Uitspraak 201701868/1/A3


Volledige tekst

201701868/1/A3.
Datum uitspraak: 21 maart 2018

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

[appellante], wonend te Bourtange, gemeente Westerwolde,

tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van 18 januari 2017 in zaak nr. 16/2972 in het geding tussen:

[appellante]

en

het college van burgemeester en wethouders van Groningen.

Procesverloop

Bij brief van 18 april 2016 heeft het college tijden vastgesteld waarop [appellante] contact mag hebben met haar contactpersoon.

Bij besluit van 10 juni 2016 heeft het college het door [appellante] daartegen gemaakte bezwaar niet-ontvankelijk verklaard.

Bij uitspraak van 18 januari 2017 heeft de rechtbank het door [appellante] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft [appellante] hoger beroep ingesteld.

Het college heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 19 februari 2018, waar [appellante], bijgestaan door mr. J. Bouter, advocaat te Amsterdam, is verschenen.

Overwegingen

Inleiding

1. Bij brief van 18 april 2016 heeft het college bepaald dat [appellante] op vrijdag tussen 12:00 uur en 12:30 uur contact met haar contactpersoon mag hebben. Het door [appellante] daartegen gemaakte bezwaar is door het college niet-ontvankelijk verklaard. Het college legt daaraan ten grondslag dat de brief van 18 april 2016 niet als besluit in de zin van artikel 1:3, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) kan worden aangemerkt. Het college stelt dat het daarom niet mogelijk is hiertegen bezwaar te maken.

De aangevallen uitspraak

2. De rechtbank heeft overwogen dat een brief, waarin wordt bepaald hoe het contact tussen [appellante] en het college verloopt, niet zijn grondslag vindt in de uitoefening van een publiekrechtelijke bevoegdheid. Om die reden kan de brief van 18 april 2016 niet worden gezien als besluit in de zin van artikel 1:3, eerste lid, van de Awb. Het college heeft volgens de rechtbank het bezwaar van [appellante] terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard.

Wettelijk kader

3. Artikel 1:3, eerste lid, van de Awb luidt: ‘Onder besluit wordt verstaan: een schriftelijke beslissing van een bestuursorgaan, inhoudende een publiekrechtelijke rechtshandeling.’

Artikel 8:1 van de Awb luidt: ‘Een belanghebbende kan tegen een besluit beroep instellen bij de bestuursrechter.’

Beoordeling van het hoger beroep

4. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 23 augustus 2017, ECLI:NL:RVS:2017:2222), is een rechtshandeling publiekrechtelijk als zij is gebaseerd op een publiekrechtelijke grondslag. In de regel is daarvoor nodig dat het bestuursorgaan de bevoegdheid tot het verrichten van die handeling ontleent aan een specifiek wettelijk voorschrift. Is geen sprake van de uitoefening van een publiekrechtelijke bevoegdheid, dan kan geen rechtsgevolg in het leven worden geroepen.

4.1. [appellante] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat de brief van 18 april 2016, waarmee volgens haar feitelijk een contactverbod wordt opgelegd, niet kan worden aangemerkt als besluit. Het contactverbod houdt feitelijk een inperking op het recht van zorg in en heeft derhalve een publiekrechtelijke grondslag. Ter zitting heeft [appellante] toegelicht dat zij geen contact kan krijgen op de genoemde tijdstippen. Ook indien haar advocaat contact opneemt met de gemeente wordt de telefoonverbinding verbroken. Evenmin wordt inhoudelijk gereageerd op e-mails, aldus [appellante]. Zij verwijst voorts naar de Verordening Maatschappelijke Ondersteuning Gemeente Groningen (hierna: de verordening) waar in artikel 14, derde lid, is vastgelegd dat het college nadere regels kan stellen ten aanzien van de klachtafhandeling. Tevens blijkt volgens [appellante] uit de verordening dat het college nadere regels, zoals bij brief, kan stellen omtrent de uitvoering van de verordening. Dit duidt er volgens [appellante] op dat de brief van 18 april 2016 zijn grondslag vindt in het publiekrecht en daarom aangemerkt dient te worden als besluit.

4.2. De Afdeling is van oordeel dat niet is gebleken dat een wet of de door [appellante] genoemde verordening het college een publiekrechtelijke grondslag biedt voor regeling van de wijze waarop iemand contact mag hebben met de gemeente. De brief van het college van 18 april 2016 berust derhalve niet op een publiekrechtelijke bevoegdheid en is daarmee een eenzijdig opgelegde ordemaatregel.

4.3. Nu de brief van 18 april 2016 niet berust op de uitoefening van een publiekrechtelijke bevoegdheid en als gevolg daarvan geen rechtsgevolg kan hebben, is de Afdeling van oordeel dat de rechtbank op juiste gronden heeft geoordeeld dat het college het bezwaarschrift van [appellante] terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard. Indien [appellante] van mening is dat het college onzorgvuldig dan wel onrechtmatig handelt jegens haar door het beperken van haar contactmogelijkheid met de gemeente, het toewijzen van de betrokken ambtenaar als contactpersoon dan wel het in het geheel niet bieden van een reële mogelijkheid tot contact door feitelijke onbereikbaarheid voor [appellante] en de bij [appellante] betrokken personen dan kan zij zich tot de Nationale Ombudsman of de civiele rechter wenden.

Het betoog faalt.

5. Gelet op het voorgaande behoeft het overige geen bespreking.

6. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.

7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

bevestigt de aangevallen uitspraak.

Aldus vastgesteld door mr. H.G. Sevenster, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. S. Langeveld-Mak, griffier.

w.g. Sevenster w.g. Langeveld-Mak
lid van de enkelvoudige kamer griffier

Uitgesproken in het openbaar op 21 maart 2018

317-857.