Uitspraak 201606601/3/R1


Volledige tekst

201606601/3/R1.
Datum uitspraak: 21 maart 2018

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

B.V. Maatschappij tot beheer van de Buitenplaats "Uytwijck" (hierna: MBBU B.V.), gevestigd te Hilversum,
appellant,

en

de raad van de gemeente Hilversum,
verweerder.

Procesverloop

Bij tussenuitspraak van 17 mei 2017, ECLI:NL:RVS:2017:1315, heeft de Afdeling de raad opgedragen om binnen een termijn van 20 weken na de verzending van de tussenuitspraak het daarin geconstateerde gebrek in het besluit van 13 juli 2016 tot vaststelling van het bestemmingsplan "Reconstructie N417" te herstellen. Deze tussenuitspraak is aangehecht.

Bij beschikking van 22 augustus 2017 in zaak nr. 201606601/4/R1 heeft de Afdeling op verzoek van de raad de hersteltermijn verlengd tot en met 15 november 2017.

Ter uitvoering van de tussenuitspraak heeft de raad op 27 september 2017 een nadere motivering van het besluit van 13 juli 2016 vastgesteld.

Daartoe in de gelegenheid gesteld hebben MBBU B.V. en het college van gedeputeerde staten van de provincie Noord-Holland een zienswijze daarop naar voren gebracht.

De Afdeling heeft bepaald dat een nadere zitting achterwege blijft.
Vervolgens heeft de Afdeling het onderzoek gesloten.

Overwegingen

Tussenuitspraak

1. De Afdeling heeft in de tussenuitspraak van 17 mei 2017 overwogen dat de raad niet inzichtelijk heeft gemaakt of de raad alternatieve planologische inpassingen van het nieuwe fietspad heeft overwogen, waarmee geheel of gedeeltelijk aan de bezwaren van MBBU B.V. tegemoet kan worden gekomen, en wat het ruimtebeslag van die alternatieven zou zijn. Het plan is in zoverre dan ook vastgesteld in strijd met artikel 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb). Om die reden is het beroep gegrond en dient het besluit te worden vernietigd. De Afdeling zal evenwel beoordelen of de rechtsgevolgen ervan in stand kunnen blijven en overweegt daartoe als volgt.

Inhoudelijk

2. In de tussenuitspraak heeft de Afdeling de raad opgedragen om het gebrek dat in het besluit van 13 juli 2016 is geconstateerd te herstellen. Daartoe diende de raad alsnog te motiveren op welke wijze de belangen van MBBU B.V. bij het beperken van het ruimtebeslag van het nieuwe fietspad in de besluitvorming zijn betrokken, dan wel een gewijzigd of nieuw besluit te nemen.

3. De raad heeft op 27 september 2017 beslist omtrent een nadere motivering van het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan "Reconstructie N417".

Uit deze nadere motivering blijkt dat de provincie Noord-Holland onderzoek heeft gedaan naar een alternatieve inpassing van het fietspad. Dit alternatief is er nu. Op het terrein van MBBU B.V. wordt het fietspad rechtgetrokken en aangesloten op het originele ontwerp. Het rechttrekken van dit deel van het fietspad betekent dat er 78 bomen moeten worden gekapt, maar dat er slechts 3371 m² grond moet worden aangekocht. In de oorspronkelijke slingerende variant ging het om de kap van 55 bomen en aankoop van 4194 m². Het recht leggen van het fietspad voor het terrein van MBBU B.V. betekent derhalve dat er 23 bomen meer moeten worden gekapt, maar dat er 824 m² minder grond behoeft te worden aangekocht.

4. MBBU B.V. kan zich verenigen met de aldus geschetste alternatieve inpassing van het fietspad. MBBU B.V. betoogt evenwel dat de bestemmingswijziging van de grond die niet langer behoeft te worden aangekocht om het fietspad te realiseren ten onrechte niet is teruggedraaid naar de voorheen daarop rustende natuurbestemming.

4.1. Nu de raad zich blijkens de nadere motivering op het standpunt heeft gesteld dat het fietspad op het terrein van MBBU B.V. wordt rechtgetrokken en aangesloten op het originele ontwerp, behoeft hetgeen is aangevoerd tegen de oorspronkelijke - slingerend verlopende - inpassing van het fietspad geen bespreking meer. Met de nadere motivering heeft de raad beoogd tegemoet te komen aan de bezwaren van MBBU B.V.. In het plan heeft de 824 m² grond die blijkens de nadere motivering van de raad niet langer nodig is voor de aanleg van het fietspad nog steeds een verkeersbestemming. In zoverre strookt de bedoeling van de raad niet met hetgeen planologisch is vastgelegd. Het besluit van de raad is daardoor in strijd met artikel 3:46 van de Awb.

Het betoog slaagt.

Conclusie

5. Gelet hierop ziet de Afdeling geen aanleiding om met toepassing van artikel 8:72, derde lid, aanhef en onder a, van de Awb te bepalen dat de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand blijven.

Proceskosten

6. Voor zover MBBU B.V. heeft verzocht om een integrale vergoeding van de door haar gemaakte proceskosten overweegt de Afdeling als volgt.

6.1. Artikel 1, aanhef en onder a, van het Besluit proceskosten bestuursrecht (hierna: Bpb) luidt: "Een veroordeling in de kosten als bedoeld in artikel 8:75 […] van de Algemene wet bestuursrecht kan uitsluitend betrekking hebben op:

a. kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;

[…]".

Artikel 2, eerste lid, aanhef en onder a, luidt: "Het bedrag van de kosten wordt bij de uitspraak […] als volgt vastgesteld:

a. ten aanzien van de kosten, bedoeld in artikel 1, onderdeel a: overeenkomstig het in de bijlage opgenomen tarief;

[…]".

Het derde lid luidt: "In bijzondere omstandigheden kan van het eerste lid worden afgeweken".

6.2. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 28 november 2012, ECLI:NL:RVS:2012:BY4358), heeft het in de bijlage bij het Bpb neergelegde vergoedingsstelsel een forfaitair karakter. Indien zich bijzondere omstandigheden voordoen, kan op grond van artikel 2, derde lid, van het Bpb van dit forfaitaire stelsel worden afgeweken. Blijkens de nota van toelichting bij deze bepaling (Stb. 1993, 763) moet het daarbij gaan om uitzonderlijke gevallen, waarin strikte toepassing van dit forfaitaire stelsel onrechtvaardig uitpakt, bijvoorbeeld een geval waarin de burger door gebrekkige informatieverstrekking door de overheid op uitzonderlijk hoge kosten voor het verzamelen van het benodigde feitenmateriaal is gejaagd.

6.3. MBBU B.V. heeft aangevoerd dat hij door onwil en onjuiste uitlatingen van de zijde van de provincie sinds 2012 nodeloos gedwongen is geweest om procedures tegen het bestemmingsplan "Reconstructie N417" te Hilversum te voeren.

Dat de raad bij het nemen van het besluit tot vaststelling van het plan bewust onzorgvuldig heeft gehandeld is door MBBU B.V. evenwel niet aannemelijk gemaakt. De Afdeling ziet voor dat oordeel ook geen aanknopingspunten in de stukken en het verhandelde ter zitting. MBBU B.V. heeft evenmin aannemelijk gemaakt dat zij door de handelwijze en besluitvorming van de raad is gedwongen tot het inroepen van rechtshulp waarmee een uitzonderlijke tijdsbesteding was gemoeid. De Afdeling ziet in hetgeen MBBU B.V. heeft aangevoerd geen aanleiding om met toepassing van artikel 2, derde lid, van het Bpb voor de kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand een hogere vergoeding toe te kennen dan de forfaitaire kostenvergoeding (vergelijk de uitspraak van de Afdeling van 25 januari 2017, ECLI:NL:RVS:2017:173).

6.4. De raad dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I. verklaart het beroep gegrond;

II. vernietigt het besluit van de raad van de gemeente Hilversum van 13 juli 2016 tot vaststelling van het bestemmingsplan "Reconstructie N417";

III. veroordeelt de raad van de gemeente Hilversum tot vergoeding van bij B.V. Maatschappij tot beheer van de Buitenplaats "Uytwijck" in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1.237,50 (zegge: twaalfhonderdzevenendertig euro en vijftig cent), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;

IV. gelast dat de raad van de gemeente Hilversum aan B.V. Maatschappij tot beheer van de Buitenplaats "Uytwijck" het door haar voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 334,00 (zegge: driehonderdvierendertig euro) vergoedt;

Aldus vastgesteld door mr. J.A. Hagen, voorzitter, en mr. S.J.E. von Horstink-Meyenfeldt en mr. G.T.J.M. Jurgens, leden, in tegenwoordigheid van mr. A. Wijker-Dekker, griffier.

w.g. Hagen w.g. Wijker-Dekker
voorzitter griffier

Uitgesproken in het openbaar op 21 maart 2018

562.