Uitspraak 201702570/1/A3


Volledige tekst

201702570/1/A3.
Datum uitspraak: 4 april 2018

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op de hoger beroepen van:

1. het college van burgemeester en wethouders van Moerdijk,
2. ISK Biosciences Europe S.A., gevestigd te België, MSIG Insurance Europe AG, gevestigd te Duitsland, Amlin Insurance SE, gevestigd te Amstelveen, HDI-Gerling Verzekeringen N.V., gevestigd te Rotterdam, Wärtsilä Services Switserland AG, gevestigd te Zwitserland en Zürich Versicherungs-Gesellschaft AG, gevestigd te Zwitserland (hierna: Biosciences e.a.)
appellanten,

tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 10 februari 2017 in zaak nr. 16/4312 in het geding tussen:

Biosciences e.a.

en

het college.

Procesverloop

Bij besluit van 29 oktober 2015 heeft het college een aantal verzoeken van Biosciences e.a. om openbaarmaking van documenten op grond van de Wet openbaarheid van bestuur (hierna: Wob) deels ingewilligd.

Bij besluit van 25 mei 2016 heeft het college het door Biosciences e.a. daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 10 februari 2017 heeft de rechtbank het door Biosciences e.a. daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, het besluit van 25 mei 2016 vernietigd en het college opgedragen een nieuw besluit te nemen binnen twaalf weken na de dag van verzending van de uitspraak. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak hebben het college en Biosciences e.a. hoger beroep ingesteld.

Het college heeft bij besluit van 2 augustus 2017 opnieuw op de bezwaren van Biosciences e.a. beslist, daarbij het bezwaar gegrond verklaard en beslist dat het een deel van de namen en andere persoonsgegevens openbaar zal maken.

Biosciences e.a. en het college hebben ieder een schriftelijke uiteenzetting gegeven.

Biosciences e.a. hebben de toestemming, als bedoeld in artikel 8:29, vijfde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb), verleend.

Het college en Biosciences e.a. hebben nadere stukken ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 26 februari 2018, waar het college, vertegenwoordigd door mr. N.N. Bontje, advocaat te Den Haag en mr. L.H.P. Martens, advocaat te Breda, is verschenen.

Overwegingen

Voorgeschiedenis

1. In 2011 brak brand uit bij het bedrijf Chemie-Pack dat was gevestigd op een industrieterrein in Moerdijk. Chemie-Pack legde zich toe op het mengen en verpakken van chemicaliën en had daartoe de benodigde vergunningen verkregen. Het bedrijf viel onder het Besluit risico’s zware ongevallen 1999 (hierna: BRZO 1999). Naar aanleiding van deze brand zijn verschillende arresten gewezen door het Gerechtshof ‘s-Hertogenbosch, waarin het Hof heeft vastgesteld dat Chemie-Pack op diverse fronten heeft verzaakt te voldoen aan de op haar rustende verplichtingen en waarin het Hof werknemers van Chemie-Pack daarvoor strafrechtelijk verantwoordelijk heeft geacht.

1.1. Biosciences e.a. zijn betrokken bij diverse juridische procedures die naar aanleiding van de brand zijn aangespannen. In dat kader hebben zij bij het college Wob-verzoeken, gedateerd 3 september 2015, ingediend ter verkrijging van documenten die betrekking hebben op de revisie- en verandervergunning en ter verkrijging van documenten die betrekking hebben op inspectiebezoeken. In de Wob-verzoeken is steeds de datum vermeld van de inspectiebezoeken en hebben Biosciences e.a. telkens verzocht om de tijdens de inspectie door de toezichthouders gemaakte aantekeningen, de tijdens de inspectie door de toezichthouders gemaakte foto’s, ambtelijke rapportages, de interne communicatie van voor en na de inspectie, alle communicatie tussen verschillende bestuursorganen van voor en na de inspectie en alle communicatie tussen de gemeente en Chemie-Pack van voor en na de inspectie.

Besluitvorming

2. Het college heeft de verzoeken bij besluit van 29 oktober 2015 deels ingewilligd. Het heeft de documenten die betrekking hebben op de revisie- en verandervergunning verstrekt. Verder heeft het college te kennen gegeven van de op 19 en 21 maart 2002 afgelegde inspectie geen documenten in de archieven te hebben aangetroffen. Van de op 3, 4 en 6 mei 2004, de op 3 en 4 mei 2005, de op 29 en 30 maart 2006, de op 19 maart 2007, de op 24 en 25 maart 2009 en de op 22 maart 2010 afgelegde inspecties heeft het college de in het archief aangetroffen documenten verstrekt. Het college heeft in het besluit vermeld dat het geen documenten heeft aangetroffen met betrekking tot interne en externe communicatie over de inspecties van 25 september en 13 oktober 2009 en dat het evenmin documenten heeft aangetroffen over communicatie over het bezoek van de lokale brandweer op 26 mei 2010 in verband met het aanvalsplan. Verder heeft het college documenten verstrekt over het handhavingsbezoek van 10 juni 2010. Documenten over bezoeken in verband met de Brandweerwet, heeft het college niet verstrekt, omdat deze volgens hem niet aanwezig zijn in het archief.

2.1. Het college heeft de documenten die het aan Biosciences e.a. heeft verstrekt, geanonimiseerd. De geanonimiseerde gegevens zijn persoonsgegevens van de in de documenten genoemde gemeentemedewerkers, toezichthouders en brandweermedewerkers. Volgens het college weegt bescherming van de persoonlijke levenssfeer van deze personen zwaarder dan het belang bij openbaarmaking van de desbetreffende persoonsgegevens.

2.2. Het college heeft het bezwaar van Biosciences e.a. bij het besluit op bezwaar van 25 mei 2016 ongegrond verklaard. Volgens het college zijn, anders dan Biosciences e.a. hebben betoogd, alle verzochte documenten openbaar gemaakt. Niet is gebleken dat meer documenten aanwezig zijn dan het al heeft verstrekt. Het college heeft verder overwogen dat het belang van eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer van de toezichthouders die hun werk zonder belemmeringen moeten kunnen doen, dient te worden afgewogen tegen het belang van een goede en democratische bestuursvoering. In dat kader heeft het college overwogen dat het goed mogelijk is het handelen van de gemeente en haar toezichthouders na te gaan zonder de persoonsgegevens van de toezichthouders te kennen. De functienamen zijn niet weggehaald, zodat nog precies is na te gaan wanneer een medewerker met een bepaalde functie welke acties heeft ondernomen. Daarom weegt het belang bij eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer zwaarder dan het belang bij openbaarmaking, aldus het college.

Aangevallen uitspraak

3. De rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard. Allereerst heeft zij over het ontbreken van documenten overwogen dat het college aan Biosciences e.a. zeer veel documenten heeft verstrekt, dat het college zijn werkwijze bij het achterhalen van de documenten concreet heeft toegelicht en dat de afgelegde verklaringen daarover coherent en consistent zijn. Daarom is het standpunt van het college dat het niet over meer documenten beschikt dan het al heeft verstrekt, geloofwaardig, aldus de rechtbank.

Vervolgens heeft de rechtbank over het anonimiseren van persoonsgegevens geoordeeld dat de door het college gemaakte indeling van categorieën personen te grof is. Het college heeft bij zijn beoordeling ten onrechte geen rekening gehouden met factoren zoals het tijdsverloop sinds de brand, het eventueel werkzaam zijn in een andere werkkring en pensionering van personen. Bovendien is van risico’s voor de persoonlijke veiligheid van medewerkers volgens de rechtbank niet gebleken. De rechtbank heeft het besluit van 25 mei 2016 daarom vernietigd wegens een ontoereikende motivering.

Het geschil in hoger beroep

4. Zowel Biosciences e.a. als het college kunnen zich niet verenigen met de uitspraak van de rechtbank. Volgens Biosciences e.a. heeft de rechtbank ten onrechte geoordeeld dat het standpunt van het college dat het niet over meer documenten beschikt dan het reeds heeft verstrekt, geloofwaardig is. Het college betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat de motivering om de documenten geanonimiseerd te verstrekken ontoereikend is. De Afdeling zal de hoger beroepen achtereenvolgens behandelen.

- Het hoger beroep van Biosciences e.a.

5. Biosciences e.a. betogen dat het college, anders dan de rechtbank heeft vastgesteld, opvallend weinig stukken openbaar heeft gemaakt. De documenten over de zeven afgelegde inspecties omvatten slechts één dunne ordner, terwijl de Wob-verzoeken een periode van 10 jaar bestrijken. Bovendien stond Chemie-Pack onder gezamenlijk toezicht van de gemeente Moerdijk, de Veiligheidsregio, de Arbeidsinspectie en de voormalige VROM-inspectie. Zodoende moet veelvuldig tussen de verschillende toezichthouders zijn gecorrespondeerd, aldus Biosciences e.a. Verder heeft de rechtbank miskend dat het college zijn werkwijze bij het achterhalen van documenten onvoldoende heeft toegelicht. De zoekslag is steeds met enkele woorden en zonder nadere concretisering toegelicht. Het is volgens Biosciences e.a. bovendien ongeloofwaardig dat het college uitsluitend over fysieke dossiers beschikt. Het is verder opvallend dat het college niet over e-mailberichten beschikt, terwijl vaststaat dat per e-mail informatie is gewisseld. Ook werd informatie gewisseld in een gemeenschappelijke informatieruimte (hierna: GIR). Onduidelijk is of deze GIR is onderzocht. De stelling dat bij ambtenaren navraag is gedaan, is volgens Biosciences e.a. ongemotiveerd en bovendien moet het mogelijk zijn om verwijderde digitale documenten terug te halen. Verder betekent het standpunt van het college dat het informatie slechts vijf jaar hoeft te bewaren niet dat de documenten daadwerkelijk zijn vernietigd. Wat de aan de voormalige VROM-inspectie verstrekte cd-rom met documenten betreft, betogen Biosciences e.a. dat niet duidelijk is hoe naar die cd-rom is gezocht. Al met al is het onderzoek van het college naar de verzochte documenten onzorgvuldig geweest, aldus Biosciences e.a.

5.1. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (zie bijvoorbeeld de uitspraak van 1 juni 2016, ECLI:NL:RVS:2016:1494), is het, wanneer een bestuursorgaan stelt dat na onderzoek is gebleken dat documenten niet of niet meer onder hem berusten en een dergelijke mededeling niet ongeloofwaardig voorkomt, in beginsel aan degene die om informatie verzoekt om aannemelijk te maken dat documenten toch onder het bestuursorgaan berusten.

5.2. Het college heeft gemotiveerd dat de informatie over de revisie- en verandervergunning van Chemie-Pack in afzonderlijke dossiers is gearchiveerd. Die dossiers zijn na het anonimiseren van de persoonsgegevens openbaar gemaakt. Het college heeft verklaard dat het ook de informatie over inspectiebezoeken per bezoek in afzonderlijke dossiers heeft gearchiveerd. De losse aantekeningen en gewisselde berichten die aan de in deze dossiers opgenomen documenten ten grondslag liggen, worden voor zover relevant in deze documenten verwerkt en niet afzonderlijk bewaard, aldus het college. Andere documenten, zoals een rapport of een verslag, worden los gearchiveerd in het desbetreffende dossier. Alle dossiers die betrekking hebben op de door Biosciences e.a. vermelde inspectiebezoeken zijn - met uitzondering van de daarin opgenomen persoonsgegevens - openbaar gemaakt, aldus het college. Het heeft verder gemotiveerd dat het zekerheidshalve navraag heeft gedaan bij de betrokken ambtenaren, of zij nog over documenten beschikken die onder de reikwijdte van de Wob-verzoeken vallen. Dat bleek volgens het college niet het geval. Over de informatie uit het GIR, heeft het college toegelicht dat het GIR een systeem is dat door toezichthouders van verschillende bestuursorganen kan worden gebruikt voor het opstellen van rapportages in het kader van inspectiebezoeken. De rapportages die daaruit zijn voortgevloeid, zijn echter opgenomen in de inspectiedossiers die onder hem berusten en die openbaar zijn gemaakt, aldus het college. Het college heeft, zo betoogt het, zekerheidshalve niet alleen het GIR, maar ook het systeem Stadsbeheer Administratie (hierna: SBA), nagezocht op documenten die niet in de papieren dossier zouden zijn opgenomen. In die systemen bleken geen ontbrekende documenten te zijn opgenomen. Wat de cd-rom betreft, heeft het college te kennen gegeven dat het daarnaar heeft gezocht en dat het bij de Inspectie voor Leefomgeving en Transport navraag heeft gedaan. Ook bij de inspectie is deze cd-rom, aldus een medewerker van die inspectie, niet aangetroffen. Het is volgens het college bovendien maar de vraag of de informatie op de cd-rom onder de reikwijdte van de Wob-verzoeken valt, omdat onduidelijk is welke documenten deze cd-rom bevat.

5.3. De Afdeling is met de rechtbank van oordeel dat deze mededelingen van het college niet ongeloofwaardig voorkomen. Zoals de rechtbank op goede gronden heeft overwogen, heeft het college veel documenten verstrekt. Hoewel in de Wob-verzoeken is verzocht om openbaarmaking van documenten die een periode van 10 jaar bestrijken, zien de verzoeken, zoals het college terecht stelt, op de documenten over de revisie- en verandervergunning en een beperkt aantal inspectiebezoeken. Dat de verzochte documenten een periode van 10 jaar omvatten, is daarom onvoldoende voor het oordeel dat de toelichting van het college ongeloofwaardig is. Verder heeft het college toegelicht dat de afdeling Vergunningen, Toezicht en Handhaving tot 2012 met papieren dossiers werkte en vanaf 2006 gebruik is gaan maken van het systeem SBA, waarin slechts de voortgang van taken werd bijgehouden. Het bleef echter de ondertekende en definitieve versies van de documenten in papieren dossiers bewaren, aldus het college. Ten slotte heeft het college in dit kader gewezen op de omstandigheid dat sommige documenten wellicht niet meer onder hem berusten, omdat uit de op grond van de Archiefwet vastgestelde selectielijst volgt dat het bescheiden die zijn ontstaan uit hoofde van het toezicht of de controle op de naleving van wettelijke regelingen, slechts vijf jaar bewaart. Ook bezien in het licht van deze toelichting, komen de mededelingen van het college niet ongeloofwaardig voor. Biosciences e.a. hebben vervolgens niet aannemelijk gemaakt dat toch meer documenten onder het college berusten. Het onderzoek van het college naar de documenten is, anders dan Biosciences e.a. stellen, niet onzorgvuldig geweest.

5.4. Het hoger beroep van Biosciences e.a. is ongegrond.

- Het hoger beroep van het college

6. Het college voert aan dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat het slechts een beroep op eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer kan doen in de situatie waarin specifieke veiligheidsrisico’s bestaan voor de betrokken medewerkers bij openbaarmaking van hun persoonsgegevens. Anders dan de rechtbank heeft geoordeeld, heeft het terecht het belang van eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer laten prevaleren boven het belang van openbaarmaking, aldus het college. In dat kader heeft de rechtbank ten onrechte overwogen dat het college bij zijn belangenafweging geen rekening mocht houden met de omstandigheid dat met de openbaar gemaakte informatie het publieke debat over het verloop van de vergunningverlening en het toezicht op Chemie-Pack al in voldoende mate is gediend. Ten slotte betoogt het college dat de rechtbank heeft miskend dat het een toereikende motivering voor de geanonimiseerde verstrekking heeft gegeven in het besluit van 25 mei 2016. Anders dan de rechtbank heeft geoordeeld leidt een motivering per functionaris en/of per documentsoort tot herhalingen die geen redelijk doel dienen, aldus het college.

6.1. Artikel 10, tweede lid, aanhef en onder e, van de Wob luidt: "Het verstrekken van informatie ingevolge deze wet blijft eveneens achterwege voor zover het belang daarvan niet opweegt tegen […] de eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer […]."

6.2. De Afdeling heeft haar rechtspraak over het anonimiseren van namen van medewerkers van bestuursorganen recentelijk gepreciseerd. In haar uitspraak van 31 januari 2018, ECLI:NL:RVS:2018:321, heeft zij overwogen dat het belang van eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer zich verzet tegen openbaarmaking van namen van medewerkers die niet wegens hun functie in de openbaarheid treden, tenzij de indiener van het desbetreffende Wob-verzoek aannemelijk heeft gemaakt dat het belang van de openbaarheid in een concreet geval zwaarder weegt. De Afdeling zal het hoger beroep van het college in het licht van deze precisering beoordelen.

6.3. Na kennis te hebben genomen van de niet-geanonimiseerde documenten overweegt de Afdeling het volgende. Het college heeft de documenten openbaar gemaakt onder weglating van de namen van medewerkers die zijn vermeld als contactpersoon en behandelend medewerker. Verder heeft het de namen van de gemeentelijke toezichthouders betrokken bij de inspecties, de namen van de toezichthouders en inspecteurs van de Veiligheidsregio Midden- en West-Brabant, de namen van de toezichthouders van de Inspectie SZW en de namen van de brandweermedewerkers weggelaten.

Naar het oordeel van de Afdeling treden deze medewerkers niet wegens hun functie in de openbaarheid. Dat, zoals Biosciences e.a. hebben betoogd, de toezichthouders uit hoofde van hun functie in de openbaarheid treden, omdat de aard van de taken en verantwoordelijkheden van toezichthouders met zich brengt dat zij zich in de openbare ruimte presenteren en dat daarom hun persoonlijke levenssfeer niet in geding is, onderschrijft de Afdeling niet. Weliswaar moeten toezichthouders zich, zoals Biosciences e.a. in dit verband terecht aandragen, in de openbare ruimte begeven om hun toezichthoudende taken te kunnen verrichten, maar daarmee treden zij nog niet wegens hun functie in de openbaarheid. De Afdeling wijst in dit kader op overweging 2.3.5 van haar uitspraak van 17 november 2010, ECLI:NL:RVS:2010:BO4235, waarin zij heeft overwogen dat bij openbaarmaking van de namen van bij een demonstratie betrokken politieambtenaren geldt dat het belang van de eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer zich tegen openbaarmaking kan verzetten.

6.4. Biosciences e.a. stellen over het belang van openbaarheid dat het toezicht op Chemie-Pack een publiek belang dient en dat dit toezicht verifieerbaar moet zijn. Om die controle te kunnen doen is van belang om na te gaan of de toezichthouder heeft gefunctioneerd binnen de grenzen van zijn of haar bevoegdheid. Het is daarom noodzakelijk de naam en de bevoegdheid van de toezichthouder te verkrijgen, aldus Biosciences e.a. Volgens hen is in dit verband bovendien van belang dat het toezicht gebrekkig was.

Naar het oordeel van de Afdeling hebben Biosciences e.a. hiermee niet aannemelijk gemaakt dat het belang van de openbaarheid in dit concrete geval zwaarder dient te wegen dan het belang van eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer van de desbetreffende medewerkers. Daarvoor is van belang dat het reeds op basis van de openbaar gemaakte documenten mogelijk is te controleren hoe het toezicht op Chemie-Pack heeft plaatsgevonden. In dat kader is, zoals het college terecht stelt, relevant te constateren dat de functieaanduidingen van de desbetreffende medewerkers openbaar zijn, zodat ook inzichtelijk is op welk moment een medewerker met een bepaalde functie betrokken is geweest bij het toezicht op Chemie-Pack.

6.5. Omdat het in dit geval gaat om de namen van medewerkers van verschillende bestuursorganen die niet wegens hun functie in de openbaarheid treden en Biosciences e.a. niet aannemelijk hebben gemaakt dat het belang van de openbaarheid in dit geval zwaarder weegt dan het belang van eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer van de desbetreffende medewerkers, mocht het college, anders dan de rechtbank heeft geoordeeld, openbaarmaking van de namen weigeren.

6.6. De aangevallen uitspraak komt voor vernietiging in aanmerking.

6.7. Bij het besluit van 2 augustus 2017 heeft het college, gevolg gevend aan de aangevallen uitspraak, opnieuw beslist op het door Biosciences e.a. gemaakte bezwaar. Omdat dit besluit is genomen ter uitvoering van de aangevallen uitspraak, komt door de vernietiging van die uitspraak de grondslag aan voormeld besluit van 2 augustus 2017 te ontvallen. Daarom dient dit besluit te worden vernietigd.

- Nader openbaar gemaakt document

7. Het college heeft bij brief van 15 februari 2018 medegedeeld alsnog een document te hebben aangetroffen dat onder de reikwijdte van de Wob-verzoeken valt. Het heeft vervolgens de ‘Rapportage inspectie Chemie-Pack Nederland B.V. van 19 en 21 maart 2002’ (hierna: de rapportage), naar het college ter zitting van de Afdeling heeft bevestigd, alsnog in geanonimiseerde vorm openbaar gemaakt.

7.1. Het college heeft ter zitting van de Afdeling toegelicht dat de rapportage in een ander dossier was gearchiveerd en dat deze bij een zoekslag in het kader van een ander Wob-verzoek alsnog boven water is gekomen. De rapportage is, zo heeft het college verklaard, waarschijnlijk verkeerd gearchiveerd.

Hoewel deze openbaarmaking niet afdoet aan de geloofwaardigheid van de mededeling van het college, komt het hiermee terug van zijn al dan niet impliciete weigering deze rapportage te verstrekken. De Afdeling zal de openbaarmaking van dit stuk daarom beschouwen als een wijziging van het besluit op bezwaar van 25 mei 2016. Het bij de rechtbank ingestelde beroep moet, op de voet van artikel 6:19 van de Awb, worden geacht mede een beroep tegen dit besluit in te houden. De Afdeling zal dat beroep gegrond verklaren. Het besluit van 15 februari 2018 komt voor vernietiging in aanmerking voor zover het college daarbij heeft nagelaten het besluit van 29 oktober 2015, voor zover daarbij is geweigerd de rapportage openbaar te maken, te herroepen. De Afdeling zal het besluit van 29 oktober 2015 in zoverre alsnog herroepen en bepalen dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde deel van het besluit van 15 februari 2018.

Slotsom

8. Het hoger beroep van Biosciences e.a. is ongegrond.

9. Het hoger beroep van het college is gegrond. De aangevallen uitspraak komt voor vernietiging in aanmerking. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het beroep tegen het besluit van 25 mei 2016 alsnog ongegrond verklaren. Het besluit van 2 augustus 2017, waarbij het college gevolg heeft gegeven aan de aangevallen uitspraak, dient te worden vernietigd.

10. Het beroep gericht tegen het besluit van 15 februari 2018 is gegrond. Dat besluit komt voor vernietiging in aanmerking voor zover het college daarbij heeft nagelaten het besluit van 29 oktober 2015, voor zover daarbij is geweigerd de rapportage openbaar te maken, te herroepen. De Afdeling zal het besluit van 29 oktober 2015 in zoverre alsnog herroepen en bepalen dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde deel van het besluit van 15 februari 2018

11. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I. verklaart het hoger beroep van ISK Biosciences Europe S.A., MSIG Insurance Europe AG, Amlin Insurance SE, HDI-Gerling Verzekeringen N.V., Wärtsilä Services Switserland AG en Zürich Versicherungs-Gesellschaft AG ongegrond;

II. verklaart het hoger beroep van het college van burgemeester en wethouders van Moerdijk gegrond;

III. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 10 februari 2017 in zaak nr. 16/4312;

IV. verklaart het bij de rechtbank ingestelde beroep ongegrond;

V. vernietigt het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Moerdijk van 2 augustus 2017, kenmerk 669522;

VI. verklaart het beroep tegen het besluit van 15 februari 2018 gegrond;

VII. vernietigt het besluit van 15 februari 2018 voor zover daarbij is nagelaten het besluit van 29 oktober 2015, voor zover daarbij is geweigerd de ‘Rapportage inspectie Chemie-Pack Nederland B.V. van 19 en 21 maart 2002’ openbaar te maken, te herroepen;

VIII. herroept het besluit van 29 oktober 2015 voor zover daarbij is geweigerd voormelde rapportage openbaar te maken;

IX. bepaalt dat deze uitspraak in zoverre in de plaats treedt van het besluit van 15 februari 2018.

Aldus vastgesteld door mr. H.G. Sevenster, voorzitter, en mr. D.J.C. van den Broek en mr. G.M.H. Hoogvliet, leden, in tegenwoordigheid van mr. R. Grimbergen, griffier.

w.g. Sevenster w.g. Grimbergen
Voorzitter griffier

Uitgesproken in het openbaar op 4 april 2018

581.