Uitspraak 201702103/1/A2


Volledige tekst

201702103/1/A2.
Datum uitspraak: 28 februari 2018

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

[appellante], wonend te [woonplaats],

tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 27 januari 2017 in zaak nr. 16/3787 in het geding tussen:

[appellante]

en

de Commissie Schadefonds Geweldsmisdrijven (hierna: de CSG).

Procesverloop

Bij besluit van 15 april 2015 heeft de CSG [appellante] een uitkering uit het Schadefonds Geweldsmisdrijven (hierna: het schadefonds) van € 1.000,00 toegekend.

Bij besluit van 29 april 2016 heeft de commissie het door [appellante] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 27 januari 2017 heeft de rechtbank het door [appellante] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft [appellante] hoger beroep ingesteld.

De CSG heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 1 februari 2017, waar [appellante], vertegenwoordigd door mr. E. Yeniasci, advocaat te Eindhoven, en de CSG, vertegenwoordigd door mr. A.S.R. Bisseser-Chigharoe, zijn verschenen.

Overwegingen

Aanleiding

1. Op 31 december 2014 heeft [appellante] bij de CSG een aanvraag om een uitkering uit het schadefonds ingediend. In het aanvraagformulier is vermeld dat [appellante] op 10 juli 2014 slachtoffer is geworden van mishandeling waarbij zij psychisch en lichamelijk letsel, waaronder een gebroken neus, heeft opgelopen. Volgens het aanvraagformulier is [appellante] door een KNO-arts behandeld voor het lichamelijk letsel en bij een gezondheidszorgpsycholoog onder behandeling voor het psychische letsel.

2. De CSG heeft bij het besluit van 15 april 2015 een uitkering voor immateriële schade van € 1.000,00 aan [appellante] toegekend, omdat het opgelopen letsel in letselcategorie 1 van de zogenoemde ‘Letsellijst’, zoals deze luidde ten tijde van de indiening van de aanvraag, past.

Gronden in hoger beroep

3. In hoger beroep is in geschil of de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat de CSG geen aanleiding heeft hoeven zien om een uitkering op basis van een hogere letselcategorie dan letselcategorie 1 toe te kennen.

4. [appellante] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat het besluit van 29 april 2016 zorgvuldig is voorbereid en deugdelijk is gemotiveerd. Volgens [appellante] heeft de CSG onvoldoende rekening gehouden met de ernst van het door haar opgelopen letsel. [appellante] stelt dat zij onrustig, gespannen en angstig is en last heeft van nachtmerries, herbelevingen, slaapstoornis en prikkelbaarheid. Zij is ook beperkt in haar vrijheid, durft niet naar buiten te gaan en vermijdt zaken die aan het trauma doen denken. [appellante] stelt dat de psycholoog de diagnose van posttraumatische stressstoornis (hierna: PTSS) bij haar heeft gesteld. Ter zitting bij de Afdeling heeft [appellante] aangevoerd dat de klachten langer dan 6 maanden hebben geduurd, hetgeen reeds volgt uit de omstandigheid dat het rapport van de psycholoog dateert van twee jaar na de mishandeling. Volgens [appellante] past het letsel dan bij categorie 2 van de Letsellijst, ook omdat zij 43 jaar is en het trauma niet of moeilijker zal verwerken dan een jongere persoon. [appellante] verwijst voorts naar een uitspraak van de rechtbank van 19 februari 2003, vermeld in het Smartengeldboek van de ANWB, waarin een bedrag van € 4.000,00 is toegekend aan een slachtoffer dat PTSS had opgelopen. Tot slot voert [appellante] aan dat het bestreden besluit tot een onevenredig nadeel voor haar leidt.

Beoordeling

4.1. De relevante regelgeving is opgenomen in de bijlage, die deel uitmaakt van deze uitspraak.

4.2. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (bijvoorbeeld in de uitspraak van de Afdeling van 9 december 2015, ECLI:NL:RVS:2015:3740), is een uitkering uit het schadefonds een financiële tegemoetkoming, die wordt gefinancierd uit belastinggeld en moet worden gezien als een uiting van solidariteit van de samenleving met het slachtoffer. De CSG dient deze uitkering te kunnen verantwoorden.

4.3. Het geweldsmisdrijf ‘mishandeling’ is niet opgenomen onder paragraaf 2A van de letsellijst, die de CSG als beleid hanteert, en behoort daarom tot ‘alle overige gevallen’ in de zin van paragraaf 2B van de letsellijst. Voor die gevallen geldt dat het Schadefonds medische informatie nodig heeft om te bepalen of ernstig psychisch letsel aan de orde is en welke letselcategorie daarbij hoort. Uit de toelichting bij de tabel van paragraaf 2B volgt dat het Schadefonds ernstig psychisch letsel veronderstelt en letselcategorie 1 van toepassing is als het slachtoffer is doorverwezen naar en behandeld door een hulpverlener, die een BIG-registratie of NIP-dienstmerk heeft voor het stellen van diagnoses ten aanzien van psychisch letsel. Volgens die toelichting kan afhankelijk van de diagnose, de duur van de behandeling en de beperkingen een hogere letselcategorie worden toegekend.

4.4. De CSG heeft de aanvraag van [appellante] voorgelegd aan haar medisch adviseur. De huisarts heeft de medisch adviseur desgevraagd bericht dat hij [appellante] op 10 juli 2014 heeft doorverwezen naar een KNO-arts wegens een opmerking over een gebroken neus en naar een psycholoog wegens psychische klachten. Volgens de door [appellante] verstrekte informatie is zij op 25 november 2014 naar de KNO-arts geweest, waarna het niet meer tot een vervolgafspraak is gekomen. [appellante] heeft in de aanvraag om de uitkering vermeld dat zij nog onder behandeling is van een gezondheidszorgpsycholoog (hierna: de psycholoog). De psycholoog heeft, naar niet in geschil is, een BIG-registratie. De medisch adviseur van de CSG van 12 april 2016 heeft met betrekking tot de door [appellante] overgelegde brief van de psycholoog opgemerkt dat de medische informatie summier en deels onvolledig is en de beschikbare gegevens geen aanleiding geven de uitkering te verhogen.

De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting geschorst om [appellante] in de gelegenheid te stellen nadere informatie van de psycholoog in te dienen, in het bijzonder over de diagnose, de begindatum van de behandeling, wat de behandeling inhoudt en wat de frequentie van de contactmomenten en de prognose is.

[appellante] heeft een brief van de psycholoog van 9 november 2016 overgelegd, waaruit volgt dat de diagnose van PTSS en depressieve stoornis is gesteld naar aanleiding van de mishandeling op 10 juli 2014, waarvoor zij een steunende/structurerende behandeling krijgt met elementen van cognitieve gedragstherapie. De psycholoog heeft opgemerkt dat gezien de ernstige psychische klachten van [appellante] de behandeling moeizaam verloopt.

De medisch adviseur van de CSG heeft bij aanvullend advies van 21 december 2016 opgemerkt dat sprake is van een PTSS maar onduidelijk is wat de psycholoog bedoelt met de opmerking over de moeizaam verlopende behandeling. Verder is opgemerkt dat informatie van de psycholoog over de begindatum, de frequentie van de behandelingen en de resultaten tot nu toe ontbreekt. Volgens de medisch adviseur bestaat daarom geen aanleiding tot aanpassing van de letselcategorie.

4.5. De adviezen van de medisch adviseur van 12 april 2016 en 21 december 2016 geven inzicht in de feiten en omstandigheden, die de conclusie kunnen dragen dat geen aanleiding bestaat een uitkering in een hogere letselcategorie toe te kennen. Die conclusie is, mede tegen de achtergrond van hetgeen is overwogen onder 4.2 en 4.3, niet onbegrijpelijk. Het was daarbij aan [appellante], als aanvrager van de uitkering, om haar aanvraag te onderbouwen met voldoende medische gegevens.

Gelet op de tabel van paragraaf 2B van de letsellijst en de toelichting daarbij, moet voor toepassing van de, door [appellante] gewenste, letselcategorie 2 uit de door haar verstrekte informatie volgen dat sprake is van behandeling en (ernstige) beperkingen in dagelijkse bezigheden. Volgens de toelichting bij die tabel is van een behandeling eerst sprake als deze plaatsvindt met een reguliere frequentie, dat wil zeggen circa één behandeling per twee weken. Daarnaast geeft de tabel aan dat om in aanmerking te komen voor een uitkering gebaseerd op een hogere letselcategorie dan letselcategorie 1 die bij "korte behandeling en kortdurende beperkingen" aan de orde is, sprake moet zijn van een "behandeling van gemiddelde duur", welk begrip is toegelicht als een behandeling met een duur en frequentie die gebruikelijk is voor een gediagnosticeerde stoornis, waarbij wordt uitgegaan van een periode van ongeveer een half jaar. De Afdeling acht die toetsingsmaatstaf niet onredelijk.

Naar niet in geschil is, geeft de door [appellante] overgelegde informatie van de psycholoog noch antwoord op de vraag wat de begindatum van de behandeling was, noch inzicht in de frequentie van de behandelingen. [appellante] heeft daarmee derhalve niet aannemelijk gemaakt dat sprake is van een behandeling in voormelde zin van de letsellijst. De stelling van [appellante] ter zitting dat uit de datum van de laatste rapportage van de psycholoog volgt dat zij langer dan zes maanden is behandeld, kan haar niet baten. Niet alleen staat de begindatum daarmee niet vast, daarnaast is ook de frequentie onduidelijk gebleven, terwijl de rechtbank juist met het oog daarop de behandeling heeft geschorst teneinde [appellante] in staat te stellen meer duidelijkheid te verschaffen. De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat de CSG in redelijkheid een uitkering aan [appellante] in een hogere letselcategorie heeft kunnen weigeren.

4.6. De verwijzing naar de uitspraak van de rechtbank van 19 februari 2003 kan [appellante] niet baten, nu de uitspraak een civiele zaak betreft. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 8 februari 2017, ECLI:NL:RVS:2017:345), kan de hoogte van de uitkering voor immateriële schade uit het schadefonds niet worden vergeleken met de bedragen die in het civiele recht worden toegekend.

4.7. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, bestaat geen aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit onzorgvuldig is voorbereid of onvoldoende is gemotiveerd. Voor het oordeel het bestreden besluit tot een onevenredig nadeel voor [appellante] leidt, bestaan evenmin aanknopingspunten.

4.8. Het betoog faalt.

Conclusie

5. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd. Dit betekent dat [appellante] een uitkering uit het schadefonds krijgt van € 1.000,00.

6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

bevestigt de aangevallen uitspraak.

Aldus vastgesteld door mr. J.E.M. Polak, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. A. de Vlieger-Mandour, griffier.

w.g. Polak w.g. De Vlieger-Mandour
lid van de enkelvoudige kamer griffier

Uitgesproken in het openbaar op 28 februari 2018

615.


BIJLAGE

Wet schadefonds geweldsmisdrijven

Artikel 3

1. Uit het fonds kunnen uitkeringen worden gedaan:

a. aan een ieder die ten gevolge van een in Nederland opzettelijk gepleegd geweldsmisdrijf ernstig lichamelijk of geestelijk letsel heeft bekomen;

[…]

Letsellijst, versie 15 oktober 2014

Toelichting letsellijst

[…]

Het Schadefonds gebruikt zes letselcategorieën, waaraan zes vaste bedragen zijn gekoppeld. De ernst van het opgelopen letsel en de omstandigheden waaronder het geweldsmisdrijf is gepleegd bepalen welke letselcategorie van toepassing is.

[…]

- categorie 1 -> € 1.000,00
- categorie 2 -> € 2.500,00

[…]

2. Psychisch Letsel

2A. Vooronderstellen van ernstig psychisch letsel op basis van het geweldsmisdrijf

De lijst hieronder geeft een indicatie bij welke geweldsmisdrijven het Schadefonds zonder beoordeling van medische informatie ernstig psychisch letsel kan veronderstellen en welke letselcategorie daarbij hoort.

[…]

2B. Beoordeling van psychisch letsel op basis van medische informatie

Voor de beoordeling van psychisch letsel in alle overige gevallen heeft het Schadefonds medische informatie nodig. Het is dan belangrijk dat er een diagnose is gesteld door een hulpverlener. Deze hulpverlener kan met toestemming van het slachtoffer medische informatie over het psychisch letsel aan het Schadefonds geven. Aan de hand van deze informatie bepaalt het Schadefonds of het opgelopen psychisch letsel voldoende ernstig is om voor een uitkering in aanmerking te komen en welke letselcategorie hierbij past.

[…]

Met de volgende tabel wordt bepaald of psychisch letsel ernstig is en in welke letselcategorie het past.
Tabel
Toelichting bij tabel

- ‘Psychische stoornis’: alle in de DSM-V benoemde psychische stoornissen die een gevolg kunnen zijn van een trauma, zoals een depressie, angststoornis of posttraumatische stressstoornis.

- ‘Complexe stoornis’: stoornis met ernstige (en langdurige) symptomen die het dagelijks leven (ernstig) verstoren.

- Onder ‘behandeling’ wordt verstaan: behandeling met een reguliere frequentie (circa één behandeling per twee weken) door of onder supervisie van een hulpverlener met een BIG-registratie of NIP-dienstmerk voor het stellen van diagnoses ten aanzien van psychisch letsel.

- Een behandeling van ‘gemiddelde’ duur is: een duur en frequentie die gebruikelijk is voor een gediagnosticeerde stoornis. Hierbij wordt uitgegaan van een periode van ongeveer een half jaar.

- Onder ‘korte’ en ‘lange’ behandeling wordt verstaan: een behandeling die korter of substantieel langer is dan een behandeling van gemiddelde duur.

- ‘Dagelijkse bezigheden’: het huishouden, boodschappen, werk, sport, hobby’s, sociale contacten etc.

- Is een slachtoffer voor psychisch letsel doorverwezen naar en behandeld door een hulpverlener, die een BIG-registratie of NIP-dienstmerk heeft voor het stellen van diagnoses ten aanzien van psychisch letsel, dan vooronderstelt het Schadefonds ernstig psychisch letsel (letselcategorie 1). Afhankelijk van de diagnose, de duur van de behandeling en de beperkingen kan een hogere letselcategorie worden toegekend.