Uitspraak 201706728/2/R6


Volledige tekst

201706728/2/R6.
Datum uitspraak: 11 oktober 2017

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen:

[verzoeker A] en anderen, wonend te Hengelo,

en

1. de raad van de gemeente Hengelo;
2. het college van burgemeester en wethouders van Hengelo,
verweerders.

Procesverloop

Bij besluit van 4 juli 2017 heeft de raad het bestemmingsplan "Naoorlogse Wijken, Drienerstaete" vastgesteld.

Bij besluit van 6 juli 2017 heeft het college aan [belanghebbende A] een omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen verleend ten behoeve van het herbestemmen van een bestaand kantoorpand tot appartementencomplex aan de P.C. Hooftlaan 56 te Hengelo.

Bij besluit van 6 juli 2017 heeft het college aan [belanghebbende B] een omgevingsvergunning verleend voor het kappen van 1 berk en 2 acacia's aan de P.C. Hooftlaan 56 te Hengelo.

Deze besluiten zijn gecoördineerd voorbereid en bekendgemaakt.

Tegen deze besluiten hebben [verzoeker A] en anderen beroep ingesteld.
[verzoeker A] en anderen hebben de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.

[verzoeker A] en anderen, de raad en het college en [belanghebbende A] hebben nadere stukken ingediend.

De voorzieningenrechter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 26 september 2017, waar de raad en het college, vertegenwoordigd door M.D. de Vries, P.L. Drent en B.H. Meijer, zijn verschenen.
Voorts is ter zitting [belanghebbende A], vertegenwoordigd door [gemachtigden], bijgestaan door mr. I.C. Dunhof-Lampe, advocaat te Enschede, verschenen.

Overwegingen

1. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.

Inleiding

2. Het plan maakt het mogelijk dat een bestaand kantoorpand aan de P.C. Hooftlaan 56 te Hengelo gebruikt gaat worden voor bewoning. In het plan worden maximaal 29 wooneenheden mogelijk gemaakt. Het perceel P.C. Hooftlaan 56 grenst aan de zuidzijde aan de Isaac da Costastraat, waar [verzoeker A] en anderen in laagbouw wonen.

Geluidhinder

3. [verzoeker A] en anderen stellen onder meer de deugdelijkheid van de berekeningen van de geluidbelasting vanwege de weg Laan van Driene op de gevels van de nieuw te ontwikkelen woningen in het rapport "Akoestisch onderzoek bouwplan transformatie kantoorgebouw PC Hooftlaan 56" van Buijvoets bouw- en geluidsadvisering van 31 oktober 2016 (hierna: het geluidsrapport) aan de orde. Volgens hen is die geluidbelasting groter dan berekend, omdat het verkeer op de Laan van Driene volgens hen wordt onderschat.

3.1. Naar verwachting zal de Afdeling deze gronden, gelet op artikel 8:69a van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb), in beroep buiten beschouwing laten. Deze gronden kunnen immers niet los worden gezien van het beschermingsbereik van de normen van de Wet geluidhinder (hierna: Wgh), waaronder de norm van artikel 83 van de Wgh. De regeling in artikel 83 van de Wgh strekt ertoe dat bij besluit wordt vastgesteld welke geluidbelasting - na het zo mogelijk treffen van maatregelen - bij een geluidgevoelig gebouw vanwege de weg maximaal mag optreden. Deze regeling strekt daarmee tot de bescherming van de belangen van de toekomstige bewoners van de nieuw te ontwikkelen woningen.

3.2. Het belang van [verzoeker A] en anderen is erin gelegen dat zij gevrijwaard willen blijven van de realisering van nieuwe appartementen in de nabijheid van hun percelen. De regeling in de Wet geluidhinder strekt kennelijk niet tot bescherming van dat belang.

3.3. Een beroep van [verzoeker A] en anderen tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders tot vaststelling van hogere geluidgrenswaarden zoals bedoeld in de Wgh voor nieuwe appartementen op het perceel P.C. Hooftlaan 56 kan niet leiden tot een vernietiging van dat besluit vanwege het relativiteitsvereiste van artikel 8:69a van de Awb. Nu [verzoeker A] en anderen vanwege het relativiteitsvereiste een besluit tot vaststelling van hogere geluidgrenswaarden voor nieuwe appartementen niet in rechte kunnen aantasten, kunnen zij evenmin met vrucht een beroep doen op een vermeend gebrek met betrekking tot de voorbereiding van het bestemmingsplan in relatie tot een besluit tot vaststelling van hogere geluidgrenswaarden.

4. [verzoeker A] en de anderen stellen dat de sloop van de oostvleugel van het bestaande gebouw er toe zal leiden dat omwonenden extra geluidbelasting zullen ondervinden van het geluid van passerende goederentreinen, nu dat geluid niet meer gedempt zal worden door die oostvleugel.

4.1. De raad stelt zich op het standpunt dat, gezien de ligging van de spoorlijn ten opzichte van de te slopen oostvleugel en de woningen van [verzoeker A], de afschermende werking is te verwaarlozen.

4.2. De spoorlijn Hengelo-Oldenzaal ligt op een afstand van ongeveer 600 m ten noordwesten van de woningen van [verzoeker A] en anderen en het pand op het perceel P.C. Hooftlaan 56. De woningen van [verzoeker A] en anderen liggen ten zuiden van dit pand. Het deel van de bestaande oostvleugel dat staat op gronden waaraan in het plan de aanduidingen "bouwvlak" en "maximum bouwhoogte (m) = 0" zijn toegekend, heeft een lengte van ongeveer 10 m. Gezien de afstand van de spoorweg tot de woningen en het pand, de ligging van de woningen ten opzichte van het pand en de lengte van de te slopen oostvleugel heeft de raad zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat de geluidsafschermende werking van de oostvleugel voor de spoorweg niet dusdanig is dat hij van het toekennen van de aanduiding "maximum bouwhoogte (m) = 0" had moeten afzien.

5. [verzoeker A] en anderen stellen dat een extra verdieping aan de zuidzijde zorgt voor extra oppervlak en daarmee voor meer reflectie van het wegverkeersgeluid van de Laan van Driene op hun woningen.

5.1. De raad stelt zich op het standpunt dat een extra verdieping op de zuidzijde niet of nauwelijks leidt tot een toename van geluid vanwege het verkeer op de Laan van Driene op de woning van [verzoeker A] en anderen.

5.2. Het plan maakt ter plaatse van de zuidzijde van het pand op het perceel P.C. Hooftlaan 56 een maximale bouwhoogte mogelijk van 16,5 m. Uit het verhandelde ter zitting leidt de voorzieningenrechter af dat dit de bouw van een vierde verdieping bovenop de bestaande drie verdiepingen mogelijk maakt. Ter zitting heeft de raad toegelicht dat de extra reflectie van geluid van verkeer op de Laan van Driene op de woningen van [verzoeker A] en anderen als gevolg van een extra verdieping op de zuidvleugel van het pand minimaal is, omdat de bron van het geluid zich op maaiveldniveau bevindt. Dit geluid wordt op de vierde verdieping, die zal zijn gelegen op een hoogte van 13 tot 16,5 m, onder een schuine hoek weerkaatst, zodat dit nauwelijks enig effect zal hebben op het geluid dat bij de laagbouwwoningen van [verzoeker A] en anderen op veel lagere hoogtes wordt ontvangen. Dit komt de voorzieningenrechter niet onaannemelijk voor. Naar zijn oordeel hoefde de raad hier dan ook geen onderzoek naar te verrichten. Overigens wordt het standpunt van de raad bevestigd door het nadere geluidsrapport van Buijvoets bouw- en geluidsadvisering van 19 september 2017.

6. [verzoeker A] en anderen voeren aan dat in het geluidsrapport de geluidbelasting als gevolg van het rijden met en parkeren van voertuigen op het perceel P.C. Hooftlaan 56 ten onrechte alleen is berekend ter plaatse van de woning op het perceel [locatie] op een hoogte van 5 m. Volgens hen is geen rekening gehouden met de verschillende parkeermogelijkheden op het terrein. Tevens hebben de meeste woningen van omwonenden volgens hen maar één bouwlaag en wordt er dus op de begane grond geslapen.

6.1. De raad stelt zich op het standpunt dat de woning op het perceel [locatie] op de kortste afstand ligt van het parkeerterrein en dat bij die woning daarom de hoogste geluidbelasting wordt ondervonden als gevolg van het rijden met en parkeren van voertuigen op het perceel P.C. Hooftlaan 56.

6.2. Uit de stukken kan worden afgeleid dat het rijden en parkeren met name plaatsvindt op de oostelijke helft van het perceel P.C. Hooftlaan 56. De woning die daar het dichtstbij staat en daarom de hoogste geluidbelasting als gevolg van die activiteiten zal ondervinden, is de woning op het perceel [locatie]. Dat het onderzoek in zoverre is beperkt tot deze woning leidt dan ook niet tot het oordeel dat het besluit tot vaststelling van het plan niet zorgvuldig is voorbereid.

In het geluidsrapport is de geluidbelasting op de woning op het perceel [locatie] voor de dagperiode berekend op 1,5 m en voor de avond- en nachtperiode op 4,5 m. Nu deze woning, anders dan andere woningen in de directe omgeving, uit meer dan één bouwlaag bestaat, ziet de voorzieningenrechter ook in zoverre geen aanleiding voor het oordeel dat het besluit tot vaststelling van het plan niet zorgvuldig is voorbereid.

Privacy

7. [verzoeker A] en anderen stellen dat hun privacy door het plan wordt aangetast, omdat het plan het mogelijk maakt dat aan de zuidzijde van het pand op de P.C. Hooftlaan balkons worden geplaatst. Deze balkons hebben uitzicht over hun percelen, waardoor zij volgens hen inkijk krijgen in hun woonkamers, tuin en slaapkamers. Zij wijzen erop dat er voorheen in het kantoor niemand aanwezig was in de avonden en weekeinden.

7.1. Artikel 3, lid 3.2.2, luidt:

"Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende regels:

(…);

b. een gebouw mag uitsluitend binnen een bouwvlak worden gebouwd;

(…);

e. in afwijking van het bepaalde onder b mogen balkons, luifels, dakoverstekken en vaste zonweringen tevens binnen het bestemmingsvlak, buiten het bouwvlak aan een gevel van de woning worden gebouwd met een maximale bouwdiepte van 3 meter."

7.2. De woningen van [verzoeker A], [verzoeker B] en [verzoeker C] staan onderscheidenlijk op ongeveer 20, 40 en 48 m van de in het plan mogelijk gemaakte balkons aan de zuidzijde van het pand op de P.C. Hooftlaan 56. Gelet op deze afstanden en de omstandigheid dat de woningen van [verzoeker A] en anderen in een stedelijke omgeving liggen, is de voorzieningenrechter van oordeel dat, hoewel de privacy van [verzoeker A] en anderen door de ontwikkeling die het plan mogelijk maakt zal verminderen, de raad zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat die privacy door de mogelijk gemaakte balkons niet onaanvaardbaar wordt aangetast.

Parkeeroverlast

8. [verzoeker A] en anderen vrezen voor parkeeroverlast in de Isaac da Costastraat, omdat er volgens hen onvoldoende parkeerruimte is begroot en er op het terrein zeker onvoldoende parkeergelegenheid zal zijn bij de komst van een tweede complex.

8.1. Volgens de raad voorziet het plan in voldoende parkeergelegenheid om in de eigen parkeerbehoefte van het plangebied te voorzien.

8.2. In de plantoelichting is vermeld dat er 29 appartementen worden gerealiseerd, die vallen in de categorieën middelduur en duur. De parkeerbehoefte is volgens de plantoelichting bepaald aan de hand van de Nota Autoparkeren waarin de volgende CROW-normen worden gehanteerd: middelduur, rest bebouwde kom: 1,7 parkeerplaatsen, waarvan 0,3 parkeerplaatsen voor bezoek; duur, rest bebouwde kom: 1,9 parkeerplaatsen, waarvan 0,3 parkeerplaatsen voor bezoek. In de plantoelichting wordt op grond van 13 middeldure en 16 dure appartementen geconcludeerd tot een parkeerbehoefte van 52,5 parkeerplaatsen. Volgens het nadere stuk van de raad en het college zijn in de plantoelichting abusievelijk de aantallen middeldure en dure appartementen omgedraaid. Daarom is er een parkeerbehoefte van 51,9 parkeerplaatsen. Volgens de plantoelichting worden in de kelder onder het gebouw 20 en onder het gebouw op maaiveld 12 parkeerplaatsen gerealiseerd. Verder is er volgens de plantoelichting buiten het gebouw voldoende ruimte om op maaiveld nog 20 parkeerplaatsen te realiseren. De voorzieningenrechter acht dit gelet op de grootte van het perceel aannemelijk en ziet gelet op het vorenstaande aanleiding voor het oordeel dat de raad zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan voorziet in voldoende parkeerruimte.

Met betrekking tot het realiseren van een tweede complex op het perceel P.C. Hooftlaan 56 heeft de raad onweersproken verklaard dat er ten tijde van het vaststellen van het plan geen aanvraag was ingediend voor de realisering van zo’n complex. De voorzieningenrechter is gelet hierop van oordeel dat de raad bij het bepalen van de parkeerbehoefte geen rekening hoefde te houden met de realisering van een tweede complex. Overigens heeft de raad voorts verklaard dat als een dergelijke aanvraag in de toekomst alsnog wordt ingediend, dan opnieuw zal worden getoetst of het perceel in voldoende parkeerruimte voorziet. Daarbij zal rekening worden gehouden met de parkeerruimte die vereist is voor het complex dat dit plan mogelijk maakt.

Welstand

9. [verzoeker A] en anderen voeren aan dat bij de beoordeling van de aanvraag om een omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen ten onrechte is getoetst aan de welstandseisen die in de Welstandsnota 2013 van de gemeente Hengelo zijn gesteld voor complexen. Complexen kenmerken zich volgens die nota door bijzondere architectuur en complexen zijn doorgaans duidelijk begrensd door hoge beplanting of door hun afstand tot de omgeving. Volgens [verzoeker A] en anderen wordt in dit geval niet aan deze karakteristieken voldaan.

9.1. Volgens het college is terecht getoetst aan de eisen die in de Welstandsnota 2013 zijn opgenomen voor complexen.

9.2. In paragraaf 3.3 van de Welstandsnota 2013 is vermeld dat door de digitale ontsluiting van de welstandsnota per kavel is aangegeven onder welke stedenbouwkundige typologie getoetst zal worden. Hiermee wordt verwezen naar de bijlage bij de Welstandsnota 2013 die de kaart met stedenbouwkundige typologieën bevat. Op deze kaart heeft het perceel P.C. Hooftlaan 56 een roze kleur die volgens de legenda bij deze kaart overeenkomt met de stedenbouwkundige typologie "complexen". Voorts heeft het college ter zitting opgemerkt dat het pand op dit perceel zich kenmerkt door een eigen architectuur die afwijkt van de architectuur die in de omgeving voorkomt. Het pand is voorts vrijstaand en gelegen op een eigen perceel. Gelet op het vorenstaande bestaat naar het oordeel van de voorzieningenrechter geen aanleiding voor het oordeel dat het college bij de toetsing aan de Welstandsnota 2013 ten onrechte is uitgegaan van de stedenbouwkundige typologie "complexen".

Verlies van groen

10. [verzoeker A] en anderen hebben gesteld dat bomen worden gekapt die beeldbepalend zijn voor de straat. Deze worden volgens hen niet op dezelfde plek en met dezelfde omvang herplant.

10.1. Artikel 7, lid 1, van de Bomenverordening november 2009 van de gemeente Hengelo luidt:

"Een vergunning voor het kappen, rooien, verplanten of vormsnoeien voor een vergunningsplichtige boom of anders soortige houtopstand mag alleen en moet worden geweigerd dan wel onder voorschriften verleend in het belang van:

a. natuurwaarden;

b. landschaps- en stadswaarden;

c. recreatieve waarden."

Artikel 10, eerste lid, van deze verordening luidt:

"Bij een vergunning hoort het voorschrift, dat verwijderde houtopstanden binnen twee jaar, met uitstelmogelijkheid door Burgemeester en Wethouders, conform de compensatietabellen met nieuwe aanplant moet worden gecompenseerd. Hierbij gelden de maten en aantallen van de compensatie-tabellen, die deel uitmaken van deze verordening."

10.2. Bij het besluit tot verlening van de omgevingsvergunning voor de activiteit kappen is vergunning verleend voor het kappen van drie bomen: één berk en twee acacia’s. Uit de ter zitting getoonde tekening met te kappen bomen valt af te leiden dat de berk zich aan de noordzijde van het perceel bevindt, zodat deze boom reeds hierom niet beeldbepalend kan zijn voor de Isaac da Costastraat, waar [verzoeker A] en anderen wonen. De twee acacia’s bevinden zich evenwel aan de zuidzijde van het perceel en daarmee aan de zijde van de Isaac da Costastraat. In het besluit is over deze bomen vermeld dat ze van een matige kwaliteit zijn. Ter zitting heeft het college toegelicht dat het om solitaire bomen gaat die niet beeldbepalend zijn. Deze bomen maakt voorts geen deel uit van de hoofdgroenstructuur, zoals beschreven in het Groenplan Hengelo 2015. Gelet hierop ziet de voorzieningenrechter op voorhand geen aanleiding voor het oordeel dat het besluit tot verlening van de omgevingsvergunning voor de activiteit kappen in strijd is met artikel 7, eerste lid, van de Bomenverordening november 2009.

Aan het besluit tot verlening van de omgevingsvergunning voor de activiteit kappen is het volgende voorschrift verbonden: "Op grond van artikel 10 van de Bomenverordening moeten 5 bomen in de maat 18/20 of 3 bomen in de maat 20/25 (eik en koelreuteria met een stamomtrek in centimeters gemeten op 1,30 meter boven maaiveld) binnen 2 jaar op hetzelfde perceel herbeplant worden zoals aangegeven op de bijgevoegde situatietekening." In de Bomenverordening november 2009 wordt in artikel 10, eerste lid, wat de compensatie betreft verwezen naar de compensatietabellen, die als bijlage 2 deel uitmaken van de Bomenverordening november 2009. Deze compensatietabellen bieden de mogelijkheid om te compenseren met bomen met een andere stamomtrek en op een andere locatie, in dit geval in de directe omgeving. Het besluit tot verlening van de omgevingsvergunning voor de activiteit kappen is dus niet reeds in strijd met artikel 10, eerste lid, van de Bomenverordening november 2009 omdat compensatie wordt voorgeschreven op een andere plek en met bomen met een andere omvang.

Conclusie

11. Gezien het vorenstaande gaat de voorzieningenrechter er, gelet op hetgeen is aangevoerd, niet vanuit dat de bestreden besluiten in de beroepsprocedure niet in stand zullen blijven. Gelet daarop bestaat aanleiding het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening af te wijzen.

Proceskosten

12. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

wijst het verzoek af.

Aldus vastgesteld door mr. E. Helder, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. R.I.Y. Lap, griffier.

w.g. Helder w.g. Lap
voorzieningenrechter griffier

Uitgesproken in het openbaar op 11 oktober 2017

288.