Uitspraak 201707714/1/V3


Volledige tekst

201707714/1/V3.
Datum uitspraak: 17 november 2017

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid,
appellant,

tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Arnhem, van 18 september 2017 in zaak nr. NL17.5970 in het geding tussen:

[de vreemdeling]

en

de staatssecretaris.

Procesverloop

Bij besluit van 28 juli 2017 heeft de staatssecretaris, voor zover thans van belang, een aanvraag van de vreemdeling om hem een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen afgewezen.

Bij uitspraak van 18 september 2017 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en bepaald dat de staatssecretaris een nieuw besluit op de aanvraag neemt met inachtneming van hetgeen in de uitspraak is overwogen.

Tegen deze uitspraak heeft de staatssecretaris hoger beroep ingesteld.

De vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. A.M. Veld, advocaat te Drachten, heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.

Vervolgens is het onderzoek gesloten.

Overwegingen

1. De vreemdeling, van Albanese nationaliteit, is geboren op […]. Hij heeft op 25 juni 2017 in Nederland een asielaanvraag gedaan. Tijdens de gehoren heeft hij verklaard bij zijn in het Verenigd Koninkrijk woonachtige meerderjarige zus te willen verblijven. De staatssecretaris heeft zich op het standpunt gesteld dat geen grond bestaat het Verenigd Koninkrijk om overname te verzoeken. Hij heeft de asielaanvraag krachtens artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vreemdelingenwet 2000 (hierna: de Vw 2000) afgewezen als kennelijk ongegrond omdat de vreemdeling afkomstig is uit Albanië, een voor hem veilig land van herkomst. De rechtbank heeft het besluit van de staatssecretaris vernietigd omdat hij heeft nagelaten te onderzoeken of de zus van de vreemdeling daadwerkelijk en wettig in het Verenigd Koninkrijk verblijft.

2. De staatssecretaris betoogt in zijn grief subsidiair dat de rechtbank ten onrechte niet heeft getoetst aan artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vw 2000. Zij is eraan voorbijgegaan dat de vreemdeling afkomstig is uit een veilig land van herkomst waar zijn ouders wonen en met wie hij ook contact heeft. Een snelle hereniging met hen is volgens hem in zijn belang. Voor een hereniging met de zus staan andere wegen open, aldus de staatssecretaris.

2.1. De staatssecretaris heeft de asielaanvraag van de vreemdeling als kennelijk ongegrond afgewezen. Nederland heeft hiermee de verantwoordelijkheid voor de beoordeling van het hier ingediende verzoek om internationale bescherming op zich genomen. Daartoe is de staatssecretaris bevoegd, ook in een situatie waarin aan de hand van de in Verordening (EU) nr. 604/2013 (PB 2013, L180; de Dublinverordening) neergelegde criteria tot een andere verantwoordelijke lidstaat kan worden gekomen. De rechtbank heeft aldus ten onrechte niet getoetst of de staatssecretaris in redelijkheid van deze bevoegdheid gebruik heeft gemaakt.

De grief slaagt reeds hierom.

3. Het hoger beroep is kennelijk gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het besluit van 28 juli 2017 toetsen in het licht van de daartegen in eerste aanleg aangevoerde beroepsgronden, voor zover daarop, na hetgeen hiervoor is overwogen, nog moet worden beslist.

4. De vreemdeling voert in beroep aan dat hij niet terug kan gaan naar Albanië vanwege de omstandigheden daar.

4.1. Albanië is op 3 november 2015 aangewezen als veilig land van herkomst, als bedoeld in artikel 37 van Richtlijn 2013/32/EU (PB 2013, L 180; de Procedurerichtlijn). De Afdeling heeft in haar uitspraak van 14 september 2016, ECLI:NL:RVS:2016:2474, bevestigd dat deze aanwijzing voldoet aan de wettelijk voorgeschreven vereisten. De vreemdeling heeft niet aannemelijk gemaakt dat Albanië voor hem niet als veilig land kan worden beschouwd. Dat hij, naar gesteld, in Albanië wordt buitengesloten vanwege zijn slechte economische positie, is gepest en mishandeld door jongeren en niet kan voorzien in zijn primaire levensbehoeften, is daartoe onvoldoende. Hij heeft bovendien niet aannemelijk gemaakt dat de Albanese autoriteiten of zijn in Albanië woonachtige ouders hem bij problemen niet willen of kunnen helpen. Dat hij er belang bij heeft te worden herenigd met zijn zus in het Verenigd Koninkrijk kan aan het vorenstaande niet afdoen. Derhalve heeft de staatssecretaris in redelijkheid besloten de asielaanvraag zelf af te doen en deze terecht als kennelijk ongegrond afgewezen.

De beroepsgrond faalt.

5. Het beroep is ongegrond.

6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I. verklaart het hoger beroep gegrond;

II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Arnhem, van 18 september 2017 in zaak nr. NL17.5970;

III. verklaart het door de vreemdeling bij de rechtbank in die zaak ingestelde beroep ongegrond.

Aldus vastgesteld door mr. H. Troostwijk, voorzitter, en mr. G. van der Wiel en mr. E. Steendijk, leden, in tegenwoordigheid van mr. S. Bechinka, griffier.

w.g. Troostwijk w.g. Bechinka
voorzitter griffier

Uitgesproken in het openbaar op 17 november 2017

371.