Uitspraak 201704283/1/A2


Volledige tekst

201704283/1/A2.
Datum uitspraak: 17 januari 2018

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

de minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, thans:
de minister voor Medische Zorg,
appellant,

tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 13 april 2017 in zaak nr. 16/9124 in het geding tussen:

[wederpartij], wonend te [woonplaats]

en

de minister.

Procesverloop

Bij besluit van 1 juni 2016 heeft de minister een aanvraag van [wederpartij] om een verklaring van vakbekwaamheid of erkenning van haar beroepskwalificatie en inschrijving in het BIG-register als psychotherapeut afgewezen.

Bij besluit van 12 oktober 2016 heeft de minister het door [wederpartij] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 13 april 2017 heeft de rechtbank het door [wederpartij] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, het besluit van 12 oktober 2016 vernietigd voor zover daarbij is bepaald dat [wederpartij] een tweede vervolgcursus moet volgen en dat besluit voor het overige in stand gelaten. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft de minister hoger beroep ingesteld.

[wederpartij] heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.

[wederpartij] heeft een nader stuk ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 28 november 2017, waar de minister, vertegenwoordigd door mr. C.M. Molema en vergezeld door dr. L.R. Kooij, voorzitter van de Commissie Buitenslands Gediplomeerden Volksgezondheid (hierna: de CBGV), en [wederpartij], bijgestaan door mr. N.C. van Steijn, advocaat te Leiden, zijn verschenen.

Overwegingen

Aanleiding

1. [wederpartij] heeft op 14 oktober 2009 haar diploma van de opleiding psychologie behaald aan de Otto-Friedrich-Universität Bamberg in Duitsland. In de periode van 1 januari 2010 tot 7 april 2013 heeft zij de opleiding "Psychologische Psychotherapeuten, Schwerpunkt Verhaltenstherapie, gemäß PsychThG" gevolgd aan de Akademie für Verhaltenstherapie te Keulen in Duitsland. Op 15 april 2013 heeft [wederpartij] bij de Bezirksregierung Düsseldorf de "Zeugnis über die staatliche Prüfung für Psychologische Psychotherapeuten" (hierna: de Zeugnis), en op 18 juni 2013 bij de Bezirksregierung Köln de "Approbation als Psychologische Psychotherapeutin" behaald. Vanaf september 2013 tot mei 2015 heeft [wederpartij] een praktijk als "Psychologische Psychotherapeutin" gevoerd in Keulen.

2. [wederpartij] heeft op dit moment een coachingspraktijk in Nederland. Met de door haar aangevraagde verklaring van vakbekwaamheid of erkenning van haar beroepskwalificatie wil [wederpartij] bereiken dat zij wordt ingeschreven in het zogenoemde BIG-register, het register voor de beroepen in de individuele gezondheidszorg, als psychotherapeut, zodat zij in Nederland de beroepstitel van psychotherapeut mag voeren.

3. Het besluit van 1 juni 2016, gehandhaafd bij het besluit van 12 oktober 2016, tot afwijzing van de aanvraag van [wederpartij] is onder meer gebaseerd op het advies van de CBGV van 11 mei 2015 en het nadere advies van de CBGV van 16 maart 2016. De CBVG heeft de aanvraag getoetst aan het eindniveau van de Nederlandse opleiding. In het nadere advies heeft de CBGV geconcludeerd, voor zover hier van belang, dat [wederpartij] een vervolgcursus in één referentiekader heeft gevolgd, terwijl de Nederlandse opleidingsinstellingen het voorschrift van artikel 4, derde lid, van het Besluit psychotherapeut zo hebben ingevuld dat alle deelnemers een vervolgcursus in twee referentiekaders moeten volgen. Gelet op onder meer dit wezenlijke verschil dat niet is overbrugd door latere opleiding of scholing, praktijk- of beroepservaring, heeft de CBGV geadviseerd om de erkenning nog niet te verlenen, maar om [wederpartij] in de gelegenheid te stellen een proeve van bekwaamheid af te leggen of een aanpassingsstage te volgen onder verantwoordelijkheid van een in Nederland erkende en praktiserende stageverlener, die er volgens de CBGV als volgt uitziet:

- gedurende één jaar twee dagen in de week werken in een GGZ-instelling of -praktijk;

- tijdens de stage moet cursorisch onderwijs worden gevolgd:

- 25 uur supervisie in één referentiekader (psychodynamisch of

clientcentered);

- theoretische inleiding psychodynamische en clientcentered;

- toepassing in één referentiekader (psychodynamisch of clientcentered);

- tevens moet zo mogelijk aandacht geschonken worden aan de resterende tekortkomingen (wezenlijke verschillen die niet zijn overbrugd).

Het geschil

4. Partijen zijn verdeeld over de door [wederpartij] te volgen verdiepings- of vervolgcursus in twee referentiekaders. Volgens [wederpartij] heeft de CBGV artikel 4, derde lid, van het Besluit psychotherapeut onjuist toegepast, door uit te gaan van het eindniveau van de Nederlandse opleidingen, waarin alle deelnemers een vervolgcursus in twee referentiekaders moeten volgen, terwijl die bepaling dat laatste volgens [wederpartij] niet voorschrijft. Volgens [wederpartij] kan het besluit en het daarin neergelegde advies over de te volgen aanpassingsstage dan ook niet in stand blijven.

Uitspraak van de rechtbank

5. De rechtbank heeft het besluit op bezwaar vernietigd, voor zover daarbij is bepaald dat [wederpartij] de tweede vervolgcursus moet volgen, en het besluit op bezwaar voor het overige in stand gelaten. Volgens de rechtbank slaagt het betoog van [wederpartij] dat de adviezen van de CBGV op een onjuiste toepassing van artikel 4, derde lid, van het Besluit psychotherapeut zijn gebaseerd, nu in die bepaling is vermeld dat ten minste één vervolgcursus moet worden gevolgd, zodat de minister deze adviezen niet ten grondslag heeft mogen leggen aan het besluit op bezwaar.

Hoger beroep van de minister

6. De minister betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat uit artikel 11 van de Algemene wet erkenning EU-beroepskwalificaties (hierna: de Algemene wet) en de geschiedenis van totstandkoming daarvan (Kamerstukken II, 2006/07, 31 059, nr. 3) volgt, dat getoetst moet worden aan de opleiding zoals die in Nederland is vorm gegeven. De Algemene wet gaat uit van het curriculum zoals de Nederlandse opleidingsinstellingen dat hebben opgesteld. Deze instellingen hebben in hun curriculum een vervolgcursus in twee referentiekaders als eis gesteld. De minister baseert dit standpunt mede op het nadere advies van de CBGV van 20 juni 2017. Daarin is gesteld dat een aanvraag voor erkenning van de beroepskwalificaties moet worden beoordeeld op grond van de regelgeving die is neergelegd in Richtlijn 2005/36/EG (PB 2005, L 255/22; hierna: de Richtlijn) en de Algemene wet. Volgens de CBGV gaat die regelgeving uit van het curriculum zoals de Nederlandse opleidingsinstellingen dat hebben opgesteld en sindsdien voortdurend hebben geactualiseerd, met inachtneming van het Besluit psychotherapeut. Volgens het nadere advies en de verklaring ter zitting van de CBGV, zou het heel lastig zijn om een aanvraag voor een verklaring van vakbekwaamheid uitsluitend te toetsen aan de eisen van het Besluit psychotherapeut, omdat dit onvoldoende gedetailleerd en actueel is. Nu het Besluit psychotherapeut de ruimte geeft voor het stellen van meer opleidingseisen, en de opleidingsinstellingen in Nederland meer eisen van de deelnemers van de opleiding, dient de aanvrager aan het meerdere te voldoen om te kunnen worden ingeschreven in het BIG-register, aldus de verklaring van de CBGV ter zitting.

Beoordeling

6.1. De voor deze zaak relevante regelgeving is opgenomen in de bijlage, die deel uitmaakt van deze uitspraak.

6.2. Het beroep van psychotherapeut is een gereglementeerd beroep in de zin van artikel 1 van de Algemene wet. Dit betekent dat de toegang tot het beroep van psychotherapeut of de uitoefening van dat beroep, waaronder het voeren van een beroepstitel, bij of krachtens wet direct of indirect afhankelijk is gesteld van het bezit van bepaalde beroepskwalificaties. Zoals volgt uit de geschiedenis van totstandkoming van deze wet (Kamerstukken II, 2006/07, 31 059, nr. 3, blz. 2) geldt voor gereglementeerde beroepen dat de toegang daartoe of uitoefening daarvan wettelijk is geregeld. Dat wil zeggen dat ze alleen mogen worden uitgeoefend als men een in regelgeving vastgelegde nationale kwalificatie heeft behaald, aldus voormelde geschiedenis.

De minister beroept zich voor zijn standpunt op artikel 11 van de Algemene wet. In het eerste lid, aanhef en onder a, van dat artikel is bepaald dat de minister kan eisen dat de migrerende beroepsbeoefenaar een aanpassingsstage van ten hoogste drie jaar doorloopt of een proeve van bekwaamheid aflegt, indien de door de migrerende beroepsbeoefenaar gevolgde opleiding betrekking heeft op vakken die wezenlijk verschillen van de vakken die worden bestreken door de in Nederland vereiste opleiding. Dit artikel betreft een implementatie van artikel 14, eerste lid, van de Richtlijn.

Op grond van artikel 26, eerste lid, van de Wet BIG wordt, om in het desbetreffende register als psychotherapeut te kunnen worden ingeschreven, het bezit van een getuigschrift vereist waaruit blijkt dat de betrokkene voldoet aan de daartoe bij algemene maatregel van bestuur gestelde opleidingseisen. Het Besluit psychotherapeut (Stb. 1998, 155) is deze algemene maatregel van bestuur. Het behelst de vakken die worden bestreken door de in Nederland vereiste opleiding bedoeld in artikel 11, aanhef en onder a, van de Algemene wet voor het in Nederland gereglementeerde beroep van psychotherapeut.

Op grond van artikel 4, derde lid, van het Besluit psychotherapie bestaat de opleiding tot psychotherapeut mede uit ten minste één vervolgcursus over de toepassing van behandelingsmethoden in een door de aspirant-psychotherapeut te kiezen psychotherapeutisch referentiekader. De rechtbank heeft terecht uit de woorden ‘ten minste’ afgeleid dat kan worden volstaan met één vervolgcursus in voornoemde zin.

Voor zover de Nederlandse opleidingsinstellingen ervoor hebben gekozen het curriculum van hun opleidingen zo vorm te geven dat alle deelnemers een vervolgcursus in twee referentiekaders volgen, betekent dit niet dat dit deel uitmaakt van de bij algemene maatregel van bestuur gestelde opleidingseisen in de zin van artikel 26, eerste lid, van de Wet BIG, om in het desbetreffende register als psychotherapeut te kunnen worden ingeschreven. Voor zover de algemene maatregel van bestuur, hier het Besluit psychotherapeut, onvoldoende gedetailleerd en niet actueel is, zoals de CBGV stelt, is het aan de regelgever om het aan te passen. Die omstandigheid en de door de minister ter zitting gestelde omstandigheid dat het Besluit psychotherapeut minimumeisen bevat, brengen niet met zich dat de CBGV de aanvraag van [wederpartij] moest toetsen aan de door de opleidingsinstellingen gestelde opleidingseisen. Laatstgenoemde eisen zijn immers niet bij algemene maatregel van bestuur gesteld.

Daarbij komt dat ook in feitelijk opzicht twijfel is gerezen over de stelling van de CBGV dat alle opleidingsinstellingen hiervoor hebben gekozen. [wederpartij] heeft deze stelling gemotiveerd betwist onder verwijzing naar de Onderwijs- en examenregeling van de vereniging Logo, een landelijk overleg waarin de zeven stichtingen zijn verenigd die verantwoordelijk zijn voor de postacademische opleidingen die leiden tot registratie in het BIG-register, waaronder de registratie als psychotherapeut. Uit deze regeling kan niet worden afgeleid dat alle opleidingsinstellingen hebben gekozen voor een vervolgcursus in twee referentiekaders.

Ook de geschiedenis van totstandkoming van artikel 11 van de Algemene wet waarnaar de minister verwijst, biedt geen aanknopingspunten om tot het oordeel te komen dat de opleidingseisen van de opleidingsinstellingen de toetssteen zijn voor de besluitvorming op de aanvraag van [wederpartij].

De rechtbank heeft derhalve terecht het besluit van 12 oktober 2016 vernietigd, voor zover daarbij is bepaald dat [wederpartij] een tweede vervolgcursus moet volgen.

Het betoog faalt.

Conclusie

7. Het hoger beroep is ongegrond. De uitspraak van de rechtbank, voor zover aangevallen, dient te worden bevestigd.

8. De minister dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I. bevestigt de uitspraak van de rechtbank, voor zover aangevallen;

II. veroordeelt de minister voor Medische Zorg tot vergoeding van bij [wederpartij] in verband met de behandeling van het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1.002,00 (zegge: duizendtwee euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;

III. bepaalt dat van de minister voor Medische Zorg een griffierecht van € 501,00 (zegge: vijfhonderdeen euro) wordt geheven.

Aldus vastgesteld door mr. J.A. Hagen, voorzitter, en mr. H.G. Lubberdink en mr. G.M.H. Hoogvliet, leden, in tegenwoordigheid van mr. A. de Vlieger-Mandour, griffier.

w.g. Hagen w.g. De Vlieger-Mandour
voorzitter griffier

Uitgesproken in het openbaar op 17 januari 2018

615.


BIJLAGE

Richtlijn 2005/36/EG

Artikel 4. Gevolgen van de erkenning

1. Erkenning van de beroepskwalificaties door de ontvangende lidstaat geeft de begunstigden in deze lidstaat toegang tot hetzelfde beroep als dat waarvoor zij in de lidstaat van oorsprong de kwalificaties bezitten en stelt hen in staat dit beroep uit te oefenen onder dezelfde voorwaarden als die welke voor eigen onderdanen van de ontvangende lidstaat gelden.

Artikel 14. Compenserende maatregelen

1. Artikel 13 belet niet dat de ontvangende lidstaat in een van de volgende gevallen van de aanvrager verlangt dat hij een aanpassingsstage van ten hoogste drie jaar doorloopt of een proeve van bekwaamheid aflegt:

a) wanneer de door de aanvrager gevolgde opleiding betrekking heeft op vakken die wezenlijk verschillen van die welke worden bestreken door de in de ontvangende lidstaat vereiste opleidingstitel;

b) wanneer het in de ontvangende lidstaat gereglementeerde beroep een of meer gereglementeerde beroepswerkzaamheden omvat die niet bestaan in het overeenkomstige beroep in de lidstaat van oorsprong van de aanvrager, en waarvoor een opleiding in de ontvangende lidstaat vereist is die betrekking heeft op vakken die wezenlijk verschillen van die welke vallen onder het bekwaamheidsattest of de opleidingstitel die de aanvrager overlegt.

Algemene wet erkenning EU-beroepskwalificaties

Artikel 1. Definities

In deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:

[…] gereglementeerd beroep:

1˚ beroepswerkzaamheid of geheel van beroepswerkzaamheden waarvoor geldt dat de toegang daartoe of uitoefening daarvan, waaronder het voeren van een beroepstitel, bij of krachtens wet direct of indirect afhankelijk is gesteld van het bezit van bepaalde beroepskwalificaties. […]

Artikel 5. Erkenning beroepskwalificaties

[…]

2. De migrerende beroepsbeoefenaar aan wie erkenning van beroepskwalificaties is verleend ten aanzien van een gereglementeerd beroep, voldoet aan de bij of krachtens wet voor de toelating tot of uitoefening van het desbetreffende beroep vereiste beroepskwalificaties en kan dat beroep uitoefenen onder de voorwaarden die in Nederland voor die beroepsuitoefening zijn gesteld.

Artikel 6. Vereisten erkenning beroepskwalificaties

1. Onze minister die het aangaat verleent erkenning van beroepskwalificaties indien de migrerende beroepsbeoefenaar in het bezit is van een opleidingstitel die of een door het bevoegd gezag in een andere betrokken staat dan Nederland afgegeven bekwaamheidsattest dat blijk geeft van een beroepskwalificatieniveau, bedoeld in artikel 9, dat in de andere betrokken staat verplicht wordt gesteld aan de uitoefening van het betrokken beroep.

2. Onze minister die het aangaat verleent eveneens erkenning van beroepskwalificaties indien de migrerende beroepsbeoefenaar het beroep in de tien jaar voorafgaand aan de aanvraag gedurende een jaar voltijds of gedurende een gelijkwaardige periode deeltijds heeft uitgeoefend in een andere betrokken staat dan Nederland waar dat beroep niet is gereglementeerd en de migrerende beroepsbeoefenaar in het bezit is van een of meer opleidingstitels of door het bevoegd gezag in een andere betrokken staat dan Nederland afgegeven bekwaamheidsattesten die aantonen dat de migrerende beroepsbeoefenaar op de uitoefening van het betrokken beroep is voorbereid.

Artikel 9. Kwalificatieniveaus

Voor de toepassing van artikel 6 en artikel 11, zevende lid, worden de beroepskwalificaties onderscheiden in de volgende vijf niveaus:

a. een diploma ter afsluiting van een opleiding op het niveau van het hoger onderwijs met een duur van ten minste vier jaar of, in geval van een deeltijdse opleiding, met een daaraan gelijkwaardige duur, die daarnaast kan worden uitgedrukt in een daaraan gelijkwaardig aantal ECTS-studiepunten, aan een universiteit of een instelling voor hoger onderwijs of aan een andere instelling met hetzelfde opleidingsniveau, en in voorkomend geval ter afsluiting van de beroepsopleiding die als aanvulling op deze hogeronderwijsopleiding is vereist;

b. een diploma ter afsluiting van een opleiding op het niveau van het hoger onderwijs met een duur van ten minste drie jaar en ten hoogste vier jaar, of, in geval van een deeltijdse opleiding, met een daaraan gelijkwaardige duur, die daarnaast kan worden uitgedrukt in een daaraan gelijkwaardig aantal ECTS-studiepunten, aan een universiteit of een instelling voor hoger onderwijs of aan een andere instelling met hetzelfde opleidingsniveau, en in voorkomend geval ter afsluiting van de beroepsopleiding die als aanvulling op deze hogeronderwijsopleiding is vereist;

c. een diploma ter afsluiting van:

1° een opleiding op het niveau van het hoger onderwijs met een duur van ten minste één en minder dan drie jaar, of, in geval van een deeltijdse opleiding, met een daaraan gelijkwaardige duur, waarvoor als een van de toelatingsvoorwaarden in de regel geldt dat de secundaironderwijsopleiding is voltooid die voor de toegang tot het universitair of hoger onderwijs is vereist of een gelijkwaardige schoolopleiding van secundair niveau, en in voorkomend geval de beroepsopleiding die als aanvulling op deze hogeronderwijsopleiding is vereist, of

2° een gereglementeerde opleiding of, in het geval van gereglementeerde beroepen, een beroepsopleiding met een bijzondere structuur, mits het diploma vergezeld gaat van een certificaat van de betrokken staat van oorsprong:

a. waarbij competenties worden aangereikt die de competenties van het kwalificatieniveau, bedoeld in onderdeel d, overstijgen; en

b. die gelijkwaardig is aan het opleidingsniveau, bedoeld onder 1°, en opleidt tot een daarmee vergelijkbare beroepsbekwaamheid alsook voorbereidt.

Artikel 11. Compenserende maatregelen

1. Onze minister die het aangaat kan eisen dat de migrerende beroepsbeoefenaar een aanpassingsstage van ten hoogste drie jaar doorloopt of een proeve van bekwaamheid aflegt, indien:

a. de door de migrerende beroepsbeoefenaar gevolgde opleiding betrekking heeft op vakken die wezenlijk verschillen van de vakken die worden bestreken door de in Nederland vereiste opleiding, of

b. het in Nederland gereglementeerde beroep een of meer gereglementeerde beroepswerkzaamheden omvat die niet bestaan in hetzelfde beroep in de betrokken staat van oorsprong of herkomst van de migrerende beroepsbeoefenaar, en dit verschil wordt gekenmerkt door een opleiding die in Nederland is vereist en betrekking heeft op vakken die wezenlijk verschillen van de vakken die vallen onder het bekwaamheidsattest of de opleidingstitel van de migrerende beroepsbeoefenaar.

2. Voor de toepassing van het eerste lid wordt onder vakken die wezenlijk verschillen verstaan vakken waarvan de kennis, vaardigheden en competenties van essentieel belang zijn voor de uitoefening van het beroep en waarvoor de door de migrerende beroepsbeoefenaar ontvangen opleiding naar duur of inhoud in belangrijke mate afwijkt van de in Nederland vereiste opleiding.

[…]

4. De migrerende beroepsbeoefenaar wordt de keuze gelaten tussen een aanpassingsstage en een proeve van bekwaamheid.

Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg (hierna: de Wet BIG)

Artikel 3

1. Er worden registers ingesteld, waarin degenen die aan de daarvoor bij en krachtens deze wet gestelde voorwaarden voldoen, op hun aanvrage worden ingeschreven, onderscheidenlijk als: arts, tandarts, apotheker, gezondheidszorgpsycholoog, psychotherapeut, […]

Artikel 4

1. Aan degenen die in een register ingeschreven staan, is het recht voorbehouden de in artikel 3, eerste lid, aan de hoedanigheid waarin zij ingeschreven worden, gegeven benaming als titel te voeren. […]

Artikel 6

De inschrijving wordt geweigerd:

a. indien de aanvrager niet voldoet aan de in hoofdstuk III bedoelde opleidingseisen.

[…]

Artikel 26

1. Om in het desbetreffende register als psychotherapeut te kunnen worden ingeschreven, wordt vereist het bezit van een getuigschrift waaruit blijkt dat de betrokkene voldoet aan de daartoe bij algemene maatregel van bestuur gestelde opleidingseisen.

2. Bij algemene maatregel van bestuur kan worden bepaald dat met een getuigschrift als bedoeld in het eerste lid wordt gelijkgesteld een bewijs van een krachtens artikel 14 onderscheidenlijk artikel 16 verleende erkenning als specialist op een bij de maatregel aangewezen deelgebied van de uitoefening van een beroep waarop een register betrekking heeft.

Artikel 41

1. In afwijking van het in artikel 6, onder a, bepaalde wordt aan een persoon die niet voldoet aan de ter zake van de genoten opleiding bij of krachtens hoofdstuk III voor inschrijving in een register gestelde eisen, inschrijving in het register deswege niet geweigerd:

a. indien hij in het buitenland een door Onze Minister aangewezen getuigschrift heeft verkregen dat geldt als bewijs van een verworven vakbekwaamheid die geacht kan worden gelijkwaardig te zijn aan de vakbekwaamheid welke uit het voldoen aan vorenbedoelde eisen mag worden afgeleid;

b. indien Onze Minister, gelet op een door de betrokkene in het buitenland verkregen getuigschrift en op de daarnaast opgedane beroepservaring en gevolgde opleiding, hem op aanvrage een verklaring heeft afgegeven, inhoudende dat tegen zijn inschrijving in het register voor wat zijn vakbekwaamheid betreft geen bedenkingen bestaan;

c. indien hij ten aanzien van het betrokken beroep in het bezit is van een erkenning van beroepskwalificaties ofwel aan hem gedeeltelijke toegang is verleend tot het betrokken beroep als bedoeld in de Algemene wet erkenning EU-beroepskwalificaties (hierna ook: de Algemene wet).

[…]

5. De minister stelt voor elk daarvoor in aanmerking komend beroep een commissie van deskundigen in, die tot taak heeft hem op zijn verzoek of uit eigen beweging van advies te dienen inzake de toepassing van dit artikel en ten aanzien van het verlenen van een erkenning van beroepskwalificaties als bedoeld in de Algemene wet. Bij algemene maatregel van bestuur worden de samenstelling, taak en werkwijze van de commissie geregeld. Bij algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld met betrekking tot het afleggen van een kennis- en vaardighedentoets en het daarvoor in rekening te brengen tarief.

Besluit psychotherapeut

Artikel 2

Om in het krachtens artikel 3 van de wet ingestelde register van psychotherapeuten te kunnen worden ingeschreven, is vereist het bezit van een getuigschrift waaruit blijkt dat de betrokkene met goed gevolg het examen ter afsluiting van een opleiding tot psychotherapeut heeft afgelegd, uitgereikt door een krachtens artikel 6, eerste lid, aangewezen opleidingsinstelling.

Artikel 3

1. De opleiding tot psychotherapeut bestaat uit ten minste 3680 uren, die als volgt zijn verdeeld:

a. 1280 uren theoretisch en praktisch onderwijs op het gebied van de psychotherapie;

b. 2400 uren werkervaring op het gebied van de psychotherapie.

2. Het onderwijs, bedoeld in het eerste lid, onder a, is gericht op het leren onderzoeken van psychische klachten en het met behulp van psychotherapie leren behandelen van de volgende categorieën van patiënten:

a. kinderen en jeugdigen;

b. volwassenen;

c. ouderen.

3. De werkervaring, bedoeld in het eerste lid, onder b, is gespreid over ten minste vier jaren en wordt in elk geval opgedaan met onderzoek en behandeling als bedoeld in het tweede lid, van volwassen patiënten en van patiënten, behorende tot één van de twee andere in het tweede lid bedoelde categorieën.

4. De opleiding tot psychotherapeut is voorts gericht op het onderzoeken en behandelen van patiënten in een individuele setting en in een groepssetting dan wel een gezins- en relatiesetting.

Artikel 4

1. Het onderwijs, bedoeld in artikel 3, eerste lid, onder a, omvat ten minste: a. 400 uren cursorisch onderwijs;

b. 50 uren leertherapiesessies;

c. 500 uren psychotherapiesessies;

d. 150 uren supervisiesessies waarvan er ten minste 50 betrekking hebben op de behandeling van individuele volwassen patiënten.

2. Het cursorische onderwijs omvat ten minste de volgende onderwerpen: […]

f. de psychotherapeutische referentiekaders, zijnde de psycho-analytische therapie, de gedragstherapie, de rogeriaanse therapie en de systeemtherapie die zijn gebaseerd op onderscheidelijk de psycho-analytische theorieën, de leer- en cognitieve theorieën, de experiëntiële theorieën en de systeemtheorieën;

g. inleiding in de toepassing van behandelingsmethoden vanuit de psychotherapeutische referentiekaders;

[…]

3. De opleiding, bedoeld in artikel 3, bestaat voorts uit ten minste één vervolgcursus over de toepassing van behandelingsmethoden in een door de aspirant-psychotherapeut te kiezen psychotherapeutisch referentiekader.

Artikel 6

1. Onze minister kan, op hun daartoe strekkende verzoek, opleidingsinstellingen aanwijzen die een opleiding tot psychotherapeut verzorgen die naar zijn oordeel voldoet aan de artikelen 3 en 4.