Uitspraak 201607020/1/A3


Volledige tekst

201607020/1/A3.
Datum uitspraak: 15 november 2017

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

[appellant], handelend onder de naam Coffeeshop Ocean,

tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 5 augustus 2016 in zaak nr. 14/2966 in het geding tussen:

[appellant]

en

de burgemeester van Amsterdam.

Procesverloop

Bij brief van 10 februari 2014, afkomstig van de afdelingsmanager Vergunningen van stadsdeel Zuid, zijn de openingstijden van Coffeeshop Ocean aan de Dusartstraat 57 gewijzigd.

Bij besluit van 4 april 2014 heeft de burgemeester het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 5 augustus 2016 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.

De burgemeester heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 7 september 2017, waar [appellant], vertegenwoordigd door mr. M. Veldman, advocaat te Amsterdam, en de burgemeester, vertegenwoordigd door mr. R. Osterwald en mr. R. Nomden, bijgestaan door mr. Y.M. van Groenigen, zijn verschenen.

Overwegingen

1. [appellant] was exploitant van de coffeeshop, die op maandag tot en met vrijdag geopend mocht zijn van 07:00 tot 01:00 uur. Bij de brief van 10 februari 2014 heeft de burgemeester de openingstijden van de coffeeshop beperkt. Op maandag tot en met vrijdag mag de coffeeshop geopend zijn van 18:00 uur tot 01:00 uur. Aan de beperking van de openingstijden heeft de burgemeester ten grondslag gelegd dat coffeeshops binnen een loopafstand van 250 m van een school voor voortgezet of middelbaar beroepsonderwijs niet langer worden gedoogd. Vooruitlopend op een sluiting worden de openingstijden beperkt. Volgens de burgemeester ligt de coffeeshop binnen een loopafstand van 250 m van de scholen onderscheidenlijk aan de Rustenburgerstraat 436 en aan de Rustenburgerstraat 438. [appellant] kan zich niet verenigen met de beperking van de openingstijden.

2. Niet gebleken is dat [appellant] ten tijde van de brief van 10 februari 2014 een geldige exploitatievergunning en gedoogverklaring had. In die brief is, zoals de burgemeester ter zitting bij de Afdeling heeft verklaard, een gedoogverklaring voor het exploiteren van de coffeeshop vervat, waaraan als voorwaarde is verbonden dat de coffeeshop op maandag tot en met vrijdag alleen geopend mag zijn van 18:00 tot 01:00 uur. [appellant] kan zich er niet mee verenigen dat de coffeeshop van 07:00 tot 18:00 uur niet meer geopend mag zijn. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 15 mei 2013, ECLI:NL:RVS:2013:3334), kan de weigering om te gedogen behoudens onder bijzondere omstandigheden, die zich in dit geval niet voordoen, niet als een besluit in de zin van artikel 1:3 van de Algemene wet bestuursrecht worden aangemerkt. Dat is niet anders wanneer het gaat om de weigering om in ruimere mate of voor een langere periode te gedogen dan in de gedoogverklaring is toegezegd. Met deze weigering staat niet zonder meer vast dat en hoe, na het eindigen van de situatie waarvoor is toegezegd te zullen gedogen, wel handhavend zal worden opgetreden. Tegen een eventueel handhavingsbesluit staan voor belanghebbenden in dat geval rechtsmiddelen open. Gelet op het voorgaande had de burgemeester het bezwaar van [appellant] niet-ontvankelijk moeten verklaren. De rechtbank heeft dit niet onderkend.

3. Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen zal de Afdeling het beroep van [appellant] gegrond verklaren en het besluit van 4 april 2014 vernietigen. De Afdeling ziet aanleiding zelf in de zaak te voorzien door het bezwaar van [appellant] niet-ontvankelijk te verklaren en zal bepalen dat deze uitspraak in de plaats treedt van het besluit van 4 april 2014.

4. De burgemeester dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I. verklaart het hoger beroep gegrond;

II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 5 augustus 2016 in zaak nr. 14/2966;

III. verklaart het beroep gegrond;

IV. vernietigt het besluit van de burgemeester van 4 april 2014;

V. verklaart het bezwaar van [appellant] niet-ontvankelijk;

VI. bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het besluit van 4 april 2014;

VII. veroordeelt de burgemeester van Amsterdam tot vergoeding van bij [appellant] in verband met de behandeling van het beroep en het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1980,00 (zegge: negentienhonderdtachtig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;

VIII. gelast dat de burgemeester van Amsterdam aan [appellant] het door hem betaalde griffierecht ten bedrage van € 497,00 (zegge: vierhonderdzevenennegentig euro) voor de behandeling van het beroep en het hoger beroep vergoedt.

Aldus vastgesteld door mr. H.G. Lubberdink, voorzitter, en mr. A.B.M. Hent en mr. G.M.H. Hoogvliet, leden, in tegenwoordigheid van mr. K.S. Man, griffier.

w.g. Lubberdink w.g. Man
voorzitter griffier

Uitgesproken in het openbaar op 15 november 2017

629.