Uitspraak 201701450/1/R1


Volledige tekst

201701450/1/R1.
Datum uitspraak: 13 december 2017

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

1. Natuurlijke Varkenshouderij Frank en Frij, gevestigd te Wehl, gemeente Doetinchem (hierna: Frank en Frij),
2. Coöperatie Mobilisation for the Environment U.A., gevestigd te Nijmegen (hierna: MOB),
appellanten,

en

de raad van de gemeente Doetinchem,
verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 22 december 2016 heeft de raad het bestemmingsplan "Ringweg 4 en 4a - 2016" vastgesteld.

Tegen dit besluit hebben Frank en Frij en MOB beroep ingesteld.

De raad heeft een verweerschrift ingediend.

[belanghebbende A] en [belanghebbende B] (hierna tezamen en in enkelvoud: [belanghebbende]) hebben een schriftelijke uiteenzetting gegeven.

Frank en Frij, de raad en [belanghebbende] hebben nadere stukken ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 13 oktober 2017, waar Frank en Frij, vertegenwoordigd door [gemachtigde], bijgestaan door mr. B.J. Meruma, advocaat te Amsterdam, MOB, vertegenwoordigd door T.H. van Essen, en de raad, vertegenwoordigd door E. Ketels en M. Daalwijk, zijn verschenen. Voorts is ter zitting [belanghebbende], bijgestaan door mr. P.J.G. Poels, advocaat te Nijmegen, als partij gehoord.

Overwegingen

Het plan

1. Het plan voorziet in een vrijstaande woning met bijbehorende praktijkruimte ter plaatse van het perceel [locatie] te Wehl. Voorts is in dit plan een agrarische bestemming en een bouwvlak toegekend aan het naastgelegen perceel Ringweg 4.

Ontvankelijkheid MOB

2. De raad stelt dat het beroep van MOB niet-ontvankelijk is, omdat zij geen belanghebbende is bij het besluit tot vaststelling van het plan. De raad voert in dit verband aan dat de statuten van MOB een zeer algemene doelstelling bevatten en het plan hiermee juist in overeenstemming is. MOB lijkt volgens de raad vooral op te komen voor de belangen van Frank en Frij.

2.1. Voor de vraag of een rechtspersoon belanghebbende is als bedoeld in artikel 1:2, eerste en derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb), is bepalend of de rechtspersoon krachtens zijn statutaire doelstelling en blijkens zijn feitelijke werkzaamheden een rechtstreeks bij het bestreden besluit betrokken algemeen of collectief belang in het bijzonder behartigt. Met artikel 1:2, derde lid, van de Awb heeft de wetgever blijkens de totstandkomingsgeschiedenis (Kamerstukken II 1988/1989, 21 221, nr. 3, blz. 32-35) veilig willen stellen dat verenigingen of stichtingen als belanghebbende kunnen opkomen, mits een algemeen of collectief belang dat zij zich statutair ten doel stellen te behartigen en waarvoor zij zich daadwerkelijk inzetten, bij het besluit rechtstreeks is betrokken.

2.2. Het belang dat MOB zich blijkens haar statuten ten doel stelt te behartigen, is het in overeenstemming met artikel 3 van het Verdrag betreffende de EU een hoog niveau van bescherming en verbetering van de kwaliteit van het milieu bevorderen door onder meer:

- behoud, bescherming en verbetering van de kwaliteit van het milieu;

- het nemen van maatregelen om lokale, regionale of mondiale milieuproblemen aan te pakken waarbij de focus primair op Nederland is gericht.

Dit doel is mede gericht op het behartigen van algemene belangen als bedoeld in artikel 1:2, derde lid, van de Awb. Het gebied waarop het plan betrekking heeft, ligt binnen de territoriale begrenzing van de statutaire doelomschrijving. Voorts behoren milieubelangen betrokken bij het plan tot de belangen die MOB blijkens haar statutaire doelstelling behartigt. Dat het plan waar de raad stelt juist bijdraagt aan de doelen die MOB nastreeft, wat hier verder ook van zij, maakt niet dat zij daarom niet als belanghebbende bij het bestreden besluit kan worden aangemerkt.

Gezien het vorenstaande is de Afdeling van oordeel dat MOB, gelet op haar statutaire doelstelling, een rechtstreeks bij het besluit betrokken belang in het bijzonder behartigt, zodat zij bij het besluit tot vaststelling van het plan als belanghebbende in de zin van artikel 1:2 van de Awb kan worden aangemerkt.

De beroepen

Het beroep van Frank en Frij

3. Frank en Frij is met haar bedrijf gevestigd op het perceel Ringweg 4. Het beroep van Frank en Frij is gericht tegen zowel de bestemming die in het plan aan haar perceel is toegekend als tegen de bestemming die aan het naburig perceel is toegekend. Frank en Frij exploiteert een openlucht houderijsysteem voor scharrelvleesvarkens. In de open ruimte staan enkele schuilhokken. Er is een stal in gebruik op het perceel voor zeugen met biggen. Verder is er een mestopslag, een rijbak en een stapmolen voor paarden aanwezig op het perceel. Volgens Frank en Frij is bij de vaststelling van het plan onvoldoende rekening gehouden met haar belangen. Het plan maakt de bestaande bedrijfsvoering niet langer mogelijk, omdat het bouwvlak te klein is en niet op de juiste locatie ligt. Frank en Frij wenst een bouwvlak op het noordelijke deel van haar perceel waarin in ieder geval de bestaande schuilhokken als zodanig worden bestemd. Zij wil voorts uitbreiden en een nieuw schuilonderkomen voor de varkens kunnen bouwen. Ook dit is volgens haar met het bouwvlak zoals toegekend in het plan niet mogelijk. Verder vreest Frank en Frij dat de voorziene woning met bijbehorende praktijkruimte op het perceel [locatie 1] waarin het plan voorziet, zal leiden tot beperkingen in haar bedrijfsvoering.

Bestaande rechten

4. Frank en Frij betoogt dat haar varkenshouderij planologisch legaal is aangevangen en dat derhalve sprake is van bestaande rechten. De raad had volgens haar deze bestaande rechten moeten respecteren en als uitgangspunt moeten nemen bij de vaststelling van het plan. Het gebruik van de inrichting voor het houden, fokken en afmesten van scharrelvleesvarkens in de open lucht en in de bestaande stalruimte was volgens Frank en Frij op grond van vorige bestemmingsplannen al toegestaan. In 2002 is voorts een milieuvergunning verleend en zijn daarna meldingen gedaan als bedoeld in het Activiteitenbesluit milieubeheer. Frank en Frij betoogt dat de bestaande schuilhutten, mestopslag aan de oostzijde van het bedrijf en trainingsmolen ten onrechte niet als zodanig zijn bestemd in het plan. Deze liggen allemaal buiten het bouwvlak, waar geen bebouwing is toegestaan.

4.1. De raad stelt zich op het standpunt dat Frank en Frij met dit plan haar bedrijf kan voortzetten en dat het plan ook uitbreidingsmogelijkheden biedt, maar daarbij rekening is gehouden met de belangen van [belanghebbende], die eigenaar is van het naburige perceel [locatie 1]. Er is volgens de raad geen sprake van bestaande rechten. De schuilhutten, mestopslag en trainingsmolen zijn alle zonder omgevingsvergunning opgericht en derhalve illegaal aanwezig op het perceel. De omvang en de begrenzing van het bouwvlak in het plan is volgens de raad zorgvuldig tot stand gekomen. Gelet op de verspreid liggende bebouwing en het door de Stichting Advisering Agrarische Bouwplannen uitgebrachte advies van 26 september 2016 (hierna: het SAAB-advies), waarin staat dat de indeling van het perceel verbetering behoeft, moest de raad een keuze maken welke bebouwing in elk geval binnen de grenzen van het bouwvlak op maat moest komen te liggen. De raad heeft ervoor gekozen de bedrijfsgebouwen die zijn geconcentreerd rondom de bedrijfswoning, binnen het bouwvlak te plaatsen. Het plan voorziet in een afwijkingsmogelijkheid waarmee de hobbymatige bouwwerken buiten het bouwvlak kunnen worden toegestaan.

4.2. Artikel 3, lid 3.1, van de planregels luidt: "De voor ‘Agrarisch’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:

a. agrarische bedrijvigheid in de vorm van:

1. grondgebonden agrarische bedrijven;

2. niet-grondgebonden veehouderijbedrijven, of agrarische bedrijven met een niet-grondgebonden veehouderijtak, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding ‘niet grondgebonden’".

Lid 3.2.2 luidt: "Voor het bouwen van bedrijfsgebouwen gelden de navolgende regels:

a. realisatie is uitsluitend toegestaan binnen het bouwvlak."

4.3. Aan het plandeel ter plaatse van de varkenshutten, mestopslag en trainingsmolen heeft de raad geen bouwvlak toegekend. Ingevolge artikel 3, lid 3.2.2, van de planregels zijn deze ter plaatse van het bestreden plandeel niet toegestaan. Vast staat dat deze zonder omgevingsvergunning zijn opgericht terwijl een dergelijke vergunning wel was vereist. Terecht heeft de raad vastgesteld dat geen sprake is van bestaande rechten.

Evenmin bestond voor de raad anderszins enige verplichting het door Frank en Frij gewenste bouwvlak, inclusief de bestaande bouwwerken, toe te kennen. Weliswaar heeft de raad in het op 18 juli 2013 vastgestelde bestemmingsplan "Buitengebied 2012" een bouwvlak opgenomen, maar dit is door de Afdeling in de uitspraak van 5 november 2014, ECLI:NL:RVS:2014:3930, vernietigd. De Afdeling heeft in dit verband overwogen dat bij het nemen van het in die uitspraak bestreden besluit de belangen van [belanghebbende] enerzijds en Frank en Frij anderzijds niet op volledige wijze zijn meegewogen bij de door de raad gemaakte afweging. Gelet op het vorenstaande heeft de raad bij de vaststelling van dit plan terecht als uitgangspunt genomen dat de bouwplannen van zowel Frank en Frij als [belanghebbende], in onderlinge samenhang, planologisch mogelijk worden gemaakt.

Gelet hierop is de Afdeling van oordeel dat de raad in redelijkheid niet het door Frank en Frij gewenste bouwvlak, inclusief de bestaande bouwwerken, heeft toegekend, gelet op de verstrekkende gevolgen daarvan voor het perceel van [belanghebbende] en het bestaan van alternatieven voor de door Frank en Frij gewenste uitbreiding en dat de raad de bebouwing in het plan niet als zodanig heeft hoeven te bestemmen. De raad heeft in redelijkheid het SAAB-advies kunnen volgen en alleen de bedrijfsgebouwen die zijn geconcentreerd rondom de bedrijfswoning als zodanig kunnen bestemmen.

Het betoog faalt.

Uitbreiding

5. Frank en Frij voert aan dat er een concreet voornemen is om het aantal varkens uit te breiden, de bestaande schuilhutten te vervangen door een nieuw schuilonderkomen met ruime buitenuitlopen en een mestopslag en voersilo te realiseren. Een bouwvlak op het noordelijke gedeelte van het perceel is hiervoor noodzakelijk. Het plan maakt deze gewenste uitbreiding niet mogelijk, omdat dit niet binnen het toegekende bouwvlak past. In 2014 is een aanvraag ingediend voor de bouw van een varkensverblijf. In januari 2015 heeft Frank en Frij een bedrijfsplan ingediend met een financiële onderbouwing en bouwtekening. De manier waarop het bouwvlak nu in het plan is opgenomen, is volgens Frank en Frij onwerkbaar en onevenredig bezwarend voor het bedrijf. De vormgeving van het bouwvlak is volgens Frank en Frij volledig aangepast aan het binnen het bouwvlak brengen van de bestaande agrarische bedrijfsbebouwing en het kunnen voldoen aan de geurcontour. Frank en Frij voert aan dat niet-grondgebonden activiteiten volgens de planregels alleen zijn toegestaan binnen het bouwvlak. Dit betekent volgens Frank en Frij dat het niet meer mogelijk is om de gronden daarbuiten als vrije uitloop voor de varkens te gebruiken. Door het te kleine bouwvlak midden op het perceel loopt de continuïteit van de varkenshouderij gevaar. De varkens passen niet in de beschikbare ruimte binnen het bouwvlak, de aansluiting met het noordelijke uitbreidingsgebied ontbreekt en de toegankelijkheid voor leveranciers en mestafvoer is volgens haar onmogelijk.

5.1. De raad stelt zich op het standpunt dat bij de vaststelling van het bouwvlak rekening is gehouden met de wens van [belanghebbende] om op het naburig perceel een woning te realiseren en met de wens van Frank en Frij om haar bedrijf uit te breiden. Op basis van het SAAB-advies is een bouwvlak op maat toegekend. Hiermee kan Frank en Frij haar bedrijf uitoefenen en is uitbreiding van de stal mogelijk. De stelling van Frank en Frij dat een niet-grondgebonden agrarisch bedrijf is beperkt tot het bouwvlak, is volgens de raad onjuist. De aanduiding "niet-grondgebonden" is gekoppeld aan het bouwvlak omdat de bedrijfsgebouwen zich moeten vestigen op het bouwvlak. In het plan staat nergens dat uitloop als onderdeel van een overdekt dierenverblijf niet is toegestaan buiten het bouwvlak. De varkens mogen volgens de raad dan ook gewoon op de gronden buiten het bouwvlak lopen.

5.2. De SAAB heeft op verzoek van de raad geadviseerd over een passende planregeling voor het perceel en heeft daarvoor een bedrijfsbezoek afgelegd. De wens tot uitbreiding van het bedrijf is bij het advies betrokken. De SAAB stelt vast dat sprake is van een deeltijd agrarisch bedrijf. De voorgenomen uitbreiding is volgens het SAAB-advies een positieve ontwikkeling. Op basis van de financiële stukken concludeert de SAAB dat ook na de uitbreiding niet duidelijk aantoonbaar sprake is van een reëel dan wel een in potentie volwaardig agrarisch bedrijf, zodat toebedeling van het agrarisch bouwperceel en daarbij behoud van alle mogelijkheden niet is gerechtvaardigd. Wel is volgens het SAAB-advies een specifieke bestemming gerechtvaardigd met een bouwvlak voor de bestaande bebouwing rond het erf met 25% uitbreidingsruimte. Anders dan Frank en Frij is de SAAB van mening dat het voor een doelmatige bedrijfsvoering niet logisch is dat het meest noordelijk geleden deel van het bouwperceel wordt benut voor de realisatie van de gewenste stal. Wel adviseert de SAAB om meer ruimte te bieden voor de realisatie van de gewenste stal in het deel van het perceel gelegen tussen de stapmolen en de rijbak.

5.3. De Afdeling is van oordeel dat de raad gelet op dit advies en de betrokken belangen in redelijkheid het bouwvlak zoals opgenomen in het plan heeft kunnen vaststellen. Uit het SAAB-advies blijkt dat de voortzetting en uitbreiding van het bedrijf en het nieuwe schuilonderkomen met dit bouwvlak mogelijk is. Frank en Frij heeft niet aannemelijk gemaakt dat een bouwvlak op het noordelijke deel van het perceel de enige werkbare optie is. Daarbij neemt de Afdeling in aanmerking dat de raad heeft toegelicht dat het de bedoeling is dat het plan het lopen van de varkens buiten het bouwvlak ook toestaat.

Wat betreft het betoog van Frank en Frij dat het plan een niet-grondgebonden bedrijf alleen binnen het bouwvlak mogelijk maakt overweegt de Afdeling als volgt. Het perceel heeft de bestemming "Agrarisch". Alleen het bouwvlak binnen het perceel heeft de aanduiding "niet-grondgebonden". In artikel 3, lid 3.1 van de planregels is opgenomen dat de bestemming "Agrarisch" is bestemd voor agrarische bedrijvigheid in de vorm van grondgebonden agrarische bedrijven en niet-grondgebonden veehouderijbedrijven of agrarische bedrijven met een niet-grondgebonden veehouderijtak. Niet-grondgebonden bedrijven zijn echter uitsluitend toegestaan ter plaatse van de aanduiding "niet-grondgebonden". Met Frank en Frij is de Afdeling van oordeel dat uit deze systematiek volgt dat in dit geval buiten het bouwvlak alleen grondgebonden activiteiten zijn toegestaan en uitloop, als onderdeel van het niet-grondgebonden bedrijf, daar derhalve niet is toegestaan. Het plan maakt het niet mogelijk de gronden buiten het bouwvlak als uitloop voor de varkens te gebruiken. Nu uit de toelichting van de raad volgt dat de raad niet heeft beoogd om uitloop alleen binnen het bouwvlak toe te staan, is het besluit in zoverre onzorgvuldig tot stand gekomen.

Het betoog slaagt.

Afstandsnorm van 50 m

6. Volgens Frank en Frij heeft de raad ten onrechte een afstandsnorm van 50 m voor geur gehanteerd, waardoor het varkensbedrijf onevenredig wordt beperkt in zijn mogelijkheden. Gelet op het openluchtsysteem dient de afstand bovendien niet te worden gemeten vanaf de grens van het bouwvlak, maar vanaf de perceelsgrens. De Wet geurhinder en veehouderij is volgens Frank en Frij niet van toepassing. Ook op grond van het Activiteitenbesluit milieubeheer geldt er geen afstandsnorm voor geur omdat het VAB-beleid wordt toegepast en daarvoor een uitzondering geldt.

6.1. De raad heeft toegelicht dat het volgens hem vanuit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening noodzakelijk is om een afstand van 50 m aan te houden. De reden daarvoor is dat ook voor andere geurbronnen zoals de opslag van agrarische bedrijfsstoffen een aan te houden afstand van 50 m bestaat. Ook voor varkenshouderijen geldt overeenkomstig de VNG-brochure een richtafstand van 50 m. De raad acht deze afstand in dit geval noodzakelijk om eventuele geluidhinder te voorkomen dan wel zoveel mogelijk te beperken. Voorts maakt het plan ook een zogenaamde type C-inrichting mogelijk waarvoor het ook noodzakelijk is een afstand van 50 m aan te houden.

6.2. De Afdeling is van oordeel dat de raad zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het in dit geval vanuit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening noodzakelijk is om een afstand van 50 m aan te houden. Er bestaat geen aanleiding voor het oordeel dat dit onevenredig bezwarend is voor de bedrijfsvoering van Frank en Frij. Zoals hiervoor reeds overwogen, is niet aannemelijk dat het bedrijf met het bouwvlak zoals opgenomen in het plan niet kan functioneren. Voorts heeft de raad terecht gemeten vanaf het bouwvlak, nu geen sprake is van een bedrijf zonder dierenverblijven. Zoals volgt uit de plannen van Frank en Frij zijn er stallen op het perceel aanwezig en is er ook een nieuw schuilonderkomen van 170 m2 gepland op het perceel.

Het betoog faalt.

Ammoniakemissie

7. Frank en Frij betoogt dat de melding op grond van het Programma Aanpak Stikstof (hierna: het PAS) die zij op 15 december 2015 heeft gedaan in het plan als referentie moet worden gebruikt voor de vaststelling van de maximale ammoniakemissie die is toegestaan.

7.1. De raad stelt dat volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling de gevolgen van een plan voor Natura 2000-gebieden moeten worden afgezet tegen de feitelijke en planologisch legale situatie ten tijde van de vaststelling van het plan. Uitgangspunt bij de vaststelling is verder geweest of de situatie ook milieurechtelijk legaal was. Dat de melding die op grond van het PAS is gedaan meer omvat, doet hier niets aan af en betekent niet dat hiervoor ook een milieurechtelijke toestemming bestaat. Er is hier geen sprake van een vergunning maar van een melding.

7.2. Bij de beoordeling van de gevolgen van het plan voor de instandhoudingsdoelstellingen van een Natura 2000-gebied moet worden uitgegaan van de huidige, feitelijke situatie als referentiekader. Daarbij gaat het om de feitelijke legale situatie ten tijde van de vaststelling van het bestemmingsplan (vgl. de uitspraak van de Afdeling van 13 februari 2013; ECLI:NL:RVS:2013:BZ1284). De raad stelt zich derhalve terecht op het standpunt dat hij niet heeft hoeven uitgaan van de ammoniakemissie overeenkomstig de melding. In de planregels wordt terecht verwezen naar de feitelijke en planologisch legale situatie.

Het betoog faalt.

8. Frank en Frij voert aan dat in artikel 3, lid 3.4.4 onder d, en 3.7.4, onder b, van de planregels ten onrechte de bepaling ontbreekt dat onder toename van ammoniakemissie niet wordt begrepen een project of handeling waarvoor op grond van artikel 19 kg, eerste lid, van de Natuurbeschermingswet 1998 een uitzondering op de vergunningplicht geldt.

8.1. De raad heeft toegelicht dat in de bouwregels voor de bestemming "Agrarisch" (artikel 3, lid 3.2.2, van de planregels) een verbinding is gelegd met de op grond van het PAS en de Natuurbeschermingswet 1998 beschikbare ontwikkelingsruimte, waarvoor niet de vergunningplicht geldt. Dat geldt ook voor de algemene gebruiksregels en de algemene verwijzingsregels. Bij de afwijkingsbevoegdheid en bij de wijzigingsbevoegdheid is die verbinding niet gelegd. Vanuit de algemene bouwregels kan volgens de raad echter worden afgeleid dat die verbinding ook hierop van toepassing is.

8.2. Artikel 3, lid 3.2.2, onder b, van de planregels luidt: "de oppervlakte van gebouwen ten behoeve van het houden van landbouwhuisdieren mag per agrarisch bedrijf ten hoogste de bestaande oppervlakte bedragen, met dien verstande dat een grotere oppervlakte (binnen de mogelijkheden die het plan biedt) is toegestaan als er geen sprake is van een toename van de ammoniakemissie van het betreffende bedrijf ten opzichte van de bestaande situatie, zoals die blijkt of kan worden afgeleid uit de meldingen op grond van het Activiteitenbesluit milieubeheer:

binnengekomen op 10 februari 2014 en afgehandeld op 13 maart 2014; en

binnengekomen op 1 december 2014 en afgehandeld op 12 februari 2015;

Onder toename van ammoniakemissie wordt niet begrepen een project of handeling waarbij stikstofdepositie wordt veroorzaakt op voor stikstof gevoelige habitats in het Natura 2000-gebied die afzonderlijk en, ingeval het project of de handeling betrekking heeft op een inrichting als bedoeld in artikel 1.1, derde lid, van de Wet milieubeheer, in cumulatie met andere projecten of handelingen met betrekking tot dezelfde inrichting, in de periode waarvoor een programma - als bedoeld in artikel 19kg eerste lid van de Natuurbeschermingswet 1998 geldt, niet een waarde overschrijdt die is vastgesteld bij algemene maatregel van bestuur gebaseerd op artikel 19kh lid 7 onder a sub 1 van de Natuurbeschermingswet 1998. "

8.3. De Afdeling is van oordeel dat deze bepaling in de algemene bouwregels voldoende duidelijk is en de raad deze niet nogmaals in de bijzondere bepalingen heeft hoeven opnemen.

Het betoog faalt.

Planregels

9. Frank en Frij betoogt dat onduidelijk is waar artikel 4, lid 4.5.1, van de planregels betrekking op heeft.

9.1. Artikel 4, lid 4.5.1, van de planregels luidt: "Een als zodanig bestemde woning, inclusief eventueel aanwezige bijbehorende bouwwerken, mag mede worden gebruikt voor de uitoefening van een aan huis gebonden bedrijf of beroep, niet zijnde de praktijkruimte als bedoeld in 4.a sub a, of een escortbedrijf, onder de voorwaarde dat: er geen onevenredige aantasting mag plaats vinden van de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden."

9.2. De raad heeft toegelicht dat dit artikel niet ziet op de geplande praktijkruimte op het perceel [locatie 1], maar dat dit een standaardbepaling is bij de woonbestemming en bedoeld is om de bewoner de mogelijkheid te bieden desgewenst een praktijk of kantoor de realiseren.

9.3. De Afdeling ziet geen grond voor het oordeel dat deze planregel niet voldoende duidelijk is.

Het betoog faalt.

10. Frank en Frij betoogt dat de voorwaarde dat het gebruik van de woning en de bijgebouwen niet de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden onevenredig mag aantasten, niet kan worden opgenomen voor een activiteit die bij recht mogelijk wordt gemaakt. Voorafgaand aan het plan had moeten worden getoetst of deze aantasting er is.

10.1. De raad heeft toegelicht dat de ruimtelijke effecten van de geplande praktijk bij de nieuwe woning op [locatie 1] uitvoerig zijn onderzocht en dat de conclusie is dat de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden, waaronder Ringweg 4, niet worden aangetast. Deze bepaling is slechts een standaardbepaling bij een woonbestemming en niet bedoeld voor de geplande woning en praktijkruimte. Het betoog van Frank en Frij dat voor de praktijkruimte vooraf geen toetsing heeft plaatsgevonden berust derhalve niet op een feitelijke grondslag.

Het betoog faalt.

11. In hetgeen Frank en Frij heeft aangevoerd ziet de Afdeling aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit, voor zover daarbij niet aan het gehele perceel Ringweg 4 de aanduiding "niet grondgebonden" is toegekend, in strijd is met artikel 3:2 van de Awb. Het beroep van Frank en Frij is gegrond, zodat het bestreden besluit in zoverre dient te worden vernietigd.

12. De raad dient ten aanzien van het beroep van Frank en Frij op de na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.

Het beroep van MOB

13. MOB richt zich alleen tegen de vrijstaande woning met bijbehorende praktijkruimte waarin het plan voorziet. Volgens MOB is dit niet in overeenstemming met het beleid Vrijkomende Agrarische Bebouwing (hierna: VAB-beleid).

VAB-beleid

14. MOB betoogt dat de woning met praktijkruimte niet in overeenstemming is met het VAB-beleid. In dit verband voert MOB aan dat de raad niet voldoende heeft gemotiveerd waarom op deze punten wordt afgeweken. MOB voert aan dat de nieuwe woning ten onrechte niet meer richting een dorps- of stadsrand wordt teruggebouwd.

14.1. In paragraaf 2.2.2. van de plantoelichting staat dat de bebouwing op [locatie 1] momenteel bestaat uit twee lange varkensschuren. De eigenaar wil de twee bedrijfsgebouwen slopen en het agrarische bouwvlak laten vervallen. In ruil hiervoor wordt een woning met praktijkruimte gebouwd.

14.2. De raad heeft toegelicht dat hij in dit geval het VAB-beleid niet onverkort heeft toegepast, maar dat hij aanleiding heeft gezien om aan te sluiten bij het regionale beleid "Functies zoeken plaatsen, plaatsen zoeken functies" van de regio Achterhoek waarop het gemeentelijke VAB-beleid is gebaseerd. De raad heeft toegelicht dat de voorziene combinatie van wonen en werken niet met zoveel woorden in het geldende VAB-beleid staat, maar wel in de bedoeling van dat beleid past en derhalve daarmee niet in strijd is. In dit verband heeft hij er op gewezen dat twee bedrijfsgebouwen worden gesloopt en het varkensbedrijf zijn activiteiten beëindigt. Hiermee wordt volgens de raad alle agrarische bebouwing op het perceel [locatie 1] gesloopt. De raad heeft voorts toegelicht dat ervoor is gekozen om de woning enigszins naar het westen te situeren zodat een goed woon- en leefklimaat kan worden gegarandeerd en de bedrijfsvoering van omliggende bedrijven niet wordt benadeeld. Als gevolg van de evaluatie van het VAB-beleid bij het bestemmingsplan "Buitengebied - 2012" is de regel over de beweging naar dorps- of stadsrandzone vervallen.

14.3. De Afdeling ziet gelet op deze motivering van de raad geen aanleiding voor het oordeel dat in strijd met het VAB-beleid in de woning met praktijkruimte is voorzien op het perceel [locatie 1]. De raad heeft zich in dit verband in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat vanwege de splitsing van het voormalige perceel Ringweg 4 er geen relatie meer is tussen Ringweg 4 en 4a. Om die reden heeft de raad zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat de bedrijfswoning Ringweg 4 niet het hoofdgebouw is waarop de nieuwbouw van [locatie 1] moet aansluiten.

15. Het beroep van MOB is ongegrond.

16. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Slotoverweging

17. De Afdeling ziet aanleiding om met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, van de Awb de raad op te dragen om voor het hierna te noemen vernietigde plandeel met inachtneming van deze uitspraak een nieuw plan vast te stellen en zal daartoe een termijn stellen.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I. verklaart het beroep van Natuurlijke Varkenshouderij Frank en Frij gegrond;

II. vernietigt het besluit van de raad van de gemeente Doetinchem van 22 december 2016 tot vaststelling van het bestemmingsplan "Ringweg 4 en 4a - 2016" voor zover daarbij niet aan het gehele perceel Ringweg 4 de aanduiding "niet grondgebonden" is toegekend;

III. draagt de raad van de gemeente Doetinchem op om binnen 24 weken na de verzending van deze uitspraak met inachtneming van hetgeen daarin is overwogen een nieuw besluit te nemen voor het onderdeel genoemd onder II. en dit zo spoedig mogelijk op de wettelijk voorgeschreven wijze bekend te maken;

IV. verklaart het beroep van Coöperatie Mobilisation for the Environment U.A. ongegrond;

V. veroordeelt de raad van de gemeente Doetinchem tot vergoeding van bij de Natuurlijke Varkenshouderij Frank en Frij in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1.038,21 (zegge: duizend achtendertig euro en eenentwintig cent), waarvan € 990,00 (zegge: negenhonderdnegentig euro) is toe rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;

VI. gelast dat de raad van de gemeente Doetinchem aan de Natuurlijke Varkenshouderij Frank en Frij het door haar voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 334,00 (zegge: driehonderdvierendertig euro) vergoedt.

Aldus vastgesteld door mr. Th.C. van Sloten, voorzitter, en mr. D.J.C. van den Broek en mr. F.D. van Heijningen, leden, in tegenwoordigheid van mr. S.J.R.R. Brock, griffier.

w.g. Van Sloten w.g. Brock
voorzitter griffier

Uitgesproken in het openbaar op 13 december 2017

603.