Uitspraak 201707506/1/R6


Volledige tekst

201707506/1/R6.
Datum uitspraak: 7 februari 2018

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

Deka Supermarkten B.V., gevestigd te Amsterdam,
appellante,

en

de raad van de gemeente Velsen,
verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 20 juli 2017 heeft de raad het bestemmingsplan "KPN-locatie" vastgesteld.

Tegen dit besluit heeft Deka Supermarkten beroep ingesteld.

De raad heeft een verweerschrift ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 19 december 2017, waar Deka Supermarkten, vertegenwoordigd door [gemachtigde], bijgestaan door mr. O.H. Minjon, advocaat te Hoorn Noord-Holland, en de raad, vertegenwoordigd door ing. R.E. van der Linden en drs. B. de Groot, zijn verschenen. Voorts is HBB Ontwikkeling B.V., vertegenwoordigd door mr. R.A.M. Schram, advocaat te Haarlem, en [gemachtigde], ter zitting gehoord.

Overwegingen

1. Het plan voorziet in een appartementengebouw met een supermarkt op de begane grond, op een perceel aan de Lange Nieuwstraat te IJmuiden. Deka Supermarkten exploiteert een supermarkt op ongeveer 75 m ten noorden van het plangebied.

Ontvankelijkheid

2. De raad stelt dat het beroep van Deka Supermarkten niet-ontvankelijk dient te worden verklaard voor zover dat gericht is tegen de lezing die het Hoogheemraadschap van Rijnland geeft aan de keur. Volgens hem kan de raad niet verantwoordelijk worden gehouden voor een mogelijk verkeerde uitleg die het Hoogheemraadschap aan haar eigen keur geeft. Verder betoogt hij dat de toelichting van een plan geen rechtsgevolgen op zichzelf met zich brengt, zodat Deka Supermarkten niet in haar belangen wordt geschaad. Tot slot stelt de raad dat Deka Supermarkten geen belanghebbende is als het gaat om de gevolgen voor de waterhuishouding van de ontwikkeling. HBB Ontwikkeling heeft ter zitting betoogd dat het beroep van Deka Supermarkten niet-ontvankelijk is, omdat zij geen eigenaar of huurder is van Deka-supermarkten in IJmuiden en evenmin zelf gevestigd is in de directe nabijheid van het plangebied.

2.1. De Afdeling overweegt allereerst dat in hetgeen HBB Ontwikkeling ter zitting heeft aangevoerd geen grond wordt gevonden om het beroep niet-ontvankelijk te verklaren. In de directe nabijheid van het plangebied, op ongeveer 80 m ten noorden daarvan, is een vestiging van Deka Supermarkten gevestigd, waarvan Deka Supermarkten B.V. blijkens het uittreksel van de Kamer van Koophandel de moedermaatschappij is. Zij heeft als zodanig dus een belang bij het bestreden besluit (vergelijk de uitspraak van de Afdeling van 1 februari 2017, ECLI:NL:RVS:2017:266, overweging 30.3). Voorts ziet de Afdeling in geen van de door de raad naar voren gebrachte argumenten reden om te oordelen dat het beroep van Deka Supermarkten niet voldoet aan de in de Algemene wet bestuursrecht gestelde eisen voor de ontvankelijkheid van een beroep. Dat de inhoudelijke beroepsgronden naar de mening van de raad niet kunnen slagen, maakt niet dat het beroep op zichzelf niet-ontvankelijk is.

Artikel 3.1.6 Besluit ruimtelijke ordening (hierna: Bro)

3. Deka Supermarkten kan zich niet verenigen met het plan voor zover dat voorziet in de bouw van de supermarkt. Volgens haar is de uitbreiding van detailhandel in het dagelijkse aanbod niet getoetst aan artikel 3.1.6, tweede lid, van het Bro. Volgens Deka Supermarkten staat niet vast dat er een regionale behoefte bestaat aan de ontwikkeling. In dit verband wijst zij op een rapport van Ecorys, gedateerd 22 mei 2017. Volgens haar bevestigt dit rapport dat de schaarse distributieve ruimte voor de dagelijkse handel tot 2020 nodig is voor het versterken van de bestaande lokale detailhandelsstructuur in de dagelijkse sector. De beschikbare ruimte moet daarom gereserveerd worden voor de uitbreiding en versterking van bestaande supermarkten. Verder stelt Deka Supermarkten dat ten onrechte niet is getoetst aan de tweede trede van de ladder voor duurzame verstedelijking. Zij wijst er op dat binnen het centrum van IJmuiden en daarbuiten plaats is voor een supermarkt van circa 1.600 m2 bvo en dat omzet- en leegstandsrisico’s daarom onvoldoende inzichtelijk zijn gemaakt.

3.1. Artikel 3.1.6, tweede lid, van het Bro luidt: "De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijke gebied in die behoefte kan worden voorzien."

3.2. Artikel 3.1.6, tweede lid, van het Bro verplicht het betrokken bestuursorgaan om in de toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, de behoefte aan de voorgenomen stedelijke ontwikkeling te beschrijven. Deze verplichting geldt voor nieuwe stedelijke ontwikkelingen binnen en buiten het bestaand stedelijk gebied.

Bij deze behoefte gaat het, blijkens de geschiedenis van de totstandkoming van deze bepaling, niet alleen om de kwantitatieve behoefte. Het kan ook gaan om de kwalitatieve behoefte, zijnde de behoefte aan het specifieke karakter van de voorziene stedelijke ontwikkeling (uitspraak van 28 juni 2017, ECLI:NL:RVS:2017:1724, overweging 9).

4. De raad heeft ter zitting toegelicht dat het plan een beperkte overschrijding van de kwantitatieve behoefte met zich brengt. Het plan heeft evenwel tot doel voornamelijk een kwalitatieve impuls te geven aan dit deel van het centrum. Ter onderbouwing van deze stelling is bij de plantoelichting een rapport van MKB REVA B.V. gevoegd, waarin dit aspect is onderzocht. In het rapport is vermeld dat met de beoogde ontwikkeling een kwalitatief hoogwaardige pool aan de westzijde van het centrum wordt gecreëerd die in evenwicht is met de oostzijde en daarmee de huidige onevenwichtige verdeling opheft. De voorgenomen ontwikkeling kan daarmee als katalysator werken voor een verdere opwaardering van het middengebied van het centrum van IJmuiden, aldus de raad. Verder is vermeld dat de ontwikkeling tegemoet komt aan de wens van de consument naar een ruime supermarkt met breed assortiment, die goed bereikbaar is met verschillende transportmiddelen en met voldoende parkeergelegenheid. Voorts is vermeld dat het gemeentelijk detailhandelsbeleid erop is gericht om het winkelhart van IJmuiden te vernieuwen, waarbij het onderhavige winkelgebied aantrekkelijker moet worden gemaakt. De voormalige KPN-locatie is in de Regionale Detailhandelsvisie IJmond van 29 juni 2016 en in het gemeentelijke detailhandelsbeleid aangemerkt als een op korte termijn te realiseren revitaliseringsgebied. Door het toevoegen van een supermarkt verwacht de raad meer trekkracht te genereren voor het centrumgebied, waarvan ook andere winkels zullen profiteren. De toekomstbestendigheid van het centrum wordt daarmee vergroot.

Deka Supermarkten heeft bij deze conclusie van MKB REVA B.V. kanttekeningen geplaatst onder verwijzing naar het rapport van Ecorys. Ecorys acht niet aannemelijk dat het plan voor de consument een significant extra kwaliteit zal betekenen. Met deze stelling acht de Afdeling niet aannemelijk gemaakt dat de conclusie van MKB REVA B.V. voor onjuist moet worden gehouden. De Afdeling ziet dan ook geen aanleiding voor het oordeel dat de raad daar bij de vaststelling van het plan niet van heeft mogen uitgaan.

De Afdeling ziet evenmin aanleiding voor het oordeel dat de raad onvoldoende invulling heeft gegeven aan de ingevolge artikel 3.1.6, tweede lid, van het Bro op hem rustende verplichtingen. Zoals de Afdeling heeft overwogen in haar uitspraak van 20 januari 2016 (ECLI:NL:RVS:2016:125) is de raad, als een actuele regionale behoefte bestaat waarin binnen bestaand stedelijk gebied kan worden voorzien, niet gehouden om te beoordelen ook elders binnen bestaand stedelijk gebied in de behoefte kan worden voorzien. Het betoog faalt.

Provinciale verordening

5. Deka Supermarkten betoogt dat het plan in strijd is met artikel 5b van de Provinciale Ruimtelijke Verordening van Noord-Holland. Volgens haar had de raad het plangebied als een kantoorlocatie als bedoeld in dat artikel moeten aanmerken, zodat de beoogde ontwikkeling uit provinciaal oogpunt niet wenselijk word geacht.

5.1. Artikel 5b van de Provinciale Ruimtelijke Verordening luidt: "Onverminderd artikel 5a voorziet een bestemmingsplan niet in nieuwe detailhandel op bedrijventerreinen en kantoorlocaties (…)."

Artikel 2 luidt: "In deze verordening wordt verstaan onder:

(…)

x. kantoorlocatie: een binnen de provincie Noord-Holland gelegen terrein van minimaal 1 hectare bruto dat vanwege zijn bestemming bestemd en geschikt is voor gebruik door kantoren en openbare gebouwen, daaronder niet begrepen een terrein dat in overwegende mate bestemd is voor detailhandel of horeca."

5.2. De Afdeling overweegt dat de gronden waar de kantoorbestemming in het vorige plan op rustte een omvang hadden van iets meer dan 4.000 vierkante meter en daarmee ruimschoots minder dan 1 ha omvatten. Die locatie was daarom niet aan te merken als een kantoorlocatie in de zin van artikel 2, onder x, van de Provinciale Ruimtelijke Verordening. Het betoog faalt reeds om die reden.

Keur Hoogheemraadschap van Rijnland

6. Deka Supermarkten stelt dat geen adequate watertoets heeft plaatsgevonden. Zij stelt dat volgens de keur van het Hoogheemraadschap van Rijnland reeds verwijderde verharding alleen als compensatie kan dienen wanneer deze verharding binnen een termijn van drie jaar voorafgaand is verwijderd. Die situatie doet zich niet voor. Daarom moet alsnog een waterberging worden aangelegd, die niet in het plangebied kan plaatsvinden. Deka Supermarkten stelt dat zij er belang bij heeft om niet geconfronteerd te worden met nadelige gevolgen van een bestemmingsplan dat niet uitvoerbaar is, onder meer vanwege investeringsbeslissingen.

6.1. De raad heeft ter zitting inzichtelijk gemaakt dat het plangebied en de omgeving voldoende mogelijkheden heeft om water te laten bezinken en dat, mocht eventueel extra waterafvoer nodig zijn, ook de riolering water voldoende kan afvoeren. Deka Supermarkten heeft ter zitting dit onvoldoende gemotiveerd bestreden. De Afdeling ziet daarom geen grond voor het oordeel dat de raad zich niet op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan om waterhuishoudkundige redenen onuitvoerbaar zou zijn. Het betoog faalt.

Relativiteit

7. Voor zover in deze uitspraak is geoordeeld dat een beroepsgrond faalt en niet uitdrukkelijk op de toepassing van artikel 8:69a van de Algemene wet bestuursrecht is ingegaan, heeft de Afdeling zich niet uitgesproken over de vraag of dat artikel aan vernietiging van het bestreden besluit in de weg staat.

Conclusie

8. Het beroep is ongegrond.

9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

verklaart het beroep ongegrond.

Aldus vastgesteld door mr. W.D.M. van Diepenbeek, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. W.S. van Helvoort, griffier.

w.g. Van Diepenbeek w.g. Van Helvoort
lid van de enkelvoudige kamer griffier

Uitgesproken in het openbaar op 7 februari 2018

361.