Uitspraak 201701159/1/A1


Volledige tekst

201701159/1/A1.
Datum uitspraak: 21 maart 2018

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

[appellant], wonend te Schoonrewoerd, gemeente Leerdam,

en

het college van burgemeester en wethouders van Leerdam,
verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 5 januari 2016 heeft het college het plaatsingsplan vastgesteld voor de plaatsing van ondergrondse restafvalcontainers (hierna: ORAC's) in Schoonrewoerd.

Bij besluit van 9 augustus 2016 heeft het college het door [appellant] hiertegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Bij brief van 17 november 2016 heeft het college de motivering van het besluit van 9 augustus 2016 aangevuld.

Tegen dit besluit heeft [appellant] beroep ingesteld.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 12 december 2017, waar [appellant], in persoon, is verschenen.

Overwegingen

1. Bij het besluit van 5 januari 2016 heeft het college, door vaststelling van het plaatsingsplan, concrete locaties in de gemeente Leerdam aangewezen waar ORAC’s worden geplaatst. Onder meer is voorzien in plaatsing van een ORAC aan de Anthoniuswerf te Schoonrewoerd, ter hoogte van de woning op nummer 17. [appellant] bewoont de woning aan de [locatie] en kan zich niet met de aanwijzing van de locatie verenigen.

2. Bij het besluit van 9 augustus 2016, zoals aangevuld bij brief van 17 november 2016, heeft het college zich op het standpunt gesteld dat in Schoonrewoerd vanuit technisch oogpunt slechts een tweetal locaties geschikt zou zijn, namelijk voormelde locatie en een locatie aan de Noorderwoerd, ter hoogte van de woningen met nummers 38 en 40. Tussen beide locaties bestaat minimaal verschil, maar er is gekozen voor de locatie aan de Anthoniuswerf, vanwege de bereikbaarheid van die locatie voor het inzamelvoertuig, de zichtbaarheid van de ORAC en de centrale ligging.

Voor het legen van de ORAC dient het inzamelvoertuig op beide locaties achteruit te rijden, maar op de locatie aan de Anthoniuswerf is deze afstand vijf meter korter dan bij de alternatieve locatie.

Op de locatie aan de Noorderwoerd is de ORAC vanuit de voorkant van de naastgelegen woning zichtbaar, waar dit op de locatie aan de Anthoniuswerf slechts vanuit een zijraam het geval is. Weliswaar is het op beide locaties mogelijk de ORAC met beplanting deels of geheel aan het zicht vanuit de omliggende woningen te onttrekken, maar slechts op de locatie aan de Anthoniuswerf blijft de ORAC dan nog zichtbaar vanaf de straatkant. Op de locatie aan de Noorderwoerd zou beplanting de ORAC geheel aan het zicht onttrekken, hetgeen de kans vergroot dat er afval naast de container wordt geplaatst, waardoor overlast wordt veroorzaakt.

Voor het succesvol implementeren van het gemeentelijk beleid betreffende afvalscheiding is het van belang dat ORAC's goed verspreid zijn over het te bedienen gebied en daarvoor is in dit geval een centrale ligging in de woonwijk van belang. De locatie aan de Anthoniuswerf voldoet hieraan. De locatie aan de Noorderwoerd is gelegen aan de rand van de woonwijk en derhalve minder geschikt, aldus het college.

2.1. [appellant] betoogt dat het college de locatie aan de Anthoniuswerf niet in redelijkheid kon aanwijzen, nu onvoldoende is gemotiveerd dat deze geschikter is dan de alternatieve locatie aan de Noorderwoerd. Daartoe stelt hij dat laatstgenoemde locatie zichtbaar is vanuit de zijramen van de woningen met nummers 38 en 40, zodat ook daar voldoende sociale controle ter voorkoming van het plaatsen van afval naast de ORAC kan plaatsvinden. Daarnaast is de locatie aan de Anthoniuswerf niet noemenswaardig centraler gelegen dan die aan de Noorderwoerd. Uit eigen onderzoek is gebleken dat de gemiddelde en maximale loopafstanden vanuit de woningen in de wijk naar beide locaties vergelijkbaar zijn en in beide gevallen ruim binnen de door de gemeente beoogde maximale loopafstand van 200 meter liggen. Bovendien is de locatie aan de Noorderwoerd, gelet op de ligging aan de ontsluitingsweg, beter toegankelijk, aldus [appellant].

2.2. De Afdeling ziet in hetgeen [appellant] naar voren heeft gebracht geen grond voor het oordeel dat het college niet in redelijkheid heeft kunnen vasthouden aan aanwijzing van de locatie aan de Anthoniuswerf en heeft kunnen afzien van aanwijzing van de alternatieve locatie aan de Noorderwoerd. Uit de standpunten van het college in het besluit en van [appellant] in beroep kan niet worden afgeleid dat één van beide locaties duidelijk geschikter is dan de ander voor plaatsing van een ORAC. Dat het college aan de bereikbaarheid van de locatie aan de Anthoniuswerf voor het inzamelvoertuig, de zichtbaarheid van de ORAC en de centrale ligging in de buurt doorslaggevend belang heeft gehecht in zijn belangenafweging geeft geen blijk van een willekeurige of onvolledige belangenafweging. De beroepsgrond faalt.

3. [appellant] heeft voorts gesteld dat het college eerder heeft toegezegd dat op de locatie aan de Anthoniuswerf geen ORAC geplaatst zou worden. Daartoe wijst hij op een brief van 18 juni 2015, waarin namens het college is aangegeven dat de voorgenomen plaatsing van een ORAC aan de Anthoniuswerf vervalt, gelet op de door bewoners daarbij geplaatste kanttekeningen en het gebrek aan een geschikte alternatieve locatie in de directe omgeving.

3.1. Anders dan [appellant] betoogt, kan voormelde brief niet worden beschouwd als een toezegging van het college dat nimmer een ORAC geplaatst zou worden aan de Anthoniuswerf. Uit die brief kan niet meer worden afgeleid dan dat op dat moment, gelet op de beschikbare informatie, geen geschikte locatie voor plaatsing van een ORAC aan de Anthoniuswerf kon worden gevonden en dat van plaatsing daarvan derhalve werd afgezien. Dat het college met de brief nimmer de intentie heeft gehad vorenbedoelde toezegging te doen, blijkt ook reeds uit het feit dat het college kort nadien nader onderzoek heeft gedaan naar de technische haalbaarheid van plaatsing van een ORAC aan de Anthoniuswerf, hetgeen heeft geleid tot het besluit van 5 januari 2016. Ook deze beroepsgrond faalt.

4. Het beroep is ongegrond.

5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

verklaart het beroep ongegrond.

Aldus vastgesteld door mr. R. van der Spoel, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. J. Verbeek, griffier.

w.g. Van der Spoel w.g. Verbeek
lid van de enkelvoudige kamer griffier

Uitgesproken in het openbaar op 21 maart 2018

574.