Uitspraak 201700844/2/R3


Volledige tekst

201700844/2/R3.
Datum uitspraak: 21 maart 2018

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

[appellante], gevestigd te [plaats],

en

de raad van de gemeente Utrechtse Heuvelrug,
verweerder.

Procesverloop

Bij tussenuitspraak van 1 november 2017, ECLI:NL:RVS:2017:2948, heeft de Afdeling de raad opgedragen om binnen een termijn van 16 weken na de verzending van de tussenuitspraak het daarin geconstateerde gebrek in het besluit van 14 november 2016 te herstellen. Deze tussenuitspraak is aangehecht.

De Afdeling heeft bepaald dat een nadere zitting achterwege blijft.
Vervolgens heeft de Afdeling het onderzoek gesloten.

Overwegingen

1. De Afdeling is in de tussenuitspraak tot het oordeel gekomen dat het bestreden besluit van 14 november 2016 is genomen in strijd met artikel 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb), voor zover daarin aan een deel van het perceel [locatie] een maximale bouwhoogte van 11 m is toegekend. Daartoe heeft de Afdeling overwogen dat, voor zover ervan moet worden uitgegaan dat de raad bij de vaststelling van het plan rekening heeft gehouden met de wens van [appellante] om voor het gehele bedrijfsgebouw een gelijke bouwhoogte van 12 m te realiseren maar dit niet als zodanig in het bestemmingsplan heeft willen opnemen, de afwijzing hiervan onvoldoende is gemotiveerd.

2. Bij de tussenuitspraak heeft de Afdeling de raad opgedragen voornoemd gebrek in het besluit van 14 november 2016 binnen een termijn van 16 weken na verzending van de tussenuitspraak te herstellen door te motiveren waarom het bestemmingsplan niet voorziet in een maximaal toegestane bouwhoogte van 12 m voor het gehele bouwvlak op het perceel [locatie], dan wel het plan op dit punt gewijzigd vast te stellen.

De in de tussenuitspraak opgenomen hersteltermijn is ongebruikt verstreken, zodat niet is voldaan aan de door de Afdeling in de tussenuitspraak gegeven opdracht. Het in de tussenuitspraak geconstateerde gebrek in het besluit van 14 november 2016 is derhalve niet hersteld en de Afdeling heeft na het verstrijken van de termijn het onderzoek gesloten.

3. Gezien overweging 9.5. van de tussenuitspraak ziet de Afdeling in hetgeen [appellante] heeft aangevoerd aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit van 14 november 2016 is genomen in strijd met artikel 3:46 van de Awb, voor zover daarin aan een deel van het perceel [locatie] een maximale bouwhoogte van 11 m is toegekend.

Conclusie

4. Het beroep van [appellante] is gegrond, zodat het bestreden besluit wegens strijd met artikel 3:46 van de Awb dient te worden vernietigd, voor zover het betreft de aan het perceel [locatie] toegekende maximale bouwhoogte.

5. De Afdeling ziet met het oog op de belangen van [appellante] aanleiding om met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, aanhef en onder b, van de Awb de raad op te dragen om binnen 20 weken na de verzending van deze uitspraak en met inachtneming van hetgeen in rechtsoverweging 9.5. van de tussenuitspraak is overwogen een nieuw besluit te nemen.

De Afdeling bepaalt voorts dat de raad een dwangsom verbeurt voor iedere dag dat hij in gebreke blijft de uitspraak na te leven.

6. De raad dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I. verklaart het beroep gegrond;

II. vernietigt het besluit van de raad van de gemeente Utrechtse Heuvelrug van 14 november 2016, voor zover het betreft de aan het perceel [locatie] toegekende maximale bouwhoogte;

III. draagt de raad van de gemeente Utrechtse Heuvelrug op om binnen 20 weken na de verzending van deze uitspraak met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak en in rechtsoverweging 9.5. van de tussenuitspraak is overwogen een nieuw besluit te nemen en dit op de wettelijk voorgeschreven wijze bekend te maken;

IV. bepaalt dat de raad van de gemeente Utrechtse Heuvelrug aan [appellante] een dwangsom verbeurt van € 100,00 (zegge: honderd euro) voor elke dag waarbij hij in gebreke blijft de onder III. vermelde opdracht na te komen, met een maximum van € 15.000,00 (zegge: vijftienduizend euro);

V. veroordeelt de raad van de gemeente Utrechtse Heuvelrug tot vergoeding van de bij [appellante] in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1.002,00 (zegge: duizendtwee euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;

VI. gelast dat de raad van de gemeente Utrechtse Heuvelrug aan [appellante] het door haar voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 333,00 (zegge: driehonderddrieëndertig euro) vergoedt.

Aldus vastgesteld door mr. G.T.J.M. Jurgens, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. A. Wijker-Dekker, griffier.

w.g. Jurgens w.g. Wijker-Dekker
lid van de enkelvoudige kamer griffier

Uitgesproken in het openbaar op 21 maart 2018

562.