Uitspraak 201704276/1/A3


Volledige tekst

201704276/1/A3.
Datum uitspraak: 4 april 2018

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

[appellanten], beiden wonend te Almere,

tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van 10 april 2017 in zaak nr. 16/4179 in het geding tussen:

[appellanten]

en

de burgemeester van Almere.

Procesverloop

Bij besluit van 16 december 2015 heeft de burgemeester onder aanzegging van bestuursdwang gelast de woning aan de [locatie] te Almere te sluiten voor de duur van drie maanden.

Bij besluit van 19 juli 2016 heeft de burgemeester het door [appellanten] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 10 april 2017 heeft de rechtbank het door [appellanten] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak hebben [appellanten] hoger beroep ingesteld.

De burgemeester heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 27 maart 2018, waar [appellant B], bijgestaan door mr. R.G.E. de Vries, advocaat te Diemen, en de burgemeester, vertegenwoordigd door D. Mulders en M. van ‘t Klooster, zijn verschenen.

Overwegingen

Inleiding

1. [appellanten] zijn eigenaren van de woning aan de [locatie] te Almere. Zij verhuurden deze woning via een makelaar. De politie heeft op 7 december 2015 een onderzoek naar de woning ingesteld en heeft daarbij 210 hennepplanten en 16 lampen van 600 Watt aangetroffen. Gelet hierop en omdat er tevens sprake was van diefstal van energie, heeft de burgemeester geconcludeerd dat er bedrijfsmatig hennep werd geteeld in de woning. De burgemeester heeft hierin aanleiding gezien om de woning op grond van artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet te sluiten voor de duur van drie maanden.

Aangevallen uitspraak

2. De rechtbank heeft overwogen dat de persoonlijke verwijtbaarheid van de verhuurder geen rol speelt bij de vraag of zich een situatie voordeed die tot sluiting van de woning noopte. Van een eigenaar van een pand mag in redelijkheid worden verwacht dat hij zich informeert over het gebruik dat van het door hem verhuurde pand wordt gemaakt. De rechtbank heeft voorts overwogen dat haar niet is gebleken dat [appellanten] onderzoek hebben gedaan naar de door hen verhuurde woning. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de burgemeester aan het algemeen belang bij sluiting van de woning meer gewicht mogen toekennen dan aan de belangen van [appellanten]. De burgemeester heeft in redelijkheid tot sluiting van de woning kunnen overgaan, aldus de rechtbank.

Hoger beroep

3. [appellanten] vinden het oneerlijk dat de woning wordt gesloten, omdat zij zelf niet betrokken waren bij de teelt van hennep in de woning. Zij betogen dat de rechtbank heeft miskend dat de makelaar verantwoordelijk was voor het beheer van de woning. Zij vertrouwden op de makelaar en er waren volgens hen geen redenen om eraan te twijfelen dat het beheer goed werd uitgevoerd.

3.1. Het is vaste jurisprudentie dat van een eigenaar van een pand mag worden verwacht dat hij zich tot op zekere hoogte informeert over het gebruik dat van het door hem verhuurde pand wordt gemaakt. (Zie onder meer de uitspraak van de Afdeling van 14 maart 2018, ECLI:NL:RVS:2018:853) Het was dus aan [appellanten] als eigenaren van de woning aan de [locatie] om het gebruik van deze woning te controleren. Zij mochten er niet mee volstaan alles over te laten aan de makelaar. Ter zitting hebben [appellanten] te kennen gegeven dat zij dit wel hebben gedaan en dat zij geen enkele bemoeienis hadden met de woning. Gelet hierop heeft de burgemeester het algemeen belang van de sluiting zwaarder mogen laten wegen dan de belangen van [appellanten]. De rechtbank is dan ook terecht tot het oordeel gekomen dat de burgemeester in redelijkheid tot sluiting van de woning heeft kunnen overgaan.

4. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.

5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

bevestigt de aangevallen uitspraak.

Aldus vastgesteld door mr. C.J. Borman, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. E.A. Binnema, griffier.

w.g. Borman w.g. Binnema
lid van de enkelvoudige kamer griffier

Uitgesproken in het openbaar op 4 april 2018

589.