Uitspraak 201801783/3/A1


Volledige tekst

201801783/3/A1.
Datum uitspraak: 19 maart 2018

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek van:

het college van burgemeester en wethouders van Arnhem, verzoeker,

om opheffing of wijziging (artikel 8:87 van de Algemene wet bestuursrecht, hierna: Awb) van de bij uitspraak van 2 maart 2018, in zaak nr. 201801783/2, getroffen voorlopige voorziening in het geding tussen:

[partij] en anderen, allen wonend te Arnhem,

en

het college,
verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 19 februari 2018 heeft het college het Aanwijzingsbesluit locaties ondergrondse restafvalcontainers vastgesteld, waarbij onder meer de locatie ter hoogte van de percelen [locaties] is aangewezen voor de plaatsing van een ondergrondse restafvalcontainer (hierna: orac).

Tegen dit besluit hebben [partij] en anderen bezwaar gemaakt.

Tevens hebben [partij] en anderen de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.

Bij uitspraak van 2 maart 2018 heeft de voorzieningenrechter bij wijze van voorlopige voorziening het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Arnhem van 19 februari 2018, waarbij het Aanwijzingsbesluit locatie ondergrondse restafvalcontainers is vastgesteld, geschorst voor zover daarbij de locatie ter hoogte van de percelen [locaties] is aangewezen voor de plaatsing van een orac.

Het college heeft de voorzieningenrechter verzocht deze voorlopige voorziening op te heffen.

De voorzieningenrechter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 7 maart 2018, waar het college, vertegenwoordigd door mr. M.C.J. Kasteel, M. Vink en G. Boonzaaijer, en [partij] en anderen, vertegenwoordigd door [gemachtigde], zijn verschenen.

Overwegingen

1. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.

2. Het college heeft de voorzieningenrechter verzocht de bij uitspraak van 2 maart 2018 getroffen voorlopige voorziening op te heffen.

3. [partij] en anderen hebben in bezwaar aangevoerd dat de door het college gevolgde procedure onzorgvuldig is. Zij achten het onjuist dat omwonenden niet zijn betrokken bij de besluitvorming ter zake van de aanwijzing van de locatie en voelen zich overvallen door het besluit van 19 februari 2018. Volgens [partij] en anderen biedt het besluit voorts geen inzicht in de door het college gemaakte belangenafweging. Volgens hen leidt de orac op de aangewezen locatie tot een verkeersonveilige situatie. Zij achten de aangewezen locatie niet in overeenstemming met de door het college bij de keuze voor een locatie gehanteerde uitgangspunten.

4. Het besluit van 19 februari 2018 bevat geen motivering met betrekking tot de keuze voor de aangewezen locaties. Ter zitting is komen vast te staan dat er met betrekking tot de locatie ter hoogte van de percelen [locaties] geen inspraak heeft plaatsgevonden, terwijl dit bij andere locaties binnen de gemeente die zijn aangewezen voor een ondergrondse restafvalcontainer wel het geval is geweest. Ter zitting is voorts door [partij] en anderen gewezen op alternatieve locaties. Het is niet uitgesloten dat het college in het nog te nemen besluit op bezwaar, in afwijking van het aanwijzingsbesluit van 19 februari 2018, voor één van die locaties kiest in plaats van de locatie ter hoogte van de percelen [locaties].

5. Gelet op het vorenstaande ziet de voorzieningenrechter na afweging van de belangen geen aanleiding de voorlopige voorziening op te heffen.

6. Het verzoek dient te worden afgewezen.

7. Van proceskosten die voor vergoeding in aanmerking komen, is niet gebleken.

Beslissing

De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

wijst het verzoek af.

Aldus vastgesteld door mr. H.G. Sevenster, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. M. Kos, griffier.

w.g. Sevenster w.g. Kos
voorzieningenrechter griffier

Uitgesproken in het openbaar op 19 maart 2018

580.