Uitspraak 201708697/2/A3


Volledige tekst

Bij deze uitspraak is een persbericht uitgebracht.

201708697/2/A3.
Datum uitspraak: 6 december 2017

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) hangende het hoger beroep van:

I. [verzoeker sub 1], wonend te [woonplaats],
II. [verzoeker sub 2], wonend te Amsterdam,
III. [verzoeker sub 3], wonend te [woonplaats],
IV. [verzoeker sub 4A] en [verzoeker sub 4B], beiden wonend te Amsterdam,
(hierna gezamenlijk te noemen: [verzoeker sub 1] en anderen)
verzoekers,

tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 31 oktober 2017 in zaak nr. 17/3052 in het geding tussen:

[verzoeker sub 1] en anderen

en

de burgemeester van Amsterdam.

Procesverloop

Bij besluit van 28 september 2016 heeft de burgemeester een gebied aangewezen als wegen, bedoeld in artikel 2.17A, eerste lid, van de Algemene Plaatselijke Verordening 2008 (hierna: APV) waar het is verboden zich met een groepsfiets te bevinden. Bij dit besluit is bepaald dat het in werking treedt op 1 januari 2017.

Bij besluit van 10 april 2017 heeft de burgemeester het door [verzoeker sub 1] en anderen daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard en bepaald dat het bij besluit van 28 september 2016 ingestelde verbod in werking treedt op 1 november 2017.

Bij uitspraak van 31 oktober 2017 heeft de rechtbank het door [verzoeker sub 1] en anderen daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard.

Tegen deze uitspraak hebben [verzoeker sub 1] en anderen hoger beroep ingesteld.

[verzoeker sub 1] en anderen hebben de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.

[verzoeker sub 1] en anderen hebben een nader stuk ingediend.

De voorzieningenrechter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 23 november 2017, waar [verzoeker sub 1] en anderen, bijgestaan door mr. J. Monster en mr. R.E. Ruitenberg Segall, beiden rechtsbijstandverlener te Amsterdam, en de burgemeester, vertegenwoordigd door mr. J. Hagen-Pot, mr. C. Strengers en S. Rechtuijt, zijn verschenen.

Overwegingen

1. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.

2. [verzoeker sub 1] en anderen zijn exploitanten van groepsfietsen, waaronder bierfietsen, en bieden hun diensten onder meer aan in het centrum van Amsterdam. Hun verzoek strekt ertoe dat bij wijze van voorlopige voorziening wordt bepaald dat de inwerkingtreding van het verbod dat de burgemeester bij besluit van 28 september 2016 heeft ingesteld, en bij besluit van 10 april 2017 heeft gehandhaafd, wordt opgeschort tot na de uitspraak op het hoger beroep van [verzoeker sub 1] en anderen.

3. De voorzieningenrechter stelt voorop dat in de bodemprocedure rechtsvragen aan de orde zijn, die zich minder goed lenen voor beantwoording in de onderhavige procedure. De voorzieningenrechter ziet dan ook af van een inhoudelijke beoordeling van het hoger beroep vooruitlopend op de behandeling in de hoofdzaak. De vraag of een voorlopige voorziening moet worden getroffen vooruitlopend op de beoordeling van het hoger beroep door de Afdeling, zal de voorzieningenrechter beantwoorden aan de hand van een belangenafweging.

3.1. De burgemeester heeft bij voornoemd besluit van 28 september 2016 een zogeheten aanwijzingsbesluit genomen door een gebied aan te wijzen waarin het verboden is zich met een groepsfiets, waaronder de bierfiets, te bevinden. Dit besluit is gebaseerd op artikel 2.17A van de APV waarin is bepaald dat het de bestuurder van een groepsfiets is verboden zich met een groepsfiets te bevinden op door de burgemeester aangewezen gebieden, wegen of weggedeelten. Ingevolge het tweede lid van dit artikel wordt voor de toepassing van het eerste lid onder bestuurder van een groepsfiets tevens verstaan: de aanbieder of exploitant van een groepsfiets. Het door de burgemeester aangewezen gebied is nader begrensd op de bij het besluit behorende kaart en wordt door partijen kortweg aangemerkt als het centrum van Amsterdam. Het door de burgemeester ingestelde verbod is op 1 november 2017 in werking getreden.

3.2. De voorzieningenrechter is van oordeel dat rechtens aan het belang bij het treffen van een voorlopige voorziening gericht op een schorsing van het aanwijzingsbesluit slechts een beperkt gewicht dient te worden toegekend. Daartoe overweegt de voorzieningenrechter dat [verzoeker sub 1] en anderen geen stukken hebben overgelegd waaruit kan worden afgeleid dat het aannemelijk is dat zij door het ingestelde verbod ernstig financieel nadeel lijden. De voorzieningenrechter betrekt daarbij dat het verbod uitsluitend ziet op het centrum van Amsterdam hetgeen betekent dat het [verzoeker sub 1] en anderen wel is toegestaan om de groepsfiets te exploiteren in andere ook aan het centrum van Amsterdam grenzende gebieden. Hierbij neemt de voorzieningenrechter ook in aanmerking dat de burgemeester ter zitting heeft verklaard dat hij in ieder geval niet voor de zomer van 2018 uitvoering zal geven aan een op 9 november 2017 door de gemeenteraad aangenomen motie om de gehele stad aan te wijzen als gebied waarin het verboden is zich met een groepsfiets te bevinden. Daarbij komt dat, zoals door de burgemeester ter zitting is toegelicht, tegen een dergelijk besluit afzonderlijke rechtsbescherming openstaat. Voorts betrekt de voorzieningenrechter daarbij dat de burgemeester ter zitting heeft verklaard dat de bereidheid bestaat in overleg met de exploitanten van de groepsfiets de mogelijkheid te onderzoeken van het instellen van een zogenaamde corridor, waarbinnen groepsfietsen, die ten tijde van de inwerkingtreding van het aanwijzingsbesluit nog werden gestald in zich in het centrum bevindende ruimten, gedurende een nader te bepalen overgangsdatum, bemand door slechts één persoon, naar één of meerdere locaties buiten het centrum en vice versa kunnen worden verplaatst.

Tegenover de belangen van de exploitanten staat het algemene belang van de burgemeester bij handhaving van het verbod. De burgemeester heeft aan het verbod ten grondslag gelegd dat de exploitatie van de groepsfiets hinderlijk gedrag en overlast veroorzaakt, waardoor de openbare orde in het gedrang komt. Voorts heeft de burgemeester aan het verbod ten grondslag gelegd dat de groepsfiets tot verkeershinder leidt. De burgemeester heeft zijn standpunt dat bedoelde belangen door de exploitatie van de groepsfiets in het centrum van Amsterdam in het gedrang komen niet alleen ondersteund met vele klachten en meldingen afkomstig van bewoners in het centrum van Amsterdam, maar ook met waarnemingen van politie en bijzondere opsporingsambtenaren, waaruit dergelijke overlast en hinder blijken.

Naar het oordeel van de voorzieningenrechter dient gelet op de geconstateerde overlast en hinder vooralsnog meer gewicht te worden toegekend aan het belang van de burgemeester dan aan het belang van [verzoeker sub 1] en anderen. Hierbij komt ook betekenis toe aan de omstandigheid dat de burgemeester reeds vanaf 17 november 2014 in gesprek is gegaan met de exploitanten van de groepsfiets, waarbij zowel gesproken is over een aanpak om de overlast en hinder als gevolg van de exploitatie van de groepsfiets tegen te gaan, alsook over een onderzoek naar het instellen van een verbod voor de groepsfiets.

4. Gelet hierop bestaat aanleiding het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening af te wijzen. De voorzieningenrechter zal bevorderen dat de bodemprocedure zo spoedig als mogelijk is op zitting zal worden behandeld.

5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

wijst het verzoek af.

Aldus vastgesteld door mr. J. Hoekstra, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. Y. Soffner, griffier.

w.g. Hoekstra w.g. Soffner
voorzieningenrechter griffier

Uitgesproken in het openbaar op 6 december 2017

818.