Uitspraak 201703605/1/V1


Volledige tekst

Bij deze uitspraak is een persbericht uitgebracht.

201703605/1/V1.
Datum uitspraak: 13 december 2017

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid,
appellant,

tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Roermond, van 25 april 2017 in zaak nr. 17/6866 in het geding tussen:

[de vreemdeling]

en

de staatssecretaris.

Procesverloop

Bij besluit van 22 maart 2017 heeft de staatssecretaris een aanvraag van de vreemdeling om hem een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen, niet-ontvankelijk verklaard.

Bij uitspraak van 25 april 2017 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en bepaald dat de staatssecretaris een nieuw besluit op de aanvraag neemt met inachtneming van hetgeen in de uitspraak is overwogen.

Tegen deze uitspraak heeft de staatssecretaris hoger beroep ingesteld.

De vreemdeling heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.

De staatssecretaris heeft nadere stukken ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 8 augustus 2017, waar de staatssecretaris, vertegenwoordigd door mr. M.M. van Asperen, advocaat te Den Haag, en mr. R.A. Visser, en de vreemdeling, bijgestaan door mr. P.Th. van Alkemade, advocaat te 's-Hertogenbosch, zijn verschenen.

Overwegingen

Inleiding

1. De vreemdeling heeft de Syrische nationaliteit en heeft van 1999 tot eind 2009 in de Verenigde Arabische Emiraten (hierna: de VAE) gewoond en gewerkt en was in het bezit van een door de autoriteiten van de VAE aan hem verleende verblijfsvergunning. Zijn moeder, broer en zus verblijven in de VAE. Hij is in de VAE gehuwd met een vrouw met de Filipijnse nationaliteit die eveneens door de autoriteiten van dat land in het bezit is gesteld van een verblijfsvergunning en in dat land woont en werkt en daar thans verblijft.

2. Bij besluit van 22 maart 2017 heeft de staatssecretaris de asielaanvraag van de vreemdeling niet-ontvankelijk verklaard, omdat de VAE voor de vreemdeling een veilig derde land is.

Volgorde van behandeling

3. In deze zaak speelt de vraag of de staatssecretaris zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat de VAE voor de vreemdeling een veilig derde land is. Meer specifiek speelt de vraag of de vreemdeling in de VAE wordt behandeld overeenkomstig de voorgeschreven beginselen waaraan een veilig derde land moet voldoen. In de uitspraak van vandaag, ECLI:NL:RVS:2017:3378, speelt de vraag welk onderzoek aan een dergelijk standpunt ten grondslag moet liggen. In de uitspraak van vandaag, ECLI:NL:RVS:2017:3381, speelt daarnaast de vraag of de staatssecretaris deugdelijk heeft gemotiveerd dat de VAE voor de desbetreffende vreemdeling een veilig derde land is.

4. De Afdeling zal hierna eerst in het algemeen uiteenzetten waaraan de tegenwerping, dat een land voor een vreemdeling een veilig derde land is, moet voldoen. Vervolgens zal de Afdeling de grieven weergeven en aan de hand daarvan beoordelen of de staatssecretaris deugdelijk heeft gemotiveerd dat de VAE voor de vreemdeling een veilig derde land is.

Vereisten voor het tegenwerpen van een veilig derde land

5. Ingevolge artikel 30a, eerste lid, aanhef en onder c, van de Vw 2000 kan een aanvraag niet-ontvankelijk worden verklaard als een derde land voor die vreemdeling als veilig derde land kan worden beschouwd. Anders dan bij veilige landen van herkomst (zie de uitspraak van 14 september 2016, ECLI:NL:RVS:2016:2474), is hiervoor niet vereist dat de staatssecretaris een derde land aanwijst en opneemt in een lijst. De staatssecretaris kan in een concreet geval beoordelen of een land voor de specifieke vreemdeling een veilig derde land is. Aan die tegenwerping moet gedegen onderzoek ten grondslag liggen. De staatssecretaris moet bepaalde informatiebronnen over de algemene situatie in een bepaald land bij zijn oordeel betrekken, en het door hem verrichte onderzoek en de daarop gebaseerde beoordeling ook inzichtelijk maken. Kortheidshalve verwijst de Afdeling hiertoe naar de uitspraak van vandaag, ECLI:NL:RVS:2017:3378. Uit dit onderzoek moet blijken dat een vreemdeling in het derde land overeenkomstig de beginselen, genoemd in artikel 3.106a, eerste lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (hierna: het Vb 2000) zal worden behandeld.

5.1 Als de staatssecretaris aan de hand van zorgvuldig onderzoek deugdelijk heeft gemotiveerd dat een vreemdeling in het derde land volgens de hiervoor bedoelde beginselen wordt behandeld, kan hij dit slechts tegenwerpen indien die vreemdeling een zodanige band heeft met dat land dat het voor die vreemdeling redelijk zou zijn daar naartoe te gaan. Dit kan het geval zijn als een vreemdeling in het verleden in dat land heeft gewoond, maar kan ook worden afgeleid uit andere individuele omstandigheden, zoals het hebben van een partner of andere familie in dat land. Het is, zoals ook volgt uit paragraaf C2/6.3 van de Vc 2000, in beginsel aan de staatssecretaris om aan de hand van de verklaringen van een vreemdeling en eventuele overgelegde of anderszins verkregen documenten aannemelijk te maken dat die vreemdeling een band heeft met het derde land. Het is vervolgens aan die vreemdeling om dat te weerleggen.

5.2. De staatssecretaris kan slechts tegenwerpen dat een derde land voor een specifieke vreemdeling een veilig derde land is, indien die vreemdeling wordt toegelaten tot dat land. Zoals eveneens volgt uit paragraaf C2/6.3 van de Vc 2000 is het aan de staatssecretaris, die immers tegenwerpt dat een vreemdeling uit een veilig derde land komt, om aannemelijk te maken dat een vreemdeling wordt toegelaten tot een bepaald land. Hiertoe dient hij aan de hand van informatie uit algemene bronnen, of op basis van de verklaringen van een vreemdeling, redenen aan te dragen waarom toegang in beginsel mogelijk moet zijn. Vervolgens is het aan een vreemdeling om aan te tonen dat de door de staatssecretaris geschetste mogelijkheden om toegang te krijgen tot het land, in zijn geval niet aanwezig zijn.

5.3. Een inhoudelijke beoordeling van de situatie in een bepaald land is overbodig indien niet kan worden geoordeeld dat de band van een vreemdeling met dat land zodanig is dat het voor hem redelijk is daar naartoe te gaan of aannemelijk is dat die vreemdeling niet wordt toegelaten tot dat land. De staatssecretaris dient die vragen te beantwoorden voordat wordt toegekomen aan of die vreemdeling in dat land wordt behandeld overeenkomstig de voorgeschreven beginselen waaraan een veilig derde land moet voldoen.

Weergave van de eerste grief

6. De staatssecretaris betoogt in de eerste grief dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat hij ondeugdelijk heeft gemotiveerd dat de vreemdeling toegang tot de VAE zal worden verleend. Volgens de staatssecretaris heeft de vreemdeling niet gestaafd dat hij zijn paspoort niet zal kunnen verlengen en dat er geen mogelijkheid is om van de autoriteiten van de VAE opnieuw een verblijfs- of werkvergunning te krijgen, al dan niet met behulp van zijn in de VAE wonende familieleden. De staatssecretaris heeft ter zitting gewezen op het Thematisch ambtsbericht documenten in Syrië van de minister van Buitenlandse Zaken van 22 juni 2017 (hierna: thematisch ambtsbericht) waaruit volgens hem volgt dat de vreemdeling vanuit het buitenland een paspoort kan verkrijgen en op de omstandigheid dat de vreemdeling heeft verklaard dat hij in 2015 een verlenging van de geldigheidsduur van zijn paspoort heeft gevraagd en gekregen.

Bespreking van de eerste grief

6.1. Volgens artikel 38, vierde lid, van de Procedurerichtlijn zorgen de lidstaten, wanneer het derde land de verzoeker om internationale bescherming niet tot zijn grondgebied toelaat, ervoor dat de toegang wordt verstrekt tot een procedure overeenkomstig de fundamentele waarborgen en beginselen die zijn beschreven in hoofdstuk II. De rechtbank heeft terecht overwogen dat uit die bepaling voortvloeit dat een lidstaat toegang verleent indien is komen vast te staan dat een vreemdeling niet wordt toegelaten tot dat derde land, maar niet dat een lidstaat zodanige toegang verleent indien niet op voorhand vaststaat dat die vreemdeling tot het derde land zal worden toegelaten. Uit paragraaf C2/6.3 van de Vreemdelingencirculaire 2000 volgt evenwel dat het primair op de weg van de staatssecretaris ligt om redenen aan te geven op grond waarvan aannemelijk is dat een vreemdeling wordt toegelaten tot het veilige derde land. Zodanige redenen kunnen zijn gebaseerd op algemene informatie over het betreffende land, op eerdere ervaringen van een vreemdeling betreffende de toelating tot dat land en op diens arbeidsverleden in dat land. Indien de staatssecretaris zodanige redenen aangeeft is het aan die vreemdeling om te staven dat niettemin geen toegang kan worden verkregen.

6.2. Het thematisch ambtsbericht bevat een actualisering en uitbreiding van de passage over Syrische documenten in het Algemeen ambtsbericht van de minister van Buitenlandse Zaken van 22 juni 2015 waarnaar de staatssecretaris in het besluit heeft verwezen. Het thematisch ambtsbericht dateert van na de aangevallen uitspraak, maar heeft mede betrekking op de periode daarvoor. Het grievenstelsel verzet zich er niet tegen dat dit stuk bij de beoordeling van het hoger beroep wordt betrokken.

6.3. Volgens het thematisch ambtsbericht kan officieel een aanvraag voor een paspoort in het buitenland worden gedaan bij vertegenwoordigingen van het Syrische regime en volgens een bron kunnen Syriërs thans ook vanuit landen waarvoor zij geen verblijfsvergunning hebben een aanvraag voor een paspoort indienen. Volgens een andere bron is het eveneens mogelijk om een aanvraag in te dienen bij een Syrische vertegenwoordiging in een ander land dan het land van verblijf. Verder staat in het thematisch ambtsbericht dat het Syrische regime in april 2015 een decreet heeft uitgevaardigd waarmee het voor gevluchte Syriërs in het buitenland mogelijk zou zijn om reisdocumenten (waaronder een paspoort) aan te vragen of te verlengen zonder tussenkomst van de Syrische geheime dienst en geldt, voor zover bekend, dat decreet nog steeds.

6.4. De vreemdeling heeft verklaard dat hij Syrië in mei 2012 legaal is uitgereisd, dat zijn paspoort op 22 juli 2015, tijdens zijn verblijf in Maleisië, is verlopen, dat hij de Syrische vertegenwoordiging in Maleisië heeft gevraagd om een verlenging van de geldigheidsduur van zijn paspoort en dat hij die in februari of maart 2015 ook heeft verkregen voor de duur van twee jaar. De staatssecretaris heeft zich gelet hierop terecht op het standpunt gesteld dat de vreemdeling een geldig Syrisch paspoort kan verkrijgen. De vreemdeling heeft geen stukken overgelegd waaruit blijkt dat hij daartoe pogingen heeft ondernomen en niet gesteld dat dit niet van hem kan worden gevergd.

De staatssecretaris heeft zich evenzeer terecht op het standpunt gesteld dat redenen bestaan om aan te nemen dat de vreemdeling opnieuw een werkvergunning van de autoriteiten van de VAE zal kunnen verkrijgen. De vreemdeling heeft verklaard dat hij van 1999 tot 2009 heeft verbleven in de VAE en daar heeft gewerkt voor verschillende werkgevers, waaronder zes jaar voor de Emirates Group, waarvan de Dubai National Air Travel Agency deel uitmaakt, voor welk bedrijf hij in 2010 ook in Saoedi-Arabië heeft gewerkt. Ook daarna heeft de vreemdeling naar zijn zeggen in de reis- en toerismesector gewerkt. Voorts heeft de vreemdeling verklaard dat zijn moeder, broer en zus in de VAE verblijven. Gelet hierop valt niet zonder meer in te zien dat de vreemdeling niet opnieuw, eventueel met behulp van zijn familie, werk in de VAE kan verkrijgen waarvoor de autoriteiten van de VAE een werkvergunning verlenen. De vreemdeling heeft geen stukken overgelegd van daartoe ondernomen initiatieven.

De grief is terecht voorgedragen, maar kan gelet op hetgeen hierna wordt overwogen niet leiden tot vernietiging van de aangevallen uitspraak.

Weergave en bespreking van de tweede grief

7. In de tweede grief betoogt de staatssecretaris dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat hij ondeugdelijk heeft gemotiveerd dat in het geval van de VAE is voldaan aan het vereiste van artikel 3.106a, eerste lid, aanhef en onder e, van het Vb 2000 en hij ten onrechte de asielaanvraag daarom niet-ontvankelijk heeft verklaard. Volgens de staatssecretaris heeft de rechtbank het besluit om die reden ten onrechte vernietigd.

Uit de uitspraak van de Afdeling van vandaag, ECLI:NL:RVS:2017:3381, volgt dat die grief faalt.

Conclusie

9. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient, met verbetering van de gronden, te worden bevestigd.

10. De staatssecretaris dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I. bevestigt de aangevallen uitspraak;

II. veroordeelt de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid tot vergoeding van bij de vreemdeling in verband met de behandeling van het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 990,00 (zegge: negenhonderdnegentig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.

Aldus vastgesteld door mr. N. Verheij, voorzitter, en mr. H. Troostwijk en mr. C.M. Wissels, leden, in tegenwoordigheid van mr. J. Willems, griffier.

w.g. Verheij w.g. Willems
voorzitter griffier

Uitgesproken in het openbaar op 13 december 2017

412.