Uitspraak 201606951/1/A1


Volledige tekst

201606951/1/A1.
Datum uitspraak: 4 april 2018

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op de hoger beroepen van:

1. [appellante sub 1], gevestigd te Barneveld,
2. het college van burgemeester en wethouders van Barneveld,
appellanten,

tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 2 augustus 2016 in zaak nr. 16/141 in het geding tussen:

[appellante sub 1]

en

het college.

Procesverloop

Bij besluit van 2 februari 2015 heeft het college geweigerd aan [appellante sub 1] omgevingsvergunning te verlenen voor het tijdelijk gebruiken van een kantoor voor woondoeleinden op het perceel Pascalstraat 14 te Barneveld.

Bij besluit van 2 december 2015 heeft het college het door [appellante sub 1] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 2 augustus 2016 heeft de rechtbank het door [appellante sub 1] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, het besluit van 2 december 2015 vernietigd en bepaald dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand blijven. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak hebben [appellante sub 1] en het college hoger beroep ingesteld.

Het college en [appellante sub 1] hebben een schriftelijke uiteenzetting gegeven.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 13 februari 2018, waar geen van de partijen is verschenen.

Overwegingen

1. Het project voorziet in het tijdelijk gebruiken van het kantoorpand op het perceel voor woondoeleinden. Het perceel is gelegen op het bedrijventerrein "De Valk". Het project is in strijd met de ingevolge het bestemmingsplan "Barneveld-Oost" ter plaatse geldende bestemming "Bedrijventerrein". Het college heeft geweigerd met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 2°, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: Wabo) in samenhang gelezen met artikel 4, onderdeel 11, van bijlage II van het Besluit omgevingsrecht (hierna: Bor) een tijdelijke omgevingsvergunning te verlenen voor het project. Het college heeft zich op het standpunt gesteld dat het goede woon- en leefklimaat ter plaatse niet is gewaarborgd en dat de uitbreidingsmogelijkheden van bedrijven in de omgeving beperken worden beperkt.

2. De rechtbank heeft overwogen dat het college in redelijkheid heeft kunnen oordelen dat een goed woon- en leefklimaat ter plaatse van het kantoorpand niet is te waarborgen, gelet op de bedrijven in de nabijheid van het perceel. De rechtbank heeft voorts overwogen dat de motivering van het standpunt van het college dat woningen op het perceel de uitbreidingsmogelijkheden van bedrijven in de omgeving beperken niet juist is. Dit geldt volgens de rechtbank ook voor het standpunt dat er sprake is onvoldoende woonkwaliteit, omdat er enkel een dakterras als buitenruimte aanwezig is. De rechtbank heeft het besluit van 2 december 2015, gelet hierop, vernietigd, maar heeft de rechtsgevolgen daarvan in stand gelaten, omdat volgens haar het standpunt van het college dat de nabijheid van bedrijven ervoor zorgt dat een goed woon- en leefklimaat ter plaatse niet kan worden gewaarborgd de weigering omgevingsvergunning te verlenen reeds kan dragen.

Het hoger beroep van [appellante sub 1]

3. [appellante sub 1] betoogt dat de rechtbank ten onrechte de rechtsgevolgen van het besluit van 2 december 2015 in stand heeft gelaten. Daartoe voert zij aan dat de weigering omgevingsvergunning te verlenen onvoldoende is gemotiveerd. Het college heeft de stelling dat het goede woon- en leefklimaat in de woning op het perceel niet is gewaarborgd uitsluitend gerelateerd aan het ontbreken van buitenruimte en het beperken van toekomstige ontwikkelingen van bedrijven, terwijl de rechtbank deze motivering onvoldoende heeft geacht. Het enkele feit dat aan de richtafstanden uit de brochure "Bedrijven en Milieuzonering" van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (hierna: de VNG-brochure) niet zonder meer kan worden voldaan rechtvaardigt niet het oordeel dat een goed woon- en leefklimaat niet kan worden gewaarborgd. Daar is geen onderzoek naar gedaan en een motivering voor dat oordeel ontbreekt. Volgens [appellante sub 1] waren er nog andere uitkomsten mogelijk dan het weigeren van de omgevingsvergunning, zodat het de rechtbank niet vrij stond het geschil finaal te beslechten. [appellante sub 1] stelt zich, onder verwijzing naar een notitie van adviesbureau SPA WNP ingenieurs van 24 oktober 2016, op het standpunt dat er geen grond bestaat voor het oordeel dat een goed woon- en leefklimaat niet kan worden gewaarborgd. Voor zover op 40 m van de voorziene woningen een touringcarbedrijf is gelegen, wijst [appellante sub 1] er op dat het om een nevenvestiging van een touringcarbedrijf gaat waar slechts enkele touringcars hun remise lijken te hebben. Zij wijst voorts op de afstand tussen het bedrijf en de vergunde bedrijfswoning op het perceel Pascalstraat 12 die slechts 21 m bedraagt en dat er vanuit gegaan moet worden dat een goed woon- en leefklimaat bij die woning was gewaarborgd ondanks de aanwezigheid van het touringcarbedrijf. [appellante sub 1] wijst er voorts op dat een tijdelijke omgevingsvergunning is aangevraagd voor de duur van tien jaar. Daarin ziet zij een argument om de geluidbelasting in het kader van een goed woon- en leefklimaat voor het onderhavige geval minder zwaarwegend te achten. [appellante sub 1] wijst in dit kader op artikel 49 van de Wet geluidhinder waarin is bepaald dat voor vergunningen als de onderhavige voor bewoning voor de duur korter dan 10 jaar op een gezoneerd bedrijventerrein de geluidbelasting op die woningen niet wordt getoetst en dat het hier om een ongezoneerd bedrijventerrein gaat.

3.1. Artikel 5.1 van de planregels luidt:

"De voor ‘Bedrijventerrein’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:

a. ter plaatse van de aanduiding 'bedrijf tot en met categorie 2' bedrijven tot en met categorie 2 uit bijlage 2;

b. ter plaatse van de aanduiding 'bedrijf tot en met categorie 3.2' bedrijven tot en met categorie 3.2 uit bijlage 2;

c. ter plaatse van de aanduiding zoals in onderstaande tabel is opgenomen is ook het specifieke, met die aanduiding corresponderende bedrijf toegestaan:

Tabel
 
3.2. Het college heeft zich in het besluit van 2 december 2015 op het standpunt gesteld dat het project is gesitueerd op het bedrijventerrein "De Valk" en dat, ingevolge artikel 5.1, onder a en b, van de planregels, op het perceel bedrijven tot en met milieucategorie 2 zijn toegestaan en ten westen van deze locatie, voorbij de groensingel, bedrijven met categorie 3.2 zijn toegestaan. Het college heeft er op gewezen dat, gelet hierop, binnen de bestemming "Bedrijventerrein" bedrijven gevestigd kunnen worden die op grond van de VNG-richtlijnen met betrekking tot de aspecten ‘geluid" en ‘geur’ een grootste afstand van 100 m kennen en dat het project ruimschoots binnen deze afstand valt wat betekent dat de realisering van een woonfunctie, ook al is het een tijdelijke, een belemmering oplevert voor het vestigen dan wel uitbreiden van omliggende bedrijven. Hetzelfde geldt volgens het college voor bedrijven als bedoeld in artikel 5.1, onder c, van de planregels. Het college heeft er op gewezen dat aan de [locatie A] het bedrijf [naam bedrijf] is gevestigd en dit perceel de aanduiding "specifieke vorm van bedrijventerrein-touringcarbedrijf" heeft. Ingevolge artikel 5.1, onder c van de regels hoort bij deze aanduiding een maximale milieucategorie van 3.2. Op grond van de VNG-richtlijnen hoort bij een dergelijk bedrijf - Touringcarbedrijven SBI-code (2008): 493 - met betrekking tot het aspect geluid een grootste afstand van 100 m. De locatie van het project ligt ook ruimschoots binnen deze cirkel. Het college heeft zich op het standpunt gesteld dat door medewerking te verlenen aan het project omliggende bedrijven "op slot gezet" worden en tevens de ruimtelijke mogelijkheden die het bestemmingsplan biedt beperkt zouden worden waarmee afbreuk wordt aan het vestigingsklimaat op het bedrijventerrein. Het college heeft zich op het standpunt gesteld dat het aspect ‘geluid’ betrokken dient te worden bij de belangenafweging en dat dit evenzeer geldt ten aanzien van de vraag of sprake is van een goed woon- en leefklimaat. Het college heeft ten aanzien van dit laatste verwezen naar een negatief advies van de stedenbouwkundige van 9 juni 2015.

3.3. Voor het oordeel dat de rechtbank ten onrechte de rechtsgevolgen in stand heeft gelaten, omdat het college de stelling dat het goede woon- en leefklimaat in de woning op het perceel niet is gewaarborgd uitsluitend heeft gerelateerd aan het ontbreken van buitenruimte en het beperken van toekomstige ontwikkelingen van bedrijven en de rechtbank die motivering niet deugdelijk vond, bestaat geen grond.

Het college heeft in redelijkheid, onder verwijzing naar de richtafstanden uit de VNG-brochure, kunnen weigeren de gevraagde omgevingsvergunning te verlenen. Het door [appellante sub 1] aangevoerde biedt geen grond voor een ander oordeel. In de VNG-brochure zijn de bedrijfstypen ingedeeld in milieucategorieën, die samenhangen met een aanbevolen afstand ten opzichte van een milieugevoelige bestemming teneinde hinder op de milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar uit te sluiten of althans tot een aanvaardbaar niveau te beperken. In het geval van een nieuwe ontwikkeling zijn de richtafstanden uit de VNG-brochure een hulpmiddel om te bepalen of bedrijven daardoor worden belemmerd in hun bedrijfsvoering en uitbreidingsmogelijkheden en, voor zover het om milieugevoelige functies als woningen gaat, of ter plaatse sprake kan zijn van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. Bovendien heeft het college in het besluit van 2 december 2015 onder het kopje "Milieuzonering" niet alleen gewezen op het beperken van toekomstige ontwikkelingen van bedrijven, maar heeft het ook expliciet gewezen op een goed woon- en leefklimaat. [appellante sub 1] wordt dan ook niet gevolgd voor zover zij stelt dat de rechtbank een motivering aan het college heeft toegeschreven die het niet aan zijn besluitvorming ten grondslag heeft gelegd.

De door [appellante sub 1] overgelegde notitie van SPA WNP gaat voorts uit van een gemengd gebied, waar hier geen sprake van is, nu het om een bedrijventerrein gaat, zodat aan die notitie reeds daarom niet die waarde toekomt die [appellante sub 1] daaraan gehecht wenst te zien. Het college heeft voorts kunnen aansluiten bij de richtafstanden uit de VNG-brochure, ook al worden die richtafstanden gemotiveerd toegepast. Voor zover [appellante sub 1] wijst op de feitelijke situatie op het perceel waar het touringcarbedrijf is gevestigd, is dit niet relevant. Bij de beoordeling van de vraag of ter plaatse van de voorziene woningen sprake is een aanvaardbaar woon- en leefklimaat, dient uitgegaan te worden van hetgeen het bestemmingsplan in de omgeving toestaat. Dat bij tijdelijke omgevingsvergunningen niet aan de Wet geluidhinder wordt getoetst, brengt voorts niet met zich dat het aspect geluid geen rol meer speelt bij de vraag of sprake is van een goede ruimtelijke ordening. Het college heeft zich onder verwijzing naar bedoelde richtafstanden op het standpunt gesteld dat daar in dit geval geen sprake van is en er is, gelet op het voorgaande, geen grond voor het oordeel dat het college zich niet in redelijkheid op dit standpunt heeft mogen stellen.

Voor zover [appellante sub 1] heeft gewezen op de vergunde woning op het perceel Pascalstraat 12, heeft het college voldoende gemotiveerd dat dit geen gelijk geval betreft, nu dat een bedrijfswoning betreft die in overeenstemming was met het destijds geldende bestemmingsplan. [appellante sub 1] wordt niet gevolgd in zijn stelling dat het niet om een bedrijfswoning gaat. Uit de voor die woning verleende omgevingsvergunning blijkt dat deze woning onderdeel uitmaakt van een uitbreiding van een bedrijfspand en in overeenstemming was met de ingevolge het destijds geldende bestemmingsplan op het perceel rustende bedrijfsbestemming, en ter zake uitsluitend omgevingsvergunning is verleend voor de activiteit bouwen.

Het betoog faalt.

Het hoger beroep van het college

4. Bij de aangevallen uitspraak is het tegen het besluit van het college van 2 augustus 2015 ingestelde beroep gegrond verklaard en dat besluit vernietigd, maar is bepaald dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand blijven. Het college betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat zijn standpunt, dat het project niet aanvaardbaar is omdat het de uitbreidingsmogelijkheden van omliggende bedrijven aantast, onjuist is. Het college is evenwel niet opgekomen tegen het oordeel van de rechtbank dat de motivering van het college niet juist is voor zover het zich op het standpunt heeft gesteld dat enkel een dakterras als buitenruimte een onvoldoende woonklimaat biedt en het besluit van 2 augustus 2015 ook om die reden dient te worden vernietigd. Het hoger beroep van het college kan dan ook niet leiden tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank. Het college heeft voorts geen belang bij een antwoord op de vraag of de rechtbank op goede gronden tot haar oordeel is gekomen. Dat antwoord, hoe het ook luidt, leidt immers voor het college niet tot een ander resultaat dan het met de weigering omgevingsvergunning te verlenen heeft beoogd. Het oordeel van de rechtbank dat het standpunt van het college dat het project niet aanvaardbaar is, omdat het de uitbreidingsmogelijkheden van omliggende bedrijven aantast onjuist is, bindt het college in een volgende zaak niet. Hieruit volgt dat het hoger beroep van het college niet-ontvankelijk is.

Conclusie

5. Het hoger beroep van [appellante sub 1] is ongegrond. Het hoger beroep van het college is niet-ontvankelijk. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.

6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I. verklaart het hoger beroep van het college niet-ontvankelijk;

II. bevestigt de aangevallen uitspraak.

Aldus vastgesteld door mr. J. Hoekstra, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M. Kos, griffier.

w.g. Hoekstra w.g. Kos
lid van de enkelvoudige kamer griffier

Uitgesproken in het openbaar op 4 april 2018

580.