Uitspraak 201604317/1/A3


Volledige tekst

201604317/1/A3.
Datum uitspraak: 6 december 2017

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,
appellant,

tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 20 april 2016 in zaak nr. 15/6592 in het geding tussen:

[wederpartij], gevestigd te [plaats]

en

de minister.

Procesverloop

Bij besluit van 11 maart 2015 heeft de minister aan [wederpartij] een boete opgelegd ter hoogte van € 126.000 voor acht overtredingen van het Arbeidsomstandighedenbesluit (hierna: Arbobesluit).

Bij besluit van 25 augustus 2015 heeft de minister het door [wederpartij] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 20 april 2016 heeft de rechtbank het door [wederpartij] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, het besluit van 25 augustus 2015 vernietigd, het besluit van 11 maart 2015 herroepen, de boete vastgesteld op € 63.000 en bepaald dat haar uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft de minister hoger beroep ingesteld.

[wederpartij] heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 30 mei 2017, waar de minister, vertegenwoordigd door mr. I.E. van Heijningen, en [wederpartij], vertegenwoordigd door mr. G.C.W. van der Feltz, advocaat te Den Haag, vergezeld door [gemachtigde], zijn verschenen.

Overwegingen

1. Het relevante juridische kader is opgenomen in de bijlage bij deze uitspraak. De bijlage maakt deel uit van de uitspraak.

Inleiding

2. Op 22 september 2014 verrichtte [wederpartij] werkzaamheden te Velp, bestaande uit een inventarisatie ten behoeve van het uitbrengen van een offerte voor een opdracht van het Centraal Orgaan opvang Asielzoekers (hierna: COA). Het was bekend dat de rookkanalen in een schoorsteen van het gebouw tussen 2001 en 2003 waren vervangen. Ook was bekend dat in 2010 ter plaatse een asbestinventarisatie had plaatsgevonden. Medewerkers van [wederpartij] hebben in het kader van de inventarisatiewerkzaamheden op 22 september 2014 de schoorsteenvoet, die bereikbaar was via een luik op gezichtshoogte, geopend. In de schoorsteenvoet troffen de medewerkers een oud rookkanaal aan. Volgens [wederpartij] was dat rookkanaal blijven liggen, nadat deze waren vervangen tussen 2001 en 2003. Omdat het kanaal in de weg lag, hebben medewerkers het afgevoerd. Het rookkanaal is vervoerd in een busje naar het terrein van [wederpartij]. Aldaar is het in een afvalcontainer gelegd.

Op een later tijdstip heeft een veiligheidsmedewerker van [wederpartij] geconstateerd dat in het rookkanaal asbestverdacht materiaal aanwezig zou kunnen zijn. Daaropvolgend heeft [wederpartij] een gecertificeerd bedrijf opdracht gegeven nader onderzoek te verrichten. Uit metingen bleek dat in het rookkanaal inderdaad asbesthoudend materiaal in de vorm van een pakking met asbestkoord aanwezig was. Naar aanleiding van deze constatering heeft [wederpartij] de voorgeschreven onderzoeks-, meldings- en ontsmettingsmaatregelen getroffen. Ook heeft zij het incident aan de minister en aan het COA gemeld.

Besluitvorming

3. De minister heeft vervolgens bij besluit van 11 maart 2015 een boete opgelegd, omdat de handelwijze van [wederpartij] op 22 september 2014, waarbij het rookkanaal waarin zich asbesthoudend materiaal bevond in een busje is afgevoerd naar het terrein en vervolgens in een afvalcontainer is gelegd, een achttal overtredingen oplevert van het Arbeidsomstandighedenbesluit. De minister heeft voor die acht overtredingen boetes opgelegd, variërend van € 3.000,00 tot en met € 27.000,00 en resulterend in een boetebedrag van in totaal € 126.000,00.

3.1. De minister heeft het besluit van 11 maart 2015 gehandhaafd bij het besluit op bezwaar van 25 augustus 2015. Hij heeft in de eerste plaats vastgesteld dat [wederpartij] de acht overtredingen heeft begaan. Verder heeft de minister de boete evenredig geacht. Volgens de minister is daarbij van belang dat [wederpartij], hoewel een asbestinventarisatierapport aanwezig was, dat rapport niet heeft afgewacht alvorens tot de werkzaamheden over te gaan. Uit het asbestinventarisatierapport volgt namelijk dat de schoorstenen in het desbetreffende gebouw tijdens de asbestinventarisatie niet toegankelijk waren en dat daarom nader onderzoek naar de schoorstenen was vereist, aldus de minister. Verder vormen de door [wederpartij] getroffen maatregelen, verricht na het aantreffen van het asbesthoudend materiaal in de afvalcontainer, geen aanleiding voor matiging van de boete. De werkzaamheden waren toen namelijk al verricht en het materiaal heeft een week in de container gelegen. Daarom bestaat geen verminderde verwijtbaarheid, aldus de minister.

De aangevallen uitspraak

4. De rechtbank heeft de minister gevolgd in zijn standpunt dat [wederpartij] de acht overtredingen heeft begaan. Bovendien heeft de rechtbank geoordeeld dat de verwijtbaarheid aan de zijde van [wederpartij] niet geheel ontbreekt. Daarbij heeft zij van doorslaggevend belang geacht dat [wederpartij] het asbestinventarisatierapport vóór het verrichten van de werkzaamheden had kunnen en moeten inzien. Ook heeft de rechtbank geoordeeld dat de overtredingen niet alle een vergelijkbare strekking hebben, noch betrekking hebben op dezelfde gedragingen of nalatigheden. Om die reden bestaat geen situatie van eendaadse samenloop of van een voortgezette handeling. Cumulatie van boetes mocht daarom plaatsvinden, aldus de rechtbank. Niettemin heeft de rechtbank aanleiding gezien om tot matiging van de boete over te gaan. Daarbij heeft zij in de eerste plaats, in tegenstelling tot de minister, betrokken dat de door [wederpartij] verrichte maatregelen, na het aantreffen van het rookkanaal in de afvalcontainer, adequaat waren. Die maatregelen waren volgens de rechtbank namelijk gericht op beperking van de gevolgen van de door haar begane overtredingen en bovendien in overeenstemming met het Arbeidsomstandighedenbesluit. Daarnaast heeft de rechtbank bij haar oordeel dat de boete dient te worden gematigd, betrokken dat slechts één feitelijke gedraging tot gevolg heeft gehad dat een achttal overtredingen is begaan. De cumulatie van boetes voor die acht overtredingen heeft geleid tot een totale boete van € 126.000. Die boete staat volgens de rechtbank niet meer in verhouding tot de ernst van de feitelijke gedraging. Alles afwegend, heeft de rechtbank geoordeeld dat een matiging van de opgelegde boete met 50% passend en geboden is. Zij heeft de boete vervolgens vastgesteld op € 63.000,00.

Het geschil in hoger beroep

5. De minister kan zich niet verenigen met dit oordeel van de rechtbank.

Hij betoogt in de eerste plaats dat de rechtbank ten onrechte de maatregelen die [wederpartij] heeft getroffen nadat zij het rookkanaal in de afvalcontainer had aangetroffen, heeft betrokken bij haar oordeel over de matiging van de boete. Volgens de minister heeft de rechtbank in dat kader ten onrechte verwezen naar de uitspraak van de Afdeling van 15 april 2015, ECLI:NL:RVS:2015:1187, omdat de feiten en omstandigheden in de zaak die hebben geleid tot die uitspraak anders waren. In die zaak stuitte de werkgever namelijk tijdens de werkzaamheden onverwacht op asbest en trof hij direct de vereiste maatregelen. Daarmee werden de gevolgen van de begane overtredingen beperkt. In dit geval zijn de werkzaamheden, te weten het verwijderen van de asbesthoudende materialen en het vervoer naar een andere locatie, zonder onderbreking voortgezet en afgerond. Pas een week later, nadat het besmette materiaal was ontdekt in de container, zijn de maatregelen getroffen, aldus de minister. Volgens de minister waren de werkzaamheden uitgevoerd en heeft het materiaal vervolgens lange tijd open in een container gelegen. Onder die omstandigheden zijn de gevolgen van de begane overtredingen niet op dezelfde wijze beperkt als in de situatie in voormelde uitspraak van de Afdeling, aldus de minister.

5.1. Zoals de Afdeling in de hiervoor genoemde uitspraak van 15 april 2015 heeft overwogen, moet de minister, ingevolge artikel 5:46, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht bij de aanwending van zijn discretionaire bevoegdheid tot oplegging van een boete, de hoogte van de boete afstemmen op de ernst van de overtreding en de mate waarin deze aan de overtreder kan worden verweten. Daarbij moet rekening worden gehouden met de omstandigheden waaronder de overtreding is gepleegd. Daarnaast heeft de Afdeling in voormelde uitspraak overwogen dat, in voorkomende gevallen, zo nodig in afwijking van het gevoerde beleid, matiging van de boete passend en geboden kan zijn.

5.2. Naar het oordeel van de Afdeling heeft de rechtbank op goede gronden bij haar oordeel of matiging van de boete passend en geboden is de inspanningen betrokken die [wederpartij] heeft verricht nadat zij had geconstateerd dat het rookkanaal asbesthoudend materiaal zou kunnen bevatten. Die inspanningen waren, zoals de rechtbank terecht heeft geoordeeld, adequaat en gericht op beperking van de gevolgen van de door haar begane overtredingen. Bovendien zijn de door [wederpartij] getroffen maatregelen na ontdekking van het asbesthoudend materiaal, hetgeen de minister niet heeft betwist, verricht in overeenstemming met het Arbeidsomstandighedenbesluit. Dat de omstandigheden waaronder de overtredingen in dit geval zijn begaan, verschillen van de omstandigheden in de zaak die heeft geleid tot voormelde uitspraak van 15 april 2015, zoals de minister betoogt, leidt niet tot een ander oordeel. Daarbij neemt de Afdeling in aanmerking dat [wederpartij], zoals zij onbetwist heeft gesteld, direct na het inzicht dat het rookkanaal asbesthoudend materiaal zou kunnen bevatten, daarvan melding heeft gemaakt en dat zij de nodige maatregelen heeft getroffen. Daarmee heeft zij, anders dan de minister betoogt, de gevolgen van de door haar begane overtredingen ingezien en haar verantwoordelijkheid genomen door die gevolgen vervolgens direct te beperken. Het asbesthoudend materiaal is namelijk zo spoedig mogelijk na ontdekking uit de afvalcontainer en de open lucht verwijderd.

Het betoog faalt.

6. De minister voert vervolgens aan dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat aanleiding bestaat de boete te matigen, omdat slechts één feitelijke gedraging de overtreding van diverse voorschriften tot gevolg heeft gehad. Volgens de minister heeft zij ten onrechte geoordeeld dat de boete als gevolg van de cumulaties niet meer in verhouding staat tot de ernst van de feitelijke gedraging. Het oordeel van de rechtbank dat de cumulatie van boetes niet onevenredig is, omdat de overtredingen niet alle een gelijke strekking hebben en dat om die reden evenmin een voortgezette handeling bestaat, staat volgens de minister haaks op het oordeel dat aanleiding bestaat de boete te matigen omdat slechts één feitelijke gedraging de overtreding van diverse voorschriften tot gevolg heeft gehad. De uitspraak is in zoverre tegenstrijdig, aldus de minister. Hij bestrijdt dan ook dat de opgelegde boete onevenredig is. De minister wijst in dat kader op de uitspraak van de Afdeling van 16 april 2016, ECLI:NL:RVS:2016:967, waarin de cumulatie van boetes en de evenredigheid van de cumulatie is bevestigd. Bovendien gaat het in nagenoeg alle asbestzaken om één feitelijke handeling. Afgezien van de aangevallen uitspraak, is een boete nog nooit gematigd vanwege de omstandigheid dat het gaat om één feitelijke handeling die tot gevolg heeft dat meerdere overtredingen worden begaan, aldus de minister.

6.1. Zoals de rechtbank terecht, onder verwijzing naar genoemde uitspraak van de Afdeling van 15 april 2015, heeft overwogen, hebben de door [wederpartij] begane overtredingen niet alle een vergelijkbare strekking en hebben ze niet betrekking op dezelfde gedragingen of nalatigheden. De rechtbank heeft de overtredingen terecht afzonderlijk beboetbaar geacht. Zoals de rechtbank verder terecht heeft overwogen, is de cumulatie van boetes niet per definitie onevenredig, uitsluitend omdat overtredingen van vergelijkbare strekking worden beboet of omdat overtredingen worden beboet die betrekking hebben op dezelfde gedragingen of nalatigheden.

6.2. Deze constatering ontslaat de minister evenwel niet van zijn plicht om, zoals in overweging 5.1 is overwogen, overeenkomstig artikel 5:46, tweede lid, van de Awb bij de aanwending van zijn discretionaire bevoegdheid tot oplegging van een boete, de hoogte van de boete af te stemmen op de ernst van de overtreding en de mate waarin deze aan de overtreder kan worden verweten. Daarbij moet, zoals gezegd, rekening worden gehouden met de omstandigheden waaronder de overtreding is gepleegd. Daarbij kan de mate van samenhang van overtredingen een relevante factor zijn om de boete te matigen. Voor het oordeel dat de boete evenredig is, reeds omdat geen situatie van eendaadse samenloop of een voortgezette handeling bestaat, zoals de minister betoogt, bestaat geen grond. De uitspraak van de rechtbank is op dat punt dan ook niet tegenstrijdig.

6.3. Zoals de Afdeling verder in onder meer haar uitspraak van 9 november 2016, ECLI:NL:RVS:2016:2962 heeft overwogen, kan de minister omwille van de rechtseenheid en rechtszekerheid beleid vaststellen en toepassen inzake het al dan niet opleggen van een boete en het bepalen van de hoogte daarvan. Ook indien het beleid als zodanig door de rechter niet onredelijk is bevonden, dient de minister bij de toepassing daarvan in elk voorkomend geval te beoordelen of die toepassing strookt met de hiervoor bedoelde eisen die aan het gebruik van de bevoegdheid tot het opleggen van een boete moeten worden gesteld. Indien dat niet het geval is, dient de boete, in aanvulling op of in afwijking van het beleid, zodanig te worden vastgesteld dat het bedrag daarvan passend en geboden is.

De rechter toetst zonder terughoudendheid of het besluit van de minister met betrekking tot de boete voldoet aan deze eisen en dus leidt tot een evenredige sanctie.

6.4. De rechtbank heeft bij de toets of het besluit van de minister met betrekking tot de boete leidt tot een evenredige sanctie, zoals in overweging 5.2 is overwogen, op goede gronden de omstandigheid betrokken dat [wederpartij] adequate maatregelen heeft getroffen direct nadat zij het asbesthoudende materiaal in de afvalcontainer aantrof. Daarnaast heeft de rechtbank bij haar oordeel of de boete evenredig is, de omstandigheid betrokken dat het om één feitelijke handeling gaat die heeft geleid tot meerdere overtredingen. Daarmee heeft de rechtbank, zo begrijpt de Afdeling, de hiervoor in overweging 2.1 opgenomen specifieke omstandigheden waaronder de overtredingen zijn begaan, bezien en daarin, alsmede in de hoeveelheid boetes die is gecumuleerd, mede aanleiding gevonden voor het oordeel dat matiging van de totale boete passend en geboden is.

6.5. Naar het oordeel van de Afdeling, is de rechtbank terecht tot dit oordeel gekomen. Anders dan de minister betoogt, kan, gelet op het in overweging 6.2 geschetste toetsingskader, bij de beoordeling van de evenredigheid van de boete en dus bij de beoordeling of matiging van de boete passend en geboden is, de omstandigheid worden betrokken dat een grote hoeveelheid boetes ter zake van één feitelijke handeling is gecumuleerd. De Afdeling wijst in dit kader op overweging 7.4 van voormelde uitspraak van 9 november 2016. Ook het betoog van de minister dat het in nagenoeg alle asbestzaken om één feitelijke handeling gaat, leidt niet tot het oordeel dat de rechtbank ten onrechte aanleiding heeft gezien voor een matiging van de boete. Het onder overwegingen 6.2 en 6.3 opgenomen toetsingskader noopt de minister immers tot een op het individuele geval toegespitste beoordeling van de hoogte van de boete.

Conclusie

7. De slotsom is dat de rechtbank op goede gronden heeft geoordeeld dat een matiging van de door de minister opgelegde boete van € 126.000,00 met 50% passend en geboden is. Zij heeft de boete dan ook met juistheid op € 63.000,00 vastgesteld.

8. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.

9. De minister dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I. bevestigt de aangevallen uitspraak;

II. veroordeelt de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid tot vergoeding van bij [wederpartij] in verband met de behandeling van het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 990,00 (zegge: negenhonderdnegentig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;

III. bepaalt dat van de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid een griffierecht van € 503,00 (zegge: vijfhonderddrie euro) wordt geheven.

Aldus vastgesteld door mr. H.G. Lubberdink, voorzitter, en mr. B.P. Vermeulen en mr. J.Th. Drop, leden, in tegenwoordigheid van mr. R. Grimbergen, griffier.

w.g. Lubberdink w.g. Grimbergen
voorzitter griffier

Uitgesproken in het openbaar op 6 december 2017

581.


BIJLAGE

Arbeidsomstandighedenwet

Artikel 16

(…)

10 De werkgever, dan wel een ander dan de werkgever bedoeld in het zevende, achtste of negende lid en de werknemers zijn verplicht tot naleving van de voorschriften en verboden vastgesteld bij of krachtens de op grond van dit artikel, artikel 20, eerste lid, en artikel 24, negende lid, vastgestelde algemene maatregel van bestuur voorzover en op de wijze als bij of krachtens deze maatregel is bepaald.

11 Het niet naleven van de in het tiende lid bedoelde voorschriften en verboden kan worden aangemerkt als strafbaar feit.

Artikel 33

(…)

2. Als overtreding wordt tevens aangemerkt het niet naleven van de artikelen 6, eerste lid, tweede volzin, en 16, tiende lid, voor zover het niet naleven van de in die artikelleden bedoelde voorschriften en verboden bij of krachtens algemene maatregel van bestuur is aangemerkt als overtreding.

(…).

Artikel 34

(…)

10. Onze Minister stelt beleidsregels vast waarin de boetebedragen voor de overtredingen worden vastgesteld. Artikel 5:53 van de Algemene wet bestuursrecht is van toepassing indien een artikel gesteld bij of krachtens deze wet op grond waarvan een bestuurlijke boete kan worden opgelegd, niet is nageleefd.

(…).

Arbeidsomstandighedenbesluit

§ 3. Voorschriften voor het werken met asbest en asbesthoudende producten

Artikel 4.45

1. De concentratie van asbestvezels in de lucht wordt zo laag mogelijk onder de grenswaarden, bedoeld in artikel 4.46, gehouden.

(…).

Artikel 4.47c

1. Uiterlijk twee dagen voor aanvang van de werkzaamheden wordt door de werkgever melding gedaan aan een daartoe aangewezen toezichthouder. Deze melding bevat tenminste een beknopte beschrijving van:

a. de plaats waar de werkzaamheden worden verricht;

b. de soorten en hoeveelheden asbesthoudende producten;

c. de werkzaamheden die met asbest of asbesthoudende producten worden verricht, de werkmethoden alsmede de indeling van de concentraties asbestvezels in de lucht in een risicoklasse;

d. het aantal betrokken werknemers;

e. de datum en het tijdstip waarop de werkzaamheden aanvangen, alsmede de duur ervan;

f. de maatregelen die zullen worden getroffen om blootstelling van werknemers aan asbest te beperken.

(…).

Artikel 4.48a

1. Indien, gelet op de aard van de werkzaamheden, overschrijding van een grenswaarde, bedoeld in artikel 4.46, kan worden verwacht ondanks preventieve technische maatregelen ter beperking van de asbestconcentratie in de lucht, neemt de werkgever doeltreffende maatregelen ter bescherming van de betrokken werknemers.

Artikel 4.50

1. Voordat wordt aangevangen met de werkzaamheden wordt door de werkgever van het bedrijf, bedoeld in artikel 4.54d, eerste lid, een schriftelijk werkplan opgesteld dat doeltreffende, op de specifieke situatie van de betreffende arbeidsplaats toegespitste, maatregelen bevat ter bescherming van de veiligheid en de gezondheid van de betrokken werknemers.

(…).

Artikel 4.54a

1 In het kader van de beoordeling, bedoeld in artikel 4.2, wordt de aanwezigheid van asbest of asbesthoudende producten volledig geïnventariseerd voordat wordt aangevangen met de volgende werkzaamheden:

a. het geheel of gedeeltelijk afbreken of uit elkaar nemen van bouwwerken, met uitzondering van grondwerken, of objecten waarin asbest of asbesthoudende producten is respectievelijk zijn verwerkt;

(…).

Artikel 4.54d

1. De volgende werkzaamheden, indien de concentratie van asbestvezels is ingedeeld in risicoklasse 2 of 3, worden verricht door een bedrijf dat in het bezit is van een certificaat asbestverwijdering, dat is afgegeven door Onze Minister of een certificerende instelling:

a. de werkzaamheden, bedoeld in artikel 4.54a, eerste lid;

(…)

5. De werkzaamheden, bedoeld in het eerste lid, worden verricht door of onder voortdurend toezicht van een persoon die in het bezit is van een certificaat van vakbekwaamheid voor het toezicht houden op het werken met asbest, dat is afgegeven door Onze Minister of een certificerende instelling.

(…)

7. Voorzover de werkzaamheden, bedoeld in het eerste lid, mede worden verricht door een andere persoon dan de persoon, bedoeld in het vijfde lid, is deze andere persoon in het bezit van een certificaat vakbekwaamheid voor het verwijderen van asbest, dat is afgegeven door Onze Minister of een certificerende instelling.

(…).

Artikel 9.9b

1. Als overtreding ter zake waarvan een bestuurlijke boete kan worden opgelegd, wordt aangemerkt de handeling of het nalaten in strijd met de voorschriften welke zijn opgenomen in de volgende artikelen:

(…)

d. van hoofdstuk 4: de artikelen 4.1b, 4.1c, 4.1d, 4.2, eerste tot en met achtste lid, 4.2a, 4.3, tweede tot en met vierde lid, 4.4, 4.5, eerste tot en met derde lid, 4.6, eerste en tweede lid, 4.7, 4.8, eerste tot en met vierde lid, 4.9, eerste tot en met derde lid, 4.10, tweede en derde lid, 4.10a, eerste, tweede, vierde en vijfde lid, 4.10b, eerste en tweede lid, 4.10c, vierde en vijfde, 4.10d, 4.13, 4.15, 4.16, tweede tot en met vierde lid, 4.17, 4.18, 4.19, 4.20, 4.23, tweede lid, 4.45, eerste lid, 4.45a, 4.45b, 4.46, 4.47, eerste, tweede en vijfde tot en met achtste lid, 4.47a, eerste, derde tot en met zesde en achtste lid, 4.47b, 4.47c, eerste en tweede lid, 4.48a, eerste, tweede en vierde lid, 4.50, 4.51, 4.51a, eerste tot en met vierde lid, 4.52, eerste, derde en vierde lid, 4.53, eerste tot en met derde lid, 4.54. 4.54a, 4.54d, eerste en derde tot en met negende lid, 4.58, 4.59, eerste en tweede lid, 4.60, eerste en derde lid, 4.61, tweede tot en met vijfde lid, 4.61a, eerste en derde lid, 4.61b, eerste lid, 4.62b, 4.85, 4.86, derde lid, 4.87, 4.87a, eerste tot en met derde lid, 4.87b, 4.88 tot en met 4.90, 4.91, eerste tot en met derde, vijfde, zesde en tiende lid, 4.94, eerste, derde en vijfde lid, 4.95 tot en met 4.100, eerste lid, 4.101, 4.102, 4.105, 4.106, 4.108 en 4.109.

(…).