-huisbladen of op een andere geschikte wijze kennis van het ontwerp. Volstaan kan worden met het vermelden van de zakelijke inhoud.

[..]

3. In de kennisgeving wordt vermeld:

a. waar en wanneer de stukken ter inzage zullen liggen;

b. wie in de gelegenheid worden gesteld om zienswijzen naar voren te brengen;

c. op welke wijze dit kan geschieden;

d. indien toepassing is gegeven aan artikel 3:18, tweede lid: de termijn waarbinnen het besluit wordt genomen.

Wet ruimtelijke ordening

Artikel 3.31:

[..]

3. Op de voorbereiding van besluiten, bedoeld in het eerste lid, is afdeling 3.4 van de Awb van toepassing, met dien verstande dat:

a. de kennisgevingen, bedoeld in artikel 3:12 van die wet, tevens wordt gedaan in de Staatscourant en voorts langs elektronische weg."

* Bij rechtsoverweging 8.1

Wet ruimtelijke ordening

Artikel 3.38:

1. Onverminderd de gevallen waarin bij of krachtens wettelijk voorschrift een bestemmingsplan is vereist, kan de gemeenteraad in afwijking van artikel 3.1 voor die delen van het grondgebied van de gemeente waar geen ruimtelijke ontwikkeling wordt voorzien, in plaats van een bestemmingsplan een beheersverordening vaststellen waarin het beheer van dat gebied overeenkomstig het bestaande gebruik wordt geregeld. De kennisgeving van een besluit tot vaststelling van een beheersverordening geschiedt tevens langs elektronische weg.

2. De verordening wordt in elk geval binnen tien jaar na de vaststelling herzien. Artikel 3.1, vierde lid, en vijfde lid, eerste en tweede volzin, is van overeenkomstige toepassing.

[..]

Artikel 3.39:

[..]

2. Op het tijdstip van inwerkingtreding van een bestemmingsplan voor een gebied waarvoor een beheersverordening geldt, vervalt de beheersverordening voor zover zij op dat gebied betrekking heeft.

* Bij rechtsoverwegingen 15.6 en 15.7

Planregels van het bestemmingsplan

Artikel 3 Groen:

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor "Groen" aangewezen gronden zijn bestemd voor:

a. groenvoorzieningen;

b. bebossing;

c. dierenweide;

met daaraan ondergeschikt:

d. paden;

e. extensieve dagrecreatie;

f. tuinen, erven en terreinen;

g. in- en uitritten;

h. waterlopen en waterpartijen;

i. nutsvoorzieningen;

met de daarbijbehorende:

j. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

3.2 Bouwregels

3.2.1 Gebouwen

Op of in deze gronden mogen geen gebouwen worden gebouwd.

3.2.2. Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:

a. er mogen geen overkappingen worden gebouwd;

b. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen zal ten hoogste 1,00 m bedragen;

c. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zal ten hoogste 3,00 m bedragen.

3.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen gebouw zijnde, of van werkzaamheden



3.4.1. Vergunningplicht

Voor de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en de werkzaamheden is een omgevingsvergunning vereist:

a. het vergraven en verplaatsen van wallen, dobben en onverharde wegen/paden;

b. het ontginnen, aanvullen, egaliseren, ophogen, afgraven en diepploegen van gronden en het op een andere manier ingrijpend wijzigen van de bodemopbouw;

c. het aanbrengen van oppervlakteverhardingen;

d. het dempen, graven en het verleggen van sloten, vijvers en watergangen;

e. het verwijderen van houtwallen, houtsingels en andere houtopstanden, tenzij wordt herplant of het uitdunningswerkzaamheden betreft ter uitvoering van of op basis van de Boswet;

f. het planten van houtopstanden, tenzij wordt herplant ter uitvoering van of op basis van de Boswet;

g. het aanleggen en inrichten van opslag-, stort- en bergplaatsen;

h. het aanbrengen en/of verleggen van bovengrondse energie-, telecommunicatie- en transportleidingen en de daarmee verband hoduende constructies, installaties en apparatuur.



3.4.2 Uitzondering

Het bepaalde in lid 3.4.1 is niet van toepassing op werkzaamheden die:

a. het normale onderhoud betreffen;

b. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van het plan.

3.4.3 Toetsingscriteria

De omgevingsvergunning kan slechts worden verleend, mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de landschappelijke, natuurlijke, geologische en cultuurhistorische waarden van het gebied.

* Bij rechtsoverweging 30.1

De omgevingsvergunning

Wet algemene bepalingen omgevingsrecht

Artikel 2.1:

1. Het is verboden zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren, voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit:

a. het bouwen van een bouwwerk,

b. het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden, in gevallen waarin dat bij een bestemmingsplan, beheersverordening, exploitatieplan of voorbereidingsbesluit is bepaald,

[..]

Artikel 2.10

1. Voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder a, wordt de omgevingsvergunning geweigerd indien:

a. de aanvraag en de daarbij verstrekte gegevens en bescheiden het naar het oordeel van het bevoegd gezag niet aannemelijk maken dat het bouwen van een bouwwerk waarop de aanvraag betrekking heeft, voldoet aan de voorschriften die zijn gesteld bij of krachtens een algemene maatregel van bestuur als bedoeld in artikel 2 of 120 van de Woningwet;

b. de aanvraag en de daarbij verstrekte gegevens en bescheiden het naar het oordeel van het bevoegd gezag niet aannemelijk maken dat het bouwen van een bouwwerk waarop de aanvraag betrekking heeft, voldoet aan de voorschriften die zijn gesteld bij de bouwverordening of, zolang de bouwverordening daarmee nog niet in overeenstemming is gebracht, met de voorschriften die zijn gesteld bij een algemene maatregel van bestuur als bedoeld in artikel 8, achtste lid, van de Woningwet dan wel bij of krachtens een algemene maatregel van bestuur als bedoeld in artikel 120 van die wet;

c. de activiteit in strijd is met het bestemmingsplan, de beheersverordening of het exploitatieplan, of de regels die zijn gesteld krachtens artikel 4.1, derde lid, of 4.3, derde lid, van de Wet ruimtelijke ordening, tenzij de activiteit niet in strijd is met een omgevingsvergunning die is verleend met toepassing van artikel 2.12;

d. het uiterlijk of de plaatsing van het bouwwerk waarop de aanvraag betrekking heeft, met uitzondering van een tijdelijk bouwwerk dat geen seizoensgebonden bouwwerk is, zowel op zichzelf beschouwd als in verband met de omgeving of de te verwachten ontwikkeling daarvan, in strijd is met redelijke eisen van welstand, beoordeeld naar de criteria, bedoeld in artikel 12a, eerste lid, onder a, van de Woningwet, tenzij het bevoegd gezag van oordeel is dat de omgevingsvergunning niettemin moet worden verleend;

e. de activiteit een wegtunnel als bedoeld in de Wet aanvullende regels veiligheid wegtunnels betreft en uit de aanvraag en de daarbij verstrekte gegevens en bescheiden blijkt dat niet wordt voldaan aan de in artikel 6, eerste lid, van die wet gestelde norm.

[..]

Artikel 2.22

[..]

2. Aan een omgevingsvergunning worden de voorschriften verbonden, die nodig zijn met het oog op het belang dat voor de betrokken activiteit is aangegeven in het bepaalde bij of krachtens de artikelen 2.10 tot en met 2.20. Indien toepassing is gegeven aan artikel 2.27, vierde lid, worden aan een omgevingsvergunning tevens de bij de verklaring aangegeven voorschriften verbonden. De aan de omgevingsvergunning verbonden voorschriften zijn op elkaar afgestemd.

[..]