Uitspraak 201606148/1/A3


Volledige tekst

201606148/1/A3.
Datum uitspraak: 6 december 2017

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op de hoger beroepen van:

1. de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,
2. [appellante sub 2], gevestigd te [plaats],

tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 6 juli 2016 in zaak nr. 16/112 in het geding tussen:

[appellante sub 2]

en

de minister.

Procesverloop

Bij besluit van 20 mei 2015 heeft de minister [appellante sub 2] een bestuurlijke boete opgelegd van € 42.300,00.

Bij besluit van 30 november 2015 heeft de minister het door [appellante sub 2] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 6 juli 2016 heeft de rechtbank het door [appellante sub 2] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, het besluit van 30 november 2015 vernietigd, het besluit van 20 mei 2015 herroepen in zoverre dat de door [appellante sub 2] verschuldigde boete wordt vastgesteld op € 21.150,00 en heeft bepaald dat die uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft de minister hoger beroep ingesteld. [appellante sub 2] heeft incidenteel hoger beroep ingesteld.

De minister en [appellante sub 2] hebben schriftelijke uiteenzettingen gegeven.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 4 september 2017, waar de minister, vertegenwoordigd door mr. R.W.J. Commelin, en [appellante sub 2], vertegenwoordigd door mr. F.M. van den Boogerd-Zuijderwijk, rechtsbijstandverlener te Amsterdam, [directeur] en [gemachtigden] zijn verschenen.

Overwegingen

1. De van belang zijnde bepalingen uit de Arbeidsomstandighedenwet (hierna: Arbowet) en het Arbeidsomstandighedenbesluit (hierna: Arbobesluit) zijn opgenomen in de bijlage achter deze uitspraak.

2. Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Leiden heeft [persoon] een last onder bestuursdwang opgelegd na het naar beneden vallen van een balkon van een appartementencomplex aan de [locatie 1]. [appellante sub 2] heeft in opdracht van [persoon] werkzaamheden uitgevoerd aan de [locatie 2], [locatie 1] en [locatie 3], bestaande uit het verwijderen en afvoeren van drie houten gevels, het leveren en plaatsen van drie nieuwe hardhouten gevelelementen en het herplaatsen van de bestaande panelen in de nieuwe gevelelementen.

Op 11 december 2014 hebben arbeidsinspecteurs ter plaatse een controle verricht, zo blijkt uit een boeterapport van 29 januari 2015. In het boeterapport is vermeld dat de inspecteurs op het balkon beschadigde gevelbeplating hebben zien staan waarvan zij vermoedden dat deze asbesthoudend was. Deze gevelbeplating was niet ingepakt in een daartoe geschikte en gesloten verpakking. De aangetroffen werknemers droegen geen beschermende kleding en een decontaminatie-unit was niet aanwezig. Uit een vervolgens uitgevoerde asbestinventarisatie bleek dat de gevelbeplating 10-15% chrysotiel bevatte en de kit 2-5%.

3. Op grond van het boeterapport heeft de minister aan [appellante sub 2] een boete opgelegd wegens handelen in strijd met artikel 16, tiende lid, van de Arbowet en verscheidene bepalingen van het Arbobesluit. Het gaat volgens hem om de volgende overtredingen:

- De asbesthoudende beplating en kit waren niet lucht- en vezeldicht verpakt (artikel 4.45, tweede lid, aanhef en onder d, van het Arbobesluit);

- De inspectie heeft geen schriftelijke melding ontvangen van de werkzaamheden met asbest of asbesthoudende producten (artikel 4.47c, eerste lid, van het Arbobesluit);

- Er zijn geen passende ademhalingsapparatuur en andere persoonlijke beschermingsmiddelen ter beschikking gesteld en gedragen (artikel 4.48a, tweede lid, aanhef en onder a, van het Arbobesluit). Tevens was er geen afscherming naar de overige ruimten, waardoor verspreiding van stof van asbest of asbesthoudende materialen buiten de ruimten waar de werkzaamheden plaatsvonden niet was voorkomen (artikel 4.48a, tweede lid, aanhef en onder c, van het Arbobesluit);

- Voordat met andere werkzaamheden werd aangevangen, werd niet al het aanwezige asbest dan wel werden niet alle aanwezige asbesthoudende producten verwijderd (artikel 4.48a, vierde lid, van het Arbobesluit);

- Ten behoeve van de werkzaamheden was geen schriftelijk werkplan opgesteld met daarin opgenomen de maatregelen ter bescherming van de veiligheid en de gezondheid van de betrokken werknemers (artikel 4.50, eerste lid, van het Arbobesluit);

- De handelingen, bestaande uit het geheel of gedeeltelijk afbreken of uit elkaar nemen van bouwwerken of objecten waarin asbest of asbesthoudende producten was respectievelijk waren verwerkt, werden niet verricht door een bedrijf dat in het bezit was van een certificaat asbestverwijdering afgegeven door de minister of een certificerende instelling (artikel 4.54d, eerste lid, van het Arbobesluit);

- De werkzaamheden werden niet verricht door of onder toezicht van een persoon die in het bezit was van een certificaat van vakbekwaamheid voor het toezicht houden op het werken met asbest, dat is afgegeven door de minister of een certificerende instelling (artikel 4.54d, vijfde lid, van het Arbobesluit);

- Het verwijderen van de asbesthoudende materialen werd niet verricht door een persoon die in het bezit was van een certificaat van vakbekwaamheid voor het verwijderen van asbest, dat is afgegeven door de minister of een certificerende instelling (artikel 4.54d, zevende lid, van het Arbobesluit).

De minister heeft de opgelegde boete in bezwaar gehandhaafd. Hij heeft geen aanleiding gezien om de boete te matigen wegens onevenredigheid. De minister is [appellante sub 2] niet gevolgd in haar stelling dat zij niet wist noch kon weten dat asbest aanwezig was, omdat de werkzaamheden hebben plaatsgevonden aan woningen die zijn gerenoveerd voor 1994, waarbij de delen van de gevel waarin is gewerkt, zijn gewijzigd. Het was toen niet ongebruikelijk gevelpanelen en kozijnbekleding uit te voeren met asbestmateriaal. [appellante sub 2] had een asbestinventarisatie moeten laten uitvoeren. Dat [appellante sub 2] bij het opnemen van de werkzaamheden geen toegang had tot de kozijnpanelen doet daaraan niet af. Door de werkzaamheden uit te voeren zonder deze asbestinventarisatie te laten verrichten, heeft [appellante sub 2] geen veilige werkwijze ontwikkeld. Dat de opdrachtgever [appellante sub 2] niet had meegedeeld dat de te vervangen panelen asbesthoudend waren en ook de bouwinspecteurs van de gemeente dit niet hebben gezien, doet niet aan de verwijtbaarheid van [appellante sub 2] af. Dat het om een spoedklus ging is evenmin een rechtvaardiging om de voor de veiligheid en gezondheid van de werknemers wettelijk vereiste maatregelen achterwege te laten, aldus de minister.

4. De rechtbank heeft geoordeeld dat de minister van de acht overtredingen mocht uitgaan, nu [appellante sub 2] deze niet heeft bestreden. Voor matiging wegens het ontbreken van verwijtbaarheid of verminderde verwijtbaarheid heeft zij geen aanleiding gezien. De rechtbank heeft de boete evenwel met 50% gematigd gelet op de volgende omstandigheden. Het gaat weliswaar om acht overtredingen, maar deze vloeien alle voort uit één feit, namelijk dat [appellante sub 2] niet op asbest was bedacht bij de opgedragen werkzaamheden. Doordat zij niet op asbest was bedacht, heeft zij geen maatregelen getroffen die samenhangen met asbest. In dit kader heeft de rechtbank de uitspraak van de Afdeling van 9 december 2015, ECLI:NL:RVS:2015:3747, van belang geacht. Verder is van belang dat [appellante sub 2] normaliter geen werkzaamheden met asbest verricht en dat zij in de 25 jaar dat zij metsel- en stukadoorswerkzaamheden verricht nooit eerder is beboet op grond van de Arbowet. De rechtbank heeft voorts overwogen dat [appellante sub 2] wel voldeed aan de overige eisen van de Arbowet. Zij was in het bezit van een schriftelijke Risico Inventarisatie en Evaluatie (hierna: RI&E) voor de opgedragen werkzaamheden, hoewel daarin was vermeld dat het risico van blootstelling aan asbest niet aanwezig was. Ook was een veiligheids- en gezondheidsplan (hierna: V&G plan) opgesteld dat van tevoren met de betrokken medewerkers was besproken. Een meewerkend uitvoerder hield toezicht. Tot slot heeft de rechtbank gelet op de uitspraak van de Afdeling van 15 april 2015, ECLI:NL:RVS:2015:1187, van belang geacht dat [appellante sub 2] na het aantreffen van asbest de nodige inspanning heeft verricht om de gevolgen te beperken en dat zij maatregelen heeft getroffen ter voorkoming van verdere overtredingen.

5. Dat de acht overtredingen zijn gepleegd, is in hoger beroep niet in geschil. Het gaat alleen om de beantwoording van de vraag of de rechtbank de opgelegde boete terecht met 50% heeft gematigd.

Het hoger beroep van de minister

6. De minister betoogt dat de rechtbank de opgelegde boete ten onrechte heeft gematigd op grond van de door haar relevant geachte omstandigheden.

Hiertoe voert hij allereerst aan dat het niet van belang is dat alle overtredingen uit één feit voortvloeien. De rechtbank heeft van belang geacht dat [appellante sub 2] niet op asbest was bedacht, maar niet bij alle overtredingen is dit wat [appellante sub 2] wordt tegengeworpen. De betrokken overtredingen hebben niet alle een gelijke strekking. Van eendaadse samenloop of een voortgezette handeling is geen sprake. Dit betekent dat cumulatie van boetes niet onevenredig is. De rechtbank heeft ten onrechte verwezen naar de uitspraak van de Afdeling van 9 december 2015. In die zaak ging het om twintig dezelfde overtredingen, terwijl het in het voorliggende geval om acht totaal verschillende overtredingen gaat. De geschonden bepalingen spelen elk een andere rol in het bereiken van het doel dat veilig wordt gewerkt.

Verder heeft de rechtbank ten onrechte gevolgen verbonden aan de stelling van [appellante sub 2] dat zij normaliter geen werkzaamheden met asbest verricht. In de Arbowet en het Arbobesluit is dit niet van belang omdat het gaat om het voorkomen van schade aan de werknemer. De gevolgen van asbest voor de werknemer zijn even schadelijk, ongeacht of hij normaliter aan asbest wordt blootgesteld. Het komt voor rekening en risico van [appellante sub 2] dat zij de opdracht heeft aangenomen om werkzaamheden te verrichten die zij normaliter niet verricht zonder onderzoek te doen naar de risico’s. Uit de verklaring van [directeur] van [appellante sub 2], blijkt dat het bedrijf soms wel te maken heeft met asbest bij de werkzaamheden maar dat het dan eerst wordt verwijderd. De zorgplicht van een werkgever die normaliter geen werkzaamheden met asbest verricht, is niet minder dan die van werkgevers die dergelijke werkzaamheden wel verrichten.

Ook heeft de rechtbank ten onrechte van belang geacht dat [appellante sub 2] verder wel voldeed aan de eisen uit de Arbowet en het Arbobesluit. Op grond van artikel 5:46, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) wordt de hoogte van de boete bepaald op grond van de ernst van de overtreding en de mate waarin deze kan worden verweten, waarbij rekening wordt gehouden met de omstandigheden waaronder de overtreding is gepleegd. Bij het opleggen van de boete wordt dan ook niet betrokken of er ook nog andere bepalingen zijn overtreden. De rechtbank heeft in aanmerking genomen dat er een RI&E en een V&G-plan waren en dat er toezicht werd gehouden, maar de vereisten op grond van de Arbowet en het Arbobesluit bestaan uit veel meer bepalingen dan deze drie zaken. Deze drie zaken hebben niets met de overtreding te maken. Daar komt bij dat deze inspanningen van belang zijn in het kader van de verwijtbaarheid, terwijl de rechtbank heeft geoordeeld dat de overtredingen [appellante sub 2] volledig kunnen worden verweten. Een inspanning die los staat van de overtreding is niet relevant voor het bepalen van de hoogte van de boete.

De rechtbank heeft bovendien miskend dat [appellante sub 2] is beboet als first offender. Als sprake zou zijn van recidive zou de boete zijn verhoogd conform het bepaalde in artikel 34 van de Arbowet. Dat het gaat om een eerste overtreding is dan ook geen reden voor matiging van de boete.

Tot slot voert de minister aan dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat [appellante sub 2] na het aantreffen van asbest de nodige inspanningen heeft verricht om de gevolgen te beperken. De rechtbank motiveert niet om welke inspanningen het gaat. Alleen getroffen maatregelen direct na het vrijkomen van asbest conform de Arbowet en het Arbobesluit zijn relevant omdat die zien op de ernst van de overtreding. Maatregelen om te voorkomen dat in de toekomst een soortelijke overtreding zal worden begaan daarentegen niet, aldus de minister.

6.1. Het gaat bij het opleggen van een boete wegens de aan de orde zijnde overtredingen om de aanwending van een discretionaire bevoegdheid van de minister. Het bestuursorgaan moet bij de aanwending van deze bevoegdheid, ingevolge artikel 5:46, tweede lid, van de Awb, de hoogte van de boete afstemmen op de ernst van de overtredingen en de mate waarin deze aan de overtreder kunnen worden verweten. Daarbij moet rekening worden gehouden met de omstandigheden waaronder de overtredingen zijn gepleegd. De minister kan omwille van de rechtseenheid en rechtszekerheid beleid vaststellen en toepassen inzake het al dan niet opleggen van een boete en het bepalen van de hoogte daarvan. Ook indien het beleid als zodanig door de rechter niet onredelijk is bevonden, dient de minister bij de toepassing daarvan in elk voorkomend geval te beoordelen of die toepassing strookt met de hiervoor bedoelde eisen die aan de aanwending van de bevoegdheid tot het opleggen van een boete moeten worden gesteld. Indien dat niet het geval is, dient de boete, in aanvulling op of in afwijking van het beleid, zodanig te worden vastgesteld dat het bedrag daarvan passend en geboden is. De rechter toetst zonder terughoudendheid of het besluit van het bestuur met betrekking tot de boete voldoet aan deze eisen en dus leidt tot een evenredige sanctie.

6.2. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraken van 15 april 2015, ECLI:NL:RVS:2015:1187, en 13 april 2016, ECLI:NL:RVS:2016:967) hebben de betrokken overtredingen van de regelgeving over asbest, vervat in de paragrafen 3, 4 en 5 van afdeling 5 van hoofdstuk 4 van het Arbeidsomstandighedenbesluit, niet alle een vergelijkbare strekking en hebben zij niet betrekking op dezelfde gedragingen of nalatigheden. Anders dan bij bepaalde andere stoffen, zijn bij het werken met asbest verschillende maatregelen nodig om de risico’s van de stof te beheersen. Daarom zijn er ook meer overtredingen uitgewerkt in de regelgeving. Zo ziet artikel 4.45 op preventie, artikel 4.47c op het toezicht houden op de naleving van de asbestbepalingen in het Arbeidsomstandighedenbesluit, de artikelen 4.48a, 4.50 en 4.54a op de bescherming van werknemers en artikel 4.54d, eerste, vijfde en zevende lid, op de deskundigheidseisen van achtereenvolgens het asbestverwijderingsbedrijf, de toezichthouder en degene die het asbest verwijdert. De overtredingen zijn afzonderlijk beboetbaar. De hoogte van de boete per afzonderlijke overtreding is afgestemd op de ernst van die overtreding. De cumulatie van boetes is niet per definitie onevenredig, enkel omdat overtredingen van vergelijkbare strekking worden beboet of omdat overtredingen worden beboet die betrekking hebben op dezelfde gedragingen of nalatigheden. Dit neemt niet weg dat de mate van samenhang van overtredingen een relevante factor kan zijn om de boete te matigen.

6.3. Weliswaar vloeien de acht overtredingen in dit geval allemaal voort uit de enkele omstandigheid dat [appellante sub 2] niet bedacht was op asbest, maar dat maakt niet dat de minister om die reden de boetes niet mocht cumuleren.

De rechtbank heeft ten onrechte de uitspraak van de Afdeling van 9 december 2015 in dit kader relevant geacht. In die zaak was in twintig gevallen geen deugdelijke registratie van de arbeids- en rusttijden gevoerd. Anders dan in de voorliggende zaak ging het om twintigmaal dezelfde overtreding. De minister had in dat geval geen rekening gehouden met de omstandigheden waaronder overtredingen waren gepleegd. De Afdeling zag aanleiding om de boete te matigen omdat de overtredingen in één vrijwel aaneengesloten periode waren begaan en daarbij één bestuurder en één voertuig waren betrokken.

De rechtbank heeft ten onrechte van belang geacht dat [appellante sub 2] normaliter geen werkzaamheden met asbest verricht. [appellante sub 2] houdt zich bezig met metsel-, voeg- en stucwerk. Het ging in dit geval om het verwijderen en afvoeren van houten gevels, het leveren en plaatsen van nieuwe hardhouten gevelelementen en het herplaatsen van de bestaande panelen in de nieuwe gevelelementen bij panden die gebouwd zijn voor 1 januari 1994. Bij dergelijke werkzaamheden is het niet ongebruikelijk dat asbest aanwezig is. [appellante sub 2] diende er dan ook rekening mee te houden dat haar werknemers hiermee geconfronteerd zouden kunnen worden.

De rechtbank heeft in aanmerking genomen dat er een RI&E en V&G-plan waren en dat er toezicht werd gehouden bij de werkzaamheden. In de RI&E en het V&G-plan is het risico op asbest niet geïnventariseerd en is niet ingegaan op het risico van werkzaamheden met asbesthoudende materialen. De rechtbank heeft ten onrechte belang gehecht aan de aanwezigheid van de RI&E en het V&G-plan. Ditzelfde geldt voor de aanwezigheid van een toezichthouder bij de werkzaamheden. Ook dit is niet van belang omdat deze toezichthouder niet beschikte over het vereiste certificaat van vakbekwaamheid voor het toezicht houden op het werken met asbest. De minister voert terecht aan dat bij de beantwoording van de vraag of de opgelegde boete evenredig is, niet relevant is of [appellante sub 2] aan de overige vereisten van de Arbowet en het Arbobesluit voldeed. Ingeval daaraan niet zou zijn voldaan, kon de minister immers een hogere boete opleggen.

Voorts heeft de rechtbank ten onrechte van belang geacht dat het om een eerste overtreding ging. De hoogte van de boete is reeds afgestemd op een eerste overtreding. Ingeval van herhaling zou de minister op grond van artikel 34 van de Arbowet bevoegd zijn een hogere boete op te leggen.

Tot slot heeft de rechtbank ten onrechte overwogen dat [appellante sub 2] na het aantreffen van asbest de nodige inspanningen heeft verricht om de gevolgen te beperken en dat zij maatregelen heeft getroffen ter voorkoming van verdere overtredingen. [appellante sub 2] heeft op bevel van de arbeidsinspecteurs het werk stil gelegd na het aantreffen van asbest. Weliswaar heeft daarna een asbestsanering plaatsgevonden, maar uit de stukken blijkt niet concreet welke inspanningen [appellante sub 2] heeft verricht en welke maatregelen zij heeft genomen.

Het betoog slaagt.

7. Het hoger beroep van de minister is gegrond.

Het incidenteel hoger beroep van [appellante sub 2]

8. [appellante sub 2] betoogt dat de rechtbank de boete tot nihil had moeten matigen. Zij wijst erop dat zij op geen enkele wijze had kunnen vermoeden dat bij het aangenomen werk asbest aanwezig zou kunnen zijn. Het ging om een spoedklus. Er is uitdrukkelijk gekeken naar de panelen, maar er werd van uitgegaan dat het om overgeschilderde trespapanelen ging, die niet asbesthoudend zijn. Bovendien had zij onder andere bij de eigenaar van het perceel gevraagd naar de aanwezigheid van asbest. Als zij geweten had dat de panelen asbesthoudend waren, had zij de opdracht niet aangenomen, aldus [appellante sub 2].

8.1. Hoewel [appellante sub 2] gelet op het bepaalde in de artikelen 4.54a en 4.54b van het Arbobesluit gehouden was een asbestinventarisatie te laten verrichten nu de werkzaamheden werden uitgevoerd in delen van een pand van voor 1 januari 1994, vallen de overtredingen die zijn voortgevloeid uit het niet voldoen aan deze verplichting [appellante sub 2] niet onverkort te verwijten. In dit kader is van belang dat het om een spoedklus ging. Na het naar beneden vallen van het balkon heeft [appellante sub 2] de op verdieping uit te voeren werkzaamheden vanaf de straat moeten opnemen, aangezien het pand van binnen door de politie was verzegeld. Alvorens met de werkzaamheden te beginnen heeft [appellante sub 2] navraag gedaan. Volgens [persoon], makelaar en eigenaar van het pand, was alleen aan de achterzijde van het pand asbest aanwezig. Van Velzen, bouwkundig adviseur, had ter plaatse onderzoek gedaan naar de oorzaak van het naar beneden vallen van het balkon. In de verslaglegging hiervan heeft hij geen melding gemaakt van asbest of de mogelijke aanwezigheid daarvan. Gelet op deze omstandigheden heeft de rechtbank ten onrechte geoordeeld dat verminderde verwijtbaarheid van [appellante sub 2] niet aan de orde is. Onverminderd hetgeen hiervoor onder 6.2. is overwogen, ziet de Afdeling in voormelde omstandigheden aanleiding voor het oordeel dat matiging van de door de minister aan [appellante sub 2] opgelegde boete met 25% passend en geboden is.

Het betoog slaagt.

9. Het incidenteel hoger beroep van [appellante sub 2] is gegrond.

Conclusie

10. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd, voor zover de rechtbank het besluit van 20 mei 2015 heeft herroepen in zoverre dat de door [appellante sub 2] verschuldigde boete wordt vastgesteld op € 21.150,00 en heeft bepaald dat die uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit. De Afdeling zal op hierna te melden wijze in de zaak voorzien en bepalen dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit. De aangevallen uitspraak dient voor het overige te worden bevestigd.

11. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I. verklaart het hoger beroep van de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid gegrond;

II. verklaart het incidenteel hoger beroep van [appellante sub 2] gegrond;

III. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 6 juli 2016 in zaak nr. 16/112, voor zover de rechtbank het besluit van 20 mei 2015, kenmerk 071500361/04, heeft herroepen in zoverre dat de door [appellante sub 2] verschuldigde boete wordt vastgesteld op € 21.150,00 en heeft bepaald dat die uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit;

IV. herroept het besluit van de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid van 20 mei 2015, kenmerk 071500361/04;

V. bepaalt dat het bedrag van de boete wordt vastgesteld op € 31.725,00 (zegge: eenendertigduizend en zevenhonderdvijfentwintig euro);

VI. bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit;

VII. bevestigt de uitspraak van de rechtbank voor het overige;

VIII. veroordeelt de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid tot vergoeding van bij [appellante sub 2] in verband met de behandeling van het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 990,00 (zegge: negenhonderdnegentig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;

Aldus vastgesteld door mr. H.G. Sevenster, voorzitter, en mr. R. Uylenburg en mr. G.M.H. Hoogvliet, leden, in tegenwoordigheid van mr. S. Niane-van de Put, griffier.

w.g. Sevenster w.g. Niane-van de Put
voorzitter griffier

Uitgesproken in het openbaar op 6 december 2017

805.


BIJLAGE

Arbowet

Artikel 16

[…]

10. De werkgever, dan wel een ander dan de werkgever bedoeld in het zevende, achtste of negende lid en de werknemers zijn verplicht tot naleving van de voorschriften en verboden vastgesteld bij of krachtens de op grond van dit artikel, artikel 20, eerste lid, en artikel 24, negende lid, vastgestelde algemene maatregel van bestuur voorzover en op de wijze als bij of krachtens deze maatregel is bepaald.

[…]

Artikel 33

[…]

2. Als overtreding wordt tevens aangemerkt het niet naleven van de artikelen […] 16, tiende lid, voor zover het niet naleven van de in die artikelleden bedoelde voorschriften en verboden bij of krachtens algemene maatregel van bestuur is aangemerkt als overtreding.

[…]

Artikel 34

1. Een daartoe door Onze Minister aangewezen, onder hem ressorterende ambtenaar legt de bestuurlijke boete op aan de overtreder op wie de verplichtingen rusten die voortvloeien uit deze wet en de daarop berustende bepalingen, voor zover het niet naleven daarvan is aangeduid als overtreding.

[…]

5. Onverminderd het derde en vierde lid verhoogt de op grond van het eerste lid aangewezen ambtenaar de op te leggen bestuurlijke boete met 100 procent van het boetebedrag, vastgesteld op grond van het tiende lid, indien binnen een tijdvak van vijf jaar voorafgaand aan de dag van constatering van de overtreding een eerdere overtreding, bestaande uit het niet naleven van eenzelfde wettelijke verplichting of verbod of het niet naleven van bij of krachtens algemene maatregel van bestuur aan te wijzen soortgelijke verplichtingen en verboden, is geconstateerd en de bestuurlijke boete wegens de eerdere overtreding onherroepelijk is geworden.

6. De verhoging van de bestuurlijke boete, bedoeld in het vijfde lid, bedraagt 200 procent indien zowel de overtreding als de eerdere overtreding, bedoeld in dat lid, bij of krachtens algemene maatregel van bestuur zijn aangewezen als ernstige overtredingen.

7. Onverminderd het derde en vierde lid verhoogt de op grond van het eerste lid aangewezen ambtenaar de op te leggen bestuurlijke boete met 200 procent van het boetebedrag, vastgesteld op grond van het tiende lid, indien binnen een tijdvak van vijf jaar voorafgaand aan de dag van constatering van de overtreding twee maal een eerdere overtreding, bestaande uit het niet naleven van eenzelfde wettelijke verplichting of verbod of het niet naleven van bij of krachtens algemene maatregel van bestuur aan te wijzen soortgelijke verplichtingen en verboden, is geconstateerd en de bestuurlijke boeten wegens de eerdere overtredingen onherroepelijk zijn geworden.

[…]

Arbobesluit

Artikel 4.45

1. De concentratie van asbestvezels in de lucht wordt zo laag mogelijk onder de grenswaarden, bedoeld in artikel 4.46, gehouden.

2. Ter naleving van het eerste lid worden de volgende maatregelen genomen:

[…]

d. afvalstoffen, ontstaan als gevolg van het toepassen of bewerken van asbest of van asbesthoudende producten, worden zo spoedig mogelijk verzameld en afgevoerd in een daartoe geschikte en gesloten verpakking, voorzien van een etiket met de duidelijke en goed leesbare vermelding dat de inhoud daarvan asbest bevat.

[…]

Artikel 4.46

1. De concentratie van asbestvezels van het type chrysotiel overschrijdt niet de grenswaarde van 2.000 vezels per kubieke meter, berekend over een referentieperiode van acht uur per dag.

[…]

Artikel 4.47c

1. Uiterlijk twee dagen voor aanvang van de werkzaamheden wordt door de werkgever melding gedaan aan een daartoe aangewezen toezichthouder. Deze melding bevat tenminste een beknopte beschrijving van:

a. de plaats waar de werkzaamheden worden verricht;

b. de soorten en hoeveelheden asbesthoudende producten;

c. de werkzaamheden die met asbest of asbesthoudende producten worden verricht, de werkmethoden alsmede de indeling van de concentraties asbestvezels in de lucht in een risicoklasse;

d. het aantal betrokken werknemers;

e. de datum en het tijdstip waarop de werkzaamheden aanvangen, alsmede de duur ervan;

f. de maatregelen die zullen worden getroffen om blootstelling van werknemers aan asbest te beperken.

[…]

Artikel 4.48a

1. Indien, gelet op de aard van de werkzaamheden, overschrijding van een grenswaarde, bedoeld in artikel 4.46, kan worden verwacht ondanks preventieve technische maatregelen ter beperking van de asbestconcentratie in de lucht, neemt de werkgever doeltreffende maatregelen ter bescherming van de betrokken werknemers.

2. Tot de maatregelen, bedoeld in het eerste lid, behoren in ieder geval:

a. het ter beschikking stellen en het verplichten te dragen van passende ademhalingsapparatuur en andere persoonlijke beschermingsmiddelen;

[…]

c. het voorkomen van de verspreiding van stof afkomstig van asbest of asbesthoudende materialen buiten de ruimten waar de werkzaamheden plaatsvinden.

[…]

4. Voordat wordt aangevangen met andere werkzaamheden, wordt respectievelijk worden het aanwezige asbest dan wel de aanwezige asbesthoudende producten verwijderd, behalve wanneer dit voor de werknemers een groter gevaar voor de veiligheid en gezondheid zou inhouden.

Artikel 4.50

1. Voordat wordt aangevangen met de werkzaamheden wordt door de werkgever van het bedrijf, bedoeld in artikel 4.54d, eerste lid, een schriftelijk werkplan opgesteld dat doeltreffende, op de specifieke situatie van de betreffende arbeidsplaats toegespitste, maatregelen bevat ter bescherming van de veiligheid en de gezondheid van de betrokken werknemers.

[…]

Artikel 4.54a. Asbestinventarisatie

1 In het kader van de beoordeling, bedoeld in artikel 4.2, wordt de aanwezigheid van asbest of asbesthoudende producten volledig geïnventariseerd voordat wordt aangevangen met de volgende werkzaamheden:

a. het geheel of gedeeltelijk afbreken of uit elkaar nemen van bouwwerken, met uitzondering van grondwerken, of objecten waarin asbest of asbesthoudende producten is respectievelijk zijn verwerkt;

b. het verwijderen van asbest of asbesthoudende producten uit de bouwwerken of objecten, bedoeld in onderdeel a;

c. het opruimen van asbest of asbesthoudende producten die ten gevolge van een incident zijn vrijgekomen.

[…]

Artikel 4.54b. Uitzonderingen asbestinventarisatie

Artikel 4.54a is niet van toepassing indien de werkzaamheden, bedoeld in artikel 4.54a, eerste lid, betrekking hebben op:

a. handelingen die worden uitgevoerd in of aan bouwwerken of objecten die op of na 1 januari 1994 zijn vervaardigd;

[…]

Artikel 4.54d

1. De volgende werkzaamheden, indien de concentratie van asbestvezels is ingedeeld in risicoklasse 2 of 3, worden verricht door een bedrijf dat in het bezit is van een certificaat asbestverwijdering, dat is afgegeven door Onze Minister of een certificerende instelling:

a. de werkzaamheden, bedoeld in artikel 4.54a, eerste lid;

b. het reinigen van de arbeidsplaats nadat een handeling als bedoeld in artikel 4.54a, eerste lid, onderdeel a of b, is uitgevoerd.

[…]

5. De werkzaamheden, bedoeld in het eerste lid, worden verricht door of onder voortdurend toezicht van een persoon die in het bezit is van een certificaat van vakbekwaamheid voor het toezicht houden op het werken met asbest, dat is afgegeven door Onze Minister of een certificerende instelling.

[…]

7. Voorzover de werkzaamheden, bedoeld in het eerste lid, mede worden verricht door een andere persoon dan de persoon, bedoeld in het vijfde lid, is deze andere persoon in het bezit van een certificaat vakbekwaamheid voor het verwijderen van asbest, dat is afgegeven door Onze Minister of een certificerende instelling.

[…]

Artikel 9.1

De werkgever is verplicht tot naleving van de voorschriften en verboden welke bij of krachtens dit besluit zijn vastgesteld, met uitzondering van de artikelen 1.25, 2.6, 2.26 tot en met 2.29, 2.32 tot en met 2.34 en 7.21.

Artikel 9.9b

1. Als overtreding ter zake waarvan een bestuurlijke boete kan worden opgelegd, wordt aangemerkt de handeling of het nalaten in strijd met de voorschriften welke zijn opgenomen in de volgende artikelen:

[…]

d. van hoofdstuk 4: de artikelen […] 4.45, eerste lid, […] 4.46, […] 4.47c, eerste en tweede lid, 4.48a, eerste, tweede en vierde lid, 4.50, […] 4.54d, eerste en derde tot en met negende lid […].