Uitspraak 201709926/2/A1


Volledige tekst

201709926/2/A1.
Datum uitspraak: 19 maart 2018

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) hangende het hoger beroep van:

[verzoeker], gevestigd te Gendt, gemeente Lingewaard,

tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 3 november 2017 in zaken nrs. 17/5184 en 17/4935 in het geding tussen:

[verzoeker]

en

het college van burgemeester en wethouders van Lingewaard.

Procesverloop

Bij besluit van 16 november 2016 heeft het college geweigerd handhavend op te treden tegen de activiteiten op het perceel [locatie] te Gendt.

Bij besluit van 6 juni 2017 heeft het college het daartegen door [partij] gemaakte bezwaar gegrond verklaard ten aanzien van het gebruik van het achterhuis, de schuur, de tent naast de kippenschuur, het gebruik (opslag) van de grond langs het pad naar de kippenschuur en de aanwezigheid van het chalet.

Bij besluit van 7 augustus 2017 heeft het college [verzoeker] gelast het gebruik van het achterhuis, het gebruik van de schuur, het gebruik van de grond langs het pad naar de kippenschuur en het gebruik van de tent naast de kippenschuur voor opslag te beëindigen en beëindigd te houden en het chalet te verwijderen en verwijderd te houden.

Bij uitspraak van 3 november 2017 heeft de rechtbank het door [verzoeker] tegen het besluit van 7 augustus 2017 ingestelde beroep gegrond verklaard, dit besluit vernietigd met betrekking tot het chalet en voor het overige in stand gelaten.

Tegen deze uitspraak heeft [verzoeker] hoger beroep ingesteld.

Bij uitspraak van 17 november 2017 heeft de rechtbank het door [partij] tegen de besluiten van 6 juni 2017 en 7 augustus 2017 ingestelde beroep gegrond verklaard en deze besluiten vernietigd voor zover het college heeft nagelaten handhavend op te treden ten aanzien van het gebruik van het plein achter de woning en de kippenschuur.

Bij besluit van 28 november 2017 heeft het college het bezwaar van [partij] tegen het besluit van 16 november 2016 gegrond verklaard ten aanzien van het plein achter de woning en het gebruik van de kippenschuur.

Bij besluit van 19 december 2017 heeft het college [verzoeker] gelast het chalet op het perceel binnen drie maanden na inwerkingtreding van het besluit te verwijderen en verwijderd te houden.

[partij] heeft beroep ingesteld tegen de besluiten van 28 november 2017 en 19 december 2017.

[verzoeker] heeft beroep ingesteld tegen het besluit van 19 december 2017.

[verzoeker] heeft de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.

De voorzieningenrechter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 7 maart 2018, waar [verzoeker], vertegenwoordigd door mr. G.W. Wijma en [gemachtigde], het college vertegenwoordigd door D. Brouwer en [partij], vertegenwoordigd door mr. R.A.M. Verkoijen, advocaat te Deurne, zijn verschenen.

Overwegingen

1. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.

2. Het verzoek van [verzoeker] strekt tot schorsing van het besluit van 19 december 2017 hangende de bodemprocedure.

3. Een beoordeling van de door [verzoeker] tegen de aangevallen uitspraak en de door [verzoeker] en [partij] tegen de besluiten van 28 november 2017 en 19 december 2017 voorgedragen beroepsgronden zal plaatsvinden bij de behandeling van het geschil in de bodemprocedure. Ten aanzien van de vraag of in afwachting van de uitspraak van de Afdeling in de bodemprocedure aanleiding bestaat tot het treffen van de gevraagde voorlopige voorziening, wordt als volgt overwogen.

4. Tegenover het belang van [verzoeker] bij het voorkomen van een onomkeerbare situatie voordat de Afdeling op het hoger beroep van [verzoeker] en de beroepen van [verzoeker] en [partij] tegen de besluiten van 28 november 2017 en 19 december 2017 heeft beslist en het (tijdelijke) behoud van haar chalet, staan de belangen van het college en [partij] om de last te effectueren en het chalet te laten slopen. Niet is gebleken dat deze laatste belangen, in verhouding tot het belang van [verzoeker], zodanig zwaarwegend zijn dat de uitspraak in de bodemprocedure niet kan worden afgewacht. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat het college ter zitting heeft toegelicht geen bezwaar te hebben tegen het schorsen van het besluit van 19 december 2017. [partij] heeft ter zitting uiteengezet dat haar belang bij handhavend optreden en het afwijzen van de gevraagde voorlopige voorziening voornamelijk is gelegen in haar vrees dat het chalet voor opslagactiviteiten ten behoeve van [verzoeker] zal worden gebruikt en de daarbij behorende overlast. Het college heeft ter zitting evenwel toegelicht dat niet is geconstateerd dat het chalet wordt gebruikt voor opslagactiviteiten ten behoeve van [verzoeker], hetgeen door [partij] niet is bestreden. [verzoeker] heeft voorts ter zitting aangegeven het chalet niet voor dergelijke opslagactiviteiten te gebruiken of te gaan gebruiken hangende de bodemprocedure.

Gelet op het voorgaande, en in aanmerking nemend dat niet is gebleken van belangen van andere derden die zich daartegen verzetten, ziet de voorzieningenrechter aanleiding de hierna te melden voorlopige voorziening te treffen.

5. Het college dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.

Beslissing

De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I. schorst bij wijze van voorlopige voorziening het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Lingewaard van 19 december 2017, kenmerk 195245884;

II. veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Lingewaard tot vergoeding van bij [verzoeker] in verband met de behandeling van het verzoek opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1.002,00 (zegge: duizendtwee euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;

III. gelast dat het college van burgemeester en wethouders van Lingewaard aan [verzoeker] het door hem voor de behandeling van het verzoek betaalde griffierecht ten bedrage van € 501,00 (zegge: vijfhonderdeen euro) vergoedt.

Aldus vastgesteld door mr. H.G. Sevenster, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. M. Kos, griffier.

w.g. Sevenster w.g. Kos
voorzieningenrechter griffier

Uitgesproken in het openbaar op 19 maart 2018

580.