Uitspraak 201608879/1/R2


Volledige tekst

201608879/1/R2.
Datum uitspraak: 21 maart 2018

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Tussenuitspraak met toepassing van artikel 8:51d van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) in het geding tussen:

1. [appellant sub 1], wonend te Nieuwvliet, gemeente Sluis,
2. [appellant sub 2], wonend te [woonplaats],
3. [appellante sub 3A] en [appellant sub 3B] (hierna tezamen en in enkelvoud: [appellante sub 3]), beiden wonend te Nieuwvliet, gemeente Sluis,

en

de raad van de gemeente Sluis,
verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 29 september 2016 heeft de raad van de gemeente Sluis het bestemmingsplan "Camping International" vastgesteld.

Tegen dit besluit hebben [appellant sub 1], [appellant sub 2] en [appellante sub 3] beroep ingesteld.

De raad heeft een verweerschrift ingediend.

[appellant sub 1] heeft een nader stuk ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 23 januari 2018, waar [appellant sub 1], bijgestaan door mr. J.M. Stedelaar, [appellant sub 2], [appellant sub 3B], en de raad, vertegenwoordigd door G. Naeije en R.G.M. Louwes, zijn verschenen. Voorts is ter zitting gehoord Camping International, vertegenwoordigd door [gemachtigde].

Overwegingen

Algemeen

1. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan moet de raad bestemmingen aanwijzen en regels geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De raad heeft daarbij beleidsruimte en moet de betrokken belangen afwegen. De Afdeling beoordeelt aan de hand van de beroepsgronden of het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan in overeenstemming is met het recht. De Afdeling stelt niet zelf vast of het plan in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening, maar beoordeelt aan de hand van die gronden of de raad zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening.

2. Het plangebied grenst aan de noordelijke rand van Nieuwvliet in de gemeente Sluis aan de kust van West Zeeuws-Vlaanderen.

Het plan maakt de herinrichting en uitbreiding van Camping International (hierna: de camping) mogelijk. De camping is gevestigd aan de Sint Bavodijk 2D te Nieuwvliet in de gemeente Sluis. Het plangebied omvat de gronden van de camping bestaande uit het huidige terrein, de aangrenzende boomgaard en het voormalige recreatieterrein Pierewiet met minicamping. De bestaande camping omvat 6 ha. Met de in het plan voorziene uitbreiding wordt het terrein van de camping vergroot naar 7,6 ha. In de plantoelichting is aangegeven dat op het recreatieterrein Pierewiet 15 standplaatsen in de vorm van een minicamping zijn toegestaan. De huidige planologische maximale capaciteit van het terrein inclusief het recreatieterrein Pierewiet bedraagt 267 verblijfsrecreatieve eenheden. Deze eenheden bestaan uit kampeermiddelen, stacaravans en recreatiewoningen. Het bestaande aantal van 267 standplaatsen blijft gehandhaafd. De eigenaar van de camping wil een aantal kwaliteitsverbeteringen op het kampeerterrein doorvoeren. Daarvoor is bij eenzelfde aantal verblijfsrecreatieve eenheden een uitbreiding van de camping nodig. De verbeteringsplannen hebben onder andere betrekking op het vergroten van de oppervlakte van standplaatsen, zowel voor jaar- als toeristische plaatsen, en een verbetering van het voorzieningenniveau.

[appellant sub 2] is eigenaar van een dijkwoning ten noordoosten van de bij het plan voorziene uitbreiding, [appellant sub 1] en [appellante sub 3] zijn ieder eigenaar van een woning aan de zuidwestelijke zijde van die uitbreiding. [appellant sub 2], [appellant sub 1] en [appellante sub 3] vrezen de gevolgen die de voorziene uitbreiding voor hun woon- en leefklimaat zal hebben.

Voorgeschiedenis en thans bestreden besluit

3. Bij tussenuitspraak van 3 februari 2016, ECLI:NL:RVS:2016:251, heeft de Afdeling de raad opgedragen om binnen 26 weken na verzending van deze tussenuitspraak over te gaan tot herstel van een aantal gebreken dat kleeft aan het besluit van de raad van 25 september 2014 tot vaststelling van het bestemmingsplan "Camping International". Daartoe dient de raad:

- het plan zodanig aan te passen dat daarin op ondubbelzinnige wijze tot uitdrukking wordt gebracht dat in het plangebied maximaal 267 verblijfsrecreatieve eenheden bestaande uit kampeermiddelen, stacaravans en recreatiewoningen zijn toegestaan;

- het plan zodanig aan te passen dat daarin op ondubbelzinnige wijze tot uitdrukking wordt gebracht het maximale aantal - en/of het maximum oppervlak voor - bijbehorende ondergeschikte onderkomens, zoals bijzettenten, dat per standplaats mag worden geplaatst;

- een nader akoestisch onderzoek in te stellen, waarbij wordt uitgegaan van juiste aannames voor de toetspunten aan de perceelgrenzen, en het plan aan de hand van de uitkomsten van dat nader onderzoek zonodig aan te passen;

- te onderzoeken of het gelet op de ligging van de woning van [appellant sub 2] […] vanuit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening noodzakelijk is te voorzien in een hogere grondwal en het plan aan de hand van de uitkomsten van dat onderzoek zo nodig aan te passen.

Bij uitspraak van 7 september 2016, ECLI:NL:RVS:2016:2416, heeft de Afdeling, voor zover hier van belang, het besluit van de raad van 25 september 2014 vernietigd omdat de raad de in de tussenuitspraak gegeven termijn ongebruikt heeft laten verstrijken. De Afdeling heeft de raad daarbij opgedragen om binnen 16 weken na verzending van deze einduitspraak een nieuw besluit te nemen met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen.

De raad heeft het plan met betrekking tot de camping opnieuw vastgesteld met medeneming van hetgeen is geoordeeld in de uitspraken van 3 februari 2016 en 7 september 2016. Daartoe heeft de raad bij het voorliggende plan een nadere regeling opgenomen ter beperking van het aantal standplaatsen, nader akoestisch onderzoek laten verrichten waarvan op 5 juni 2016 verslag is gedaan (hierna: het rapport Vliex II), nadere voorschriften gesteld over de aanleg van een grondwal, de beplanting daarvan en een windsingel, alsmede voorwaardelijke verplichtingen opgenomen in verband met de aanleg en instandhouding van de grondwal met beplanting en de windsingel. Dit besluit is vastgesteld zonder dat daarbij opnieuw afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) is toegepast.

Publicatie van het bestreden besluit

4. [appellant sub 1], [appellant sub 2] en [appellante sub 3] betogen dat het bestreden besluit voor vernietiging in aanmerking komt omdat het op onjuiste wijze is bekendgemaakt omdat niet de juiste datum van het raadsbesluit is vermeld. Volgens hen is niet uitgesloten dat derden hierdoor geen beroep hebben kunnen instellen.

4.1. Deze beroepsgrond heeft betrekking op een mogelijke onregelmatigheid van na de datum van het bestreden besluit en kan reeds om die reden de rechtmatigheid van het besluit niet aantasten. Deze mogelijke onregelmatigheid kan dan ook geen grond vormen voor de vernietiging van het bestreden besluit.

De betogen falen.

Afdeling 3.4 van de Awb en inspraak

5. [appellant sub 1], [appellant sub 2] en [appellante sub 3] betogen dat de voorbereidingsprocedure onjuist is verlopen, nu niet (opnieuw) een ontwerpbestemmingsplan ter inzage is gelegd. Door de Afdeling is in de uitspraak van 7 september 2016 ook niet bepaald dat een nieuw te nemen besluit zou mogen worden genomen zonder het volgen van de in afdeling 3.4 van de Awb vastgelegde procedure. [appellant sub 1] en [appellant sub 2] betogen in dit verband ook dat zij door het niet volgen van de voorbereidingsprocedure niet in de gelegenheid zijn geweest om inzage te hebben in en een zienswijze in te dienen naar aanleiding van het nadere akoestische onderzoek. [appellant sub 1] heeft hieraan toegevoegd dat een gewijzigd voorstel van het college van burgemeester en wethouders pas een dag voor de raadsvergadering is ingediend. [appellant sub 2] voert in dit verband nog aan dat op een verzoek om inzage en inspraak niet is gereageerd. [appellant sub 1] en [appellante sub 3] betogen dat zij niet in persoon zijn geïnformeerd dat op 14 september 2016 een vergadering van de Commissie Ruimte zou worden gehouden. [appellante sub 3] heeft hieraan toegevoegd dat zij daardoor niet heeft kunnen inspreken.

5.1. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen in onder meer de uitspraak van 7 september 2011, ECLI:NL:RVS:2011:BU5143, staat het in geval van vernietiging van een besluit door de bestuursrechter het bevoegd gezag in beginsel vrij om bij het nemen van een nieuw besluit terug te vallen op de reeds gevoerde procedure die aan het vernietigde besluit ten grondslag lag, dan wel de gehele procedure van afdeling 3.4 van de Awb opnieuw te doorlopen. Daarvoor is niet nodig dat de bestuursrechter het bevoegd gezag voorafgaand toestemming heeft gegeven. Er kunnen zich echter omstandigheden voordoen waarin het uit een oogpunt van zorgvuldige voorbereiding van een besluit, mede gelet op de aard en ernst van de gebreken die tot vernietiging hebben geleid en het verhandelde in die eerste procedure, niet passend moet worden geoordeeld indien het bevoegd gezag ermee volstaat terug te vallen op de eerdere procedure en niet een nieuw ontwerpbesluit opstelt en ter inzage legt.

Gelet op de wijzigingen in het besluit ten opzichte van het ontwerpbesluit is in dit geval geen sprake van een wezenlijk ander plan of van wijzigingen die niet als van ondergeschikte aard kunnen worden aangemerkt. Hierbij wordt van belang geacht dat de planologische mogelijkheden niet wezenlijk zijn gewijzigd ten opzichte van het ontwerpbestemmingsplan, zoals dat met ingang van 31 oktober 2013 ter inzage heeft gelegen. Er bestaat dan ook geen aanleiding voor het oordeel dat de raad er ten onrechte van heeft afgezien om voor het nemen van het besluit een nieuw ontwerpbesluit ter inzage te leggen.

Verder is gebleken dat een vergadering van de Commissie Ruimte door aankondiging in de gemeentelijke informatierubriek in het Zeeuws Vlaams Advertentieblad en door plaatsing op de gemeentelijke website ter openbare kennis wordt gebracht. In de Wet ruimtelijke ordening, noch in enig ander wettelijk voorschrift valt een bepaling aan te wijzen op grond waarvan het gemeentebestuur in een geval als hier aan de orde verplicht is eventuele belanghebbenden persoonlijk in kennis te stellen van de behandeling van een ontwerpbestemmingsplan in een commissievergadering. Evenmin is de Afdeling aannemelijk geworden dat betrokkenen geen inzage hebben kunnen krijgen in de onderliggende stukken dan wel dat de raad door een late indiening van een gewijzigd voorstel onvoldoende tijd heeft gehad om zijn standpunt voldoende zorgvuldig te kunnen bepalen.

De betogen falen.

Gronden die verband houden met de eerdere uitspraken van de Afdeling

6. Bij de tussenuitspraak van 3 februari 2016 heeft de Afdeling geoordeeld dat de gronden die [appellant sub 1], [appellant sub 2] en [appellante sub 3] hebben aangevoerd, falen voor zover die gronden betrekking hebben op de wijze van inspraak voorafgaande aan het besluit van 25 september 2014, nut en noodzaak van het plan, strijd met provinciaal dan wel gemeentelijk beleid, luchtkwaliteit en inbreuk op privacy als gevolg van de bij het besluit van 25 september 2014 mogelijk gemaakte hoogte van bebouwing. Hetzelfde geldt voor de gronden die betrekking hebben op schaduwwerking als gevolg van de in het plan beoogde inrichting van het plandeel met de bestemming "Groen" en de rechtszekerheid van de op die bestemming betrekking hebbende planregels, de omvang van het perceel met de aanduiding "specifieke aanduiding recreatie-3", verkeer en parkeren, alternatievenonderzoek, hetgeen is aangevoerd over economische uitvoerbaarheid alsmede de overige gronden die door middel van een enkele verwijzing naar hun zienswijzen zijn ingebracht. Voorts heeft de Afdeling geoordeeld, dat de raad zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat de 15 standplaatsen die op het terrein Pierewiet toegestaan waren in de vorm van een mini-camping, bij het bestaande aantal standplaatsen in aanmerking moet worden genomen.

Ook heeft de Afdeling met betrekking tot de gronden die betrekking hebben op het op 12 augustus 2014 door Vliex Akoestiek en lawaaibeheersing uitgebrachte en op 19 augustus 2015 aangevulde rapport "Akoestisch onderzoek voor geluidswal van de Camping International" (hierna: het rapport Vliex I), alsmede de door de raad uit deze rapporten getrokken conclusies geoordeeld dat in de bijlagen 1 t/m 10 foutieve aannames zijn gebruikt voor de toetspunten aan de perceelsgrenzen. Ten aanzien van alle overige op dit rapport betrekking hebbende argumenten heeft de Afding geoordeeld dat deze niet slagen. De Afdeling oordeelde dat niet aannemelijk is gemaakt dat in zoverre niet is uitgegaan van een representatieve invulling van de maximale planologische mogelijkheden dan wel dat het akoestisch rapport voor wat betreft de besproken aspecten zodanige gebreken kleven of dat dit zodanige leemten in kennis vertoont dat de raad zich hierop niet mocht baseren.

Niet kan worden aanvaard dat, behoudens het geval dat een wijziging in het besluit of een verandering van omstandigheden daartoe aanleiding geeft, in een beroep tegen een nieuw besluit dat is genomen na de vernietiging van een eerder besluit, een appellant nieuwe argumenten kan aanvoeren ten einde te bewerkstellingen dat de rechter terugkomt op een in de eerdere uitspraak als definitief bedoelde verwerping van een beroepsgrond. Een andere opvatting zou op onaanvaardbare wijze afbreuk doen aan de rechtszekerheid van andere partijen in een procedure als deze. Nu het besluit op deze punten niet is gewijzigd, falen de betogen van [appellant sub 1], [appellant sub 2] en [appellante sub 3] voor zover zij op voornoemde aspecten betrekking hebben. Wat betreft geluidsoverlast kunnen slechts de gronden die betrekking hebben op het rapport Vliex I, voor zover sprake is van nieuwe omstandigheden en de gronden die betrekking hebben op het rapport Vliex II dat als bijlage 9 bij de plantoelichting is gevoegd alsmede de door de raad daaraan verbonden gevolgtrekkingen in deze procedure aan de orde komen.

Vooringenomenheid

7. [appellante sub 3] betoogt dat de raad en het college van burgemeester en wethouders in het verleden, maar ook in de aanloop naar het vaststellen van het voorliggende plan, vooringenomen te werk zijn gegaan. Uit alles blijkt dat het gemeentebestuur er op uit is geweest om de uitbreiding van de camping (welke in de praktijk ook al deels tot stand is gekomen), doorgang te laten vinden. Steeds worden de goedkoopste oplossingen geaccepteerd. Ook worden verzoeken om handhaving tegen overtredingen van de camping genegeerd.

8. Artikel 2:4, eerste lid, van de Awb luidt als volgt: "Het bestuursorgaan vervult zijn taak zonder vooringenomenheid."

De Afdeling stelt voorop dat de enkele omstandigheid dat de raad meewerking verleent aan een initiatief dat past in zijn visie op de kwaliteitsverbetering en productdifferentiatie van de toeristische sector, geen grond geeft voor het oordeel dat aan de besluitvorming van de raad die tot de vaststelling van het plan heeft geleid geen objectieve planologische afweging ten grondslag ligt. Ook anderszins ziet de Afdeling geen aanknopingspunten voor het oordeel dat de raad zijn taak in strijd met artikel 2:4 van de Awb met vooringenomenheid heeft vervuld.

Voor zover [appellante sub 3] in dit verband heeft bedoeld te stellen dat tegen afwijkend gebruik onvoldoende wordt opgetreden, merkt de Afdeling op dat handhavingskwesties in deze procedure niet aan de orde zijn.

Het betoog faalt.

Aantal verblijfsrecreatieve eenheden

9. [appellant sub 1], [appellant sub 2] en [appellante sub 3] betogen dat, anders dan de raad heeft gesteld, niet afdoende is vastgelegd dat binnen het plangebied niet meer dan 267 verblijfsrecreatieve eenheden mogen worden gerealiseerd. Door binnen één standplaats meerdere kampeermiddelen toe te staan wordt dit aantal overschreden. Dat deze kampeermiddelen in de planregels de benaming ondergeschikte onderkomens en bijzettenten hebben gekregen maakt dat niet anders. Verder betoogt [appellant sub 1] dat onduidelijk is of het aantal stacaravans is gelimiteerd. Bovendien maken, zo stellen [appellant sub 1] en [appellant sub 2], de planregels het ten onrechte mogelijk dat de stacaravans overal binnen de bestemming "Recreatie-verblijfsrecreatie" en dus dichter bij hun woningen worden neergezet. Ook wordt nog steeds niet de maximale omvang van een standplaats geregeld.

9.1. In de bij het bestreden besluit vastgestelde planregels zijn stacaravans onder de noemer kampeermiddel gebracht. Nu een standplaats in de begripsomschrijving is aangeduid als het gedeelte van het kampeerterrein aangewezen voor één kampeermiddel en het gezamenlijk aantal standplaatsen, recreatiewoningen en bedrijfswoningen is gemaximeerd op 267 is een maximum van 267 verblijfsrecreatieve eenheden deugdelijk vastgelegd. Voorts is bij de vaststelling van het plan de mogelijkheid tot het bijplaatsen van bij een kampeermiddel behorende ondergeschikte onderkomens, zoals bijzettenten, gelimiteerd op twee per standplaats en is de maximum oppervlakte van een ondergeschikt onderkomen gelimiteerd op ten hoogste 6 m² per onderkomen. Hiermee is afdoende vastgelegd welke en hoeveel ondergeschikte onderkomens, zoals bijzettenten, per standplaats mogen worden bijgeplaatst. Anders dan [appellant sub 1] en [appellant sub 2] hebben betoogd, heeft de raad er in redelijkheid voor kunnen kiezen de precieze locatie van de verblijfsrecreatieve eenheden niet nader vast te leggen. Ten slotte is de door de raad gegeven invulling van het aantal ondergeschikte onderkomens en het maximaal toegelaten oppervlak daarvan niet onredelijk te achten.

De betogen falen.

Groene afscherming van de camping

10. [appellant sub 2] en [appellant sub 1] betogen dat de op de afscherming van de camping betrekking hebbende planregels onvoldoende recht doen aan hun belangen. In de verbeelding had met het oog op hun belangen een veel groter plandeel moeten worden voorzien van de aanduiding "specifieke vorm van recreatie-4" en/of "specifieke vorm van recreatie-5". Door dit na te laten is de ingebruikname van een te groot plangebied voor recreatief gebruik mogelijk zonder dat voorzien hoeft te worden in een grondwal met afschermende beplanting. Verder is de in artikel 4, lid 4.3, onder b, omschreven voorwaardelijke verplichting ten onrechte alleen gekoppeld aan de gebruiksdoeleinden, genoemd in artikel 4, lid 4.1, aanhef en onder a.

[appellante sub 3] betoogt in dit verband dat de aard van de op de grondwal aan te brengen beplanting te goedkoop is. Door de aanplant van jonge beplanting duurt het jaren voordat sprake is van een afscherming van enige betekenis.

10.1. Naar het oordeel van de Afdeling heeft de raad zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat de omvang van de plandelen die niet in gebruik mogen worden genomen voor recreatieve doeleinden voordat de grondwal met beplanting tot stand zijn gekomen, voldoende groot in omvang zijn. Bij het plan is voorzien in de aanduidingen "specifieke vorm van recreatie-4" dan wel "specifieke vorm van recreatie-5" voor de gronden die op een afstand korter dan 30 meter van de perceelsgrens liggen. Deze afstand sluit aan bij de afstand die in de VNG-brochure gehanteerd wordt en welke brochure de raad als uitgangspunt heeft gebruikt. Voorts is de in de planregels vastgelegde voorwaardelijke verplichting terecht gekoppeld aan de gebruiksmogelijkheden die ter plaatse zijn toegelaten en voor extra overlast kunnen zorgen.

Evenmin valt in te zien dat de raad gehouden was nadere voorschriften met betrekking tot de aan te brengen beplanting in de planregels op te nemen. Bepalend is dat binnen afzienbare tijd een afdoende afscherming zal ontstaan en zal blijven. Niet aannemelijk is geworden dat dat niet het geval zal zijn.

De betogen falen.

11. [appellant sub 2] betoogt dat ten onrechte door de raad geen verslag is gedaan van het nader onderzoek dat is verricht met betrekking tot de afscherming van zijn perceel [locatie]. Verder is de in het plan opgenomen regeling die specifiek ziet op de afscherming van zijn perceel ondeugdelijk. Ten onrechte is de aard van de aan te brengen beplanting slechts omschreven als een reguliere windsingel voor fruitboomgaarden. Het begrip windsingel is onvoldoende gedefinieerd en bovendien is een dergelijke singel niet groenblijvend. Daarnaast is de locatie daarvan te onbepaald en is een dergelijke singel ongeschikt om op een grondwal te plaatsen. Ook zal het te lang duren voordat er een hogere begroeiing ontstaat.

11.1. In de bij het bestreden besluit behorende raadsvoordracht is uiteengezet dat voorheen ter plaatse een windsingel aanwezig was. Deze windsingel is gerooid en vervangen door een grondwal met beplanting. Om toch een afdoende afscherming te verkrijgen bij de - op een dijk gelegen - woning van [appellant sub 2] is gekozen voor het voorschrijven van een reguliere windsingel voor fruitboomgaarden. De bedoeling is, zo stelt de raadsvoordracht, dat beplanting met een hoogte van 3 meter wordt gepoot met een gemiddelde groeisnelheid van 1 m per jaar en een maximumhoogte van 8 meter. Het direct aanplanten van bomen met een hoogte van bijvoorbeeld 6 meter geeft aanzienlijk minder garantie voor een afscherming die duurzaam is, omdat uit ervaring is gebleken dat het langer duurt voordat bomen van die grootte daadwerkelijk tot wasdom komen. Deze regeling is gericht op het terugbrengen van de oorspronkelijke situatie ter plaatse.

De Afdeling oordeelt dat met de in de raadsvoordracht gegeven beschrijving afdoende verslag is gedaan van de bevindingen uit het onderzoek naar de mogelijke afscherming van het perceel van [appellant sub 2]. De in artikel 3, derde lid, vastgelegde keuze, waarbij een beplanting is voorgeschreven die aansluit bij de vroeger aanwezige windsingel, is niet onredelijk. Ook de voorheen aanwezige windsingel was niet groenblijvend. Het standpunt van de raad dat het voorschrijven dat bomen moeten worden aangeplant met een hoogte van 3 meter en een te verwachten groeisnelheid van 1 meter per jaar op termijn de beste afscherming van het perceel van [appellant sub 2] tot gevolg heeft is niet bestreden. Deze windsingel wordt niet aangebracht op de grondwal en staat los van de ter hoogte van het perceel van [appellant sub 2] eveneens geldende verplichting om op de grondwal wel groenblijvende beplanting aan te brengen. Nu duidelijk is dat de windsingel niet op de grondwal zelf mag worden aangebracht, ziet de Afdeling niet in dat het voorschrift waarin is vastgelegd dat de windsingel is voorzien ter plaatse van de gronden grenzend aan het perceel [locatie] te onbepaald is.

Verder overweegt de Afdeling dat [appellant sub 2] terecht stelt dat in artikel 3, lid 3.3, van de planregels slechts is vastgelegd dat binnen de bestemming "Groen" de aanleg van een windsingel is toegestaan. De voorwaardelijke verplichting tot aanleg daarvan is door de raad echter terecht opgenomen in artikel 5, lid 5.3, aanhef en onder i, van de planregels, omdat die bepaling betrekking heeft op het gebruik van gronden met de bestemming "Recreatie-verblijfsrecreatie". De ingebruikname van die gronden voor verblijfsrecreatie veroorzaakt immers een situatie die noodzaakt tot de aanleg van afschermende beplanting.

Het betoog faalt.

Geluidsoverlast

12. [appellant sub 1] en [appellant sub 2] betogen in de eerste plaats dat door de raad ten onrechte aan hetzelfde onderzoeksbureau als in de voorgaande procedure de opdracht is gegeven om nader onderzoek te laten verrichten nu uit de tussenuitspraak van 3 februari 2016 blijkt dat de eerder door het onderzoeksbureau uitgebrachte rapportage ondeugdelijk was.

Bij de tussenuitspraak van 3 februari 2016 heeft de Afdeling in rechtsoverweging 20.3 geoordeeld dat bij de rekenresultaten uit de bijlagen 1 t/m 10 van het rapport Vliex I is uitgegaan van onjuiste toetspunten aan de perceelsgrenzen. Uitgegaan was van een op basis van een inschatting bepaalde ligging van de eigendomsgrens in plaats van de precieze kadastrale begrenzing. Hierdoor waren de getrokken conclusies voor wat betreft de geluidsniveaus in de betreffende tuinen onjuist. Alle overige aannames in het rapport zijn door de Afdeling aan de hand van het door [appellant sub 1], [appellant sub 2] en [appellante sub 3] aangevoerde gronden beoordeeld en niet onjuist bevonden. Het wel geconstateerde gebrek is naar het oordeel van de Afdeling niet van dien aard dat de raad uit een oogpunt van een zorgvuldige voorbereiding niet aan hetzelfde onderzoeksbureau opdracht had mogen geven om een aanvullende rapportage uit te brengen.

Het betoog faalt.

13. [appellant sub 1], [appellant sub 2] en [appellante sub 3] betogen dat een belangrijk uitgangspunt van het aanvullend akoestisch onderzoek niet langer juist is. Hiertoe betogen zij dat het karakter van de omgeving van het plangebied is gewijzigd, waarbij nu gesproken moet worden van een rustige woonwijk. De bedrijfsvoering van een caravanbedrijf is gestaakt en de bestemming van het betreffende perceel is in een woonbestemming gewijzigd. De activiteiten die plaatsvinden bij een verkooppunt van landbouwmachines zijn geminimaliseerd. Verder is een school gesloten en wordt het nabij het plangebied gelegen sportveld als gevolg van vergrijzing nauwelijks meer gebruikt.

Bij haar beoordeling in de tussenuitspraak van 3 februari 2016 heeft de Afdeling geoordeeld dat de raad zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de omgeving van het plangebied moet worden aangemerkt als gemengd gebied. Daarbij heeft zij betrokken dat in de nabijheid van het plangebied waar de uitbreiding van de camping is voorzien woningen liggen afgewisseld met enkele agrarische bedrijven, een caravanstalling, een strandexploitatiebedrijf, een verkooppunt voor landbouwmachines, een sportveld en een camping. Verder heeft de Afdeling in aanmerking genomen dat de Sint Bavodijk die langs het plangebied loopt een doorgaande route richting kustgebied vormt en het kustgebied ontsluit. De door [appellant sub 1], [appellant sub 2] en [appellante sub 3] genoemde ontwikkelingen hebben naar het oordeel van de Afdeling geen wezenlijke verandering van het karakter van de omgeving tot gevolg. Daarbij neemt zij mede in aanmerking dat de raad ter zitting onweersproken heeft gesteld dat aan de genoemde ontwikkelingen, behalve voor zover die het caravanbedrijf betreffen, geen planologische wijziging ten grondslag ligt, zodat de betreffende activiteiten op elk moment weer kunnen worden gestart.

De betogen falen.

14. [appellant sub 1] en [appellant sub 2] betogen verder dat bij het bestreden besluit de grens tussen de bestemmingen "Recreatie-dagrecreatie" en "Recreatie-verblijfsrecreatie" in zuidwestelijke richting is verschoven ten opzicht van het op 25 september 2014 vastgestelde plan dan wel dat in het rapport Vliex II is uitgegaan van een onjuiste ligging van deze grens. Verder kleven volgens hen aan het rapport Vliex II vele gebreken, zoals onjuiste bronhoogtes, het in aanmerking te nemen aantal kinderen, het ontbreken van een cumulatieberekening tussen de verschillende geluidsbronnen en onjuiste bedrijfstijden.

Op grond van de overgelegde stukken en de daarop ter zitting gegeven toelichting stelt de Afdeling vast dat de bij het bestreden besluit behorende verbeelding, waar het betreft de begrenzing tussen de bestemmingen "Recreatie-dagrecreatie" en "Recreatie-verblijfsrecreatie", niet is gewijzigd ten opzichte van de bij het besluit van 25 september 2014 vastgestelde verbeelding. Ook is niet gebleken dat de bij het rapport Vliex II aangehouden begrenzing tussen deze plandelen afwijkt van de in de verbeelding van het voorliggende plan vastgelegde situatie. Voor zo ver [appellant sub 1] en [appellant sub 2] hier beogen opnieuw argumenten aan te voeren die betrekking hebben op de feitelijke ligging van deze grens, moet daaraan, gelet op hetgeen hiervoor is overwogen onder rechtsoverweging 6, worden voorbijgegaan. Datzelfde geldt voor de overige hier weergegeven argumenten.

15. [appellant sub 1], [appellant sub 2] en [appellante sub 3] betogen dat de in het rapport Vliex II neergelegde uitkomsten van het akoestisch onderzoek verschillen van de eerdere akoestische rapportages, zonder dat duidelijk is waardoor deze verschillen zijn ontstaan. Ook is in de rekenresultaten op één toetingspunt een waarde berekend die het maximaal toelaatbare geluidsniveau (LAmax) overschrijdt. Bij de eerdere berekeningen was daarvan geen sprake. Waar in de tussenuitspraak van 3 februari 2016 is overwogen dat een hernieuwd onderzoek nodig is waarin rekening is gehouden met een verlengde geluidswal, zou juist een lagere waarde in de rede liggen.

16. De raad heeft ter zitting desgevraagd gesteld dat uit nader verkregen informatie is gebleken dat bij het rapport Vliex II op twee punten te hoge aannames zijn gedaan. In de eerste plaats is uitgegaan van een bronsterkte voor spelende kinderen van 105 dB(A) over het gehele terrein. Dat had voor het plandeel met de bestemming "Recreatie-verblijfsrecreatie" 103 dB(A) moeten zijn en 105 dB(A)voor het plandeel met de bestemming "Recreatie-dagrecreatie". Verder is daarbij een bronhoogte gehanteerd van 2 m, terwijl dat 1,65 m had moeten zijn. Zouden de juiste waarden zijn gehanteerd, dan zou er op één punt een overschrijding van het maximaal toelaatbare geluidsniveau (LAmax) met 1 dB(A) zijn geweest. Deze overschrijding acht de raad aanvaardbaar nu is gerekend met een permanente aanwezigheid van 75 spelende kinderen, hetgeen een te hoge aanname is. De werkelijke geluidsproductie zal dus lager liggen.

16.1. Bij het door de raad nader uitgevoerde onderzoek (Vliex II) zijn afwijkende en deels hogere waarden gevonden voor de geluidsbelasting dan in het voorafgaande akoestische onderzoek (Vliex I), terwijl daarin gerekend is met een verlengde geluidswal. Deze afwijking doet zich ook voor bij de toetspunten die ongewijzigd zijn gebleven. De hiervoor ter zitting door de raad gegeven verklaring wijkt af van hetgeen eerder is gesteld. In het rapport Vliex II, de gewijzigde plantoelichting en in het verweerschrift wordt over de twee gewijzigd vastgestelde toetspunten aangegeven dat dezelfde berekeningswijze en toetsing is uitgevoerd. De door de raad op de zitting aangegeven gewijzigde aannames zijn aldus niet zichtbaar opgenomen en verantwoord in het plan. Verder hebben [appellant sub 1], [appellant sub 2] en [appellante sub 3], doordat de raad eerst ter zitting met enige uitleg is gekomen, daarop niet afdoende kunnen reageren. Gelet op het vorenstaande heeft de raad nog immer onvoldoende inzichtelijk gemaakt wat de akoestische gevolgen van het plan zijn.

De conclusie is dat het bestreden besluit in zoverre is genomen in strijd met artikel 3:2 van de Awb.

De betogen slagen.

Bestuurlijke lus

17. Artikel 8:51d, eerste volzin, van de Awb luidt: "Indien de bestuursrechter in hoogste aanleg uitspraak doet, kan hij het bestuursorgaan opdragen een gebrek in het bestreden besluit te herstellen of te laten herstellen."

18. De Afdeling ziet in het belang van een spoedige beëindiging van het geschil aanleiding de raad op de voet van artikel 8:51d van de Awb op te dragen het gebrek in het bestreden besluit binnen de hierna te noemen termijn te herstellen.

18.1. De raad dient met inachtneming van overweging 16.1 inzichtelijk te maken wat de gevolgen zijn voor het woonklimaat in de omgeving van het plangebied, waarbij wordt uitgegaan van juiste aannames voor de toetspunten aan de perceelgrenzen, zo nodig nader akoestisch onderzoek te verrichten en het plan aan de hand van de uitkomsten van dat nader onderzoek zonodig aan te passen. Het ligt vanwege de gebreken die kleven aan de twee door Vliex opgestelde adviezen in de rede dat de raad een andere deskundige verzoekt nader advies aan hem uit te brengen. De Afdeling merkt hierbij uitdrukkelijk op dat dit niet betekent dat de uitgangspunten van het akoestisch onderzoek, voor zover deze in de tussenuitspraak van 3 februari 2016 uitdrukkelijk door de Afdeling zijn geaccepteerd, niet langer mogen worden gehanteerd dan wel dat deze opnieuw aan de orde kunnen worden gesteld.

Proceskosten

19. In de einduitspraak zal worden beslist over de proceskosten en de vergoeding van het betaalde griffierecht.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

draagt de raad van de gemeente Sluis op om binnen 26 weken weken na de verzending van deze uitspraak:

1. met inachtneming van overweging 18.1 het daar omschreven gebrek te herstellen en

2. de Afdeling, [appellant sub 1], [appellant sub 2] en [appellante sub 3A] de uitkomst mede te delen en de wijzigingen van het besluit op de wettelijk voorgeschreven wijze bekend te maken en mede te delen.

Aldus vastgesteld door mr. R. Uylenburg, voorzitter, en mr. S.J.E. Horstink-von Meyenfeldt en mr. B.J. Schueler, leden, in tegenwoordigheid van mr. R.E.A. Matulewicz, griffier.

w.g. Uylenburg w.g. Matulewicz
voorzitter griffier

Uitgesproken in het openbaar op 21 maart 2018

45.


Bijlage

Planregels behorende bij het bestemmingsplan "Camping International"

artikel 1 Begripsbepalingen:

[…]

1.22 kampeermiddel:

niet als een bouwvergunningplichtig bouwwerk aan te merken vouwwagens, kampeerauto's, caravans en stacaravans of hiermee gelijk te stellen onderkomens, die bestemd zijn voor recreatief nachtverblijf en waarbij de gebruikers hun hoofdverblijf elders hebben.

[...]

1.26 recreatiewoning:

een permanent ter plaatse aanwezig gebouw, geen woonkeet en geen caravan of andere constructie op wielen zijnde, dat bedoeld is om uitsluitend door een huishouden of daarmee gelijk te stellen groep van personen, dat het hoofdverblijf elders heeft, gedurende een gedeelte van het jaar te worden gebruikt.

1.27 standplaats:

het gedeelte van een kampeerterrein aangewezen voor recreatief nachtverblijf in één kampeermiddel, inclusief bij dat kampeermiddel behorende ondergeschikte onderkomens, zoals bijzettenten."

1.28 stacaravan:

een gebouw dat in zijn geheel kan worden verplaatst en is bestemd voor recreatief verblijf, waarbij de gebruikers hun hoofdverblijf elders hebben.

[…]

Artikel 3 Groen

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor Groen aangewezen gronden zijn bestemd voor:

a. groen;

b. nutsvoorzieningen;

c. ter plaatse van "specifieke vorm van groen-1": uitsluitend voor een groenwal;

d. bij deze bestemming behorende voorzieningen.

[…]

3.3 Specifieke gebruiksregels

Met betrekking tot het gebruik gelden de volgende regels:

[…]

a. de hoogte van beplanting bedraagt binnen een afstand van 100 m vanaf de op het perceel Molenweg 5 aanwezige molen niet meer dan 4 m en daarbuiten niet meer dan 8 m;

b. ter plaatse van "specifieke vorm van groen-1" is uitsluitend een grondwal met een hoogte van ten minste 3 m en ten hoogste 3,5 m toegestaan. De hoogte van de beplanting bedraagt ten hoogste 1,5 m ten opzichte van de hiervoor genoemde hoogte van 3,5 m. Ter plaatse van de gronden tussen de genoemde aanduiding en de plangrens, is beplanting toegestaan tot een hoogte van niet meer dan 3,5 m;

c. in aanvulling op het bepaalde onder b is ter plaatse van de gronden grenzend aan het perceel [locatie] tevens beplanting toegestaan met een hoogte van ten minste 3 m bij het planten en een te verwachten groeisnelheid van 1 m per jaar, in de vorm van een reguliere windsingel voor fruitboomgaarden, waarvan de maximum hoogte 8 m bedraagt.

Artikel 4 Recreatie-dagrecreatie

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor Recreatie-Dagrecreatie aangewezen gronden zijn bestemd voor:

a. dierenweide/kinderboerderij, sport- en spelvoorzieningen en daarmee vergelijkbare dagrecreatieve voorzieningen, mede ten behoeve van de camping op de aangrenzende gronden;

b. ter plaatse van de aanduiding "specifieke vorm van horeca-1b": tevens horeca tot ten hoogste categorie 1b van de Staat van Horeca-activiteiten;

c. bij deze functie behorende voorzieningen zoals ontsluitingswegen, parkeervoorzieningen, groen en water.

[…]

4.3

Specifieke gebruiksregels

Met betrekking tot het gebruik gelden de volgende regels:

a. de hoogte van beplanting bedraagt binnen een afstand van 100 m vanaf de op het perceel Molenweg 5 aanwezige molen niet meer dan 4 m en daarbuiten niet meer dan 8 m.

b. ter plaatse van de aanduiding "specifieke vorm van recreatie-5" is het in gebruik nemen van gronden voor het gebruik als bedoeld in lid 4.1, onder a, uitsluitend toegestaan nadat een groenwal met groenblijvende beplanting zoals bedoeld in artikel 3, lid 3.3, sub b, is aangebracht en vervolgens in stand wordt gelaten.

Artikel 5 Recreatie-verblijfsrecreatie

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor "Recreatie-verblijfsrecreatie" aangewezen gronden zijn bestemd voor:

a. verblijfsrecreatie in bouwwerken ten behoeve van recreatief nachtverblijf; b. verblijfsrecreatie in recreatiewoningen uitsluitend met een centrale bedrijfsmatige exploitatie;

c. ter plaatse van de aanduiding "specifieke vorm van recreatie-1": tevens bedrijfswoningen en horeca tot ten hoogste categorie 1b van de Staat van Horeca-activiteiten;

d. ter plaatse van de aanduiding "specifieke vorm van recreatie-2": uitsluitend verblijfsrecreatie in kampeermiddelen, stacaravans, dierenweide, visvijver en een speelterrein/tuin;

e. ter plaatse van de aanduiding "specifieke vorm van recreatie-3": uitsluitend verblijfsrecreatie in kampeermiddelen, stacaravans, dierenweide, visvijver en een speelterrein/tuin;

f. dienstverlening, beheer en onderhoud ten behoeve van de verblijfsrecreatie op hetzelfde terrein;

g. bij deze functies behorende voorzieningen zoals sport- en spelvoorzieningen, ontsluitingswegen, parkeervoorzieningen, groen en water, waterberging en overige voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding.

[…]

Lid 5.2.1 Toelaatbare bebouwing

Voor het bouwen gelden de volgende regels:

Toelaatbare bebouwing:

a. op deze gronden mogen worden gebouwd:

1. ten hoogste twee bedrijfswoningen;

2. bedrijfsgebouwen, zoals kantoor- en personeelsruimten, recreatieruimten, sanitairgebouwen voor gezamenlijk gebruik;

3. bouwwerken ten behoeve van recreatief nachtverblijf;

4. ten hoogste 4 recreatiewoningen;

5. aan- of uitbouwen, bijgebouwen, bouwwerken, geen gebouwen zijnde;

b. per standplaats is ten hoogste één bijgebouw toegestaan.

Lid 5.3 Specifieke gebruiksregels

Met betrekking tot het gebruik gelden de volgende regels:

a. ter plaatse van de "specifieke vorm van recreatie-2" zijn animatie-activiteiten met versterkt geluid, sportvelden, zwembad, restaurant, beheers- en dienstgebouwen en parkeergelegenheid niet toegestaan;

b. bedrijfswoningen mogen tevens gebruikt worden als recreatiewoning of voor permanente bewoning;

c. permanente bewoning van een recreatiewoning is niet toegestaan;

d. het gezamenlijk aantal standplaatsen, recreatiewoningen en bedrijfswoningen bedraagt maximaal 267;

e. per standplaats zijn niet meer dan twee bij een kampeermiddel behorende ondergeschikte onderkomens, zoals bijzettenten, toegestaan; de maximum oppervlakte van een ondergeschikt onderkomen bedraagt 6 m² per onderkomen;

[…]

h. ter plaatse van de aanduiding "specifieke aanduiding recreatie-3" is het gebruik van een speelterrein/tuin vanaf de avonduren (na 19.00 uur) niet toegestaan;

i. ter plaatse van de aanduiding "specifieke vorm van recreatie-4" is het in gebruik nemen van de gronden voor het gebruik als bedoeld in lid 5.1 slechts toegestaan nadat een groenwal met groenblijvende beplanting zoals bedoeld in artikel 3, lid 3.3, sub b, en aanvullende beplanting als bedoeld in artikel 3, lid 3.3, sub c, zijn aangebracht en vervolgens in stand wordt gelaten.